ECLI:NL:RBOVE:2025:2781

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
08.119696.24 + 08.177508.24 (gevoegd ter zitting) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en PIJ-maatregel opgelegd aan minderjarige verdachte voor poging tot zware mishandeling en diefstal

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2010, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en de diefstal van een fatbike van [slachtoffer 2]. De feiten vonden plaats op respectievelijk 12 maart 2024 en 28 mei 2024 in Hardenberg. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van 56 dagen op, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opnieuw naar de jeugdgevangenis hoeft, omdat hij al 56 dagen in voorarrest heeft gezeten. De PIJ-maatregel houdt in dat de verdachte onder toezicht staat en zich moet houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en verplichte behandeling door een psycholoog. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood van [slachtoffer 1] heeft beoogd. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingen voor de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de ouders van de verdachte verantwoordelijk zijn voor de schadevergoeding aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.119696.24 + 08.177508.24 (gevoegd ter zitting) (P)
Datum vonnis: 6 mei 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats 1],
wonende aan de [woonplaats],
nu verblijvende bij [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte]) opgeroepen om op 14 april 2025 voor de rechter te verschijnen. Deze oproep wordt ook wel een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welke strafbare feiten [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 14 april 2025 hebben de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat in Zwolle, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldigingen vinden. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
De rechtbank heeft in de zaak met parketnummer 08.177508.24 ook geluisterd naar wat mr. I. Assink, advocaat in Borne, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) heeft gezegd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten op de nadere zitting van 6 mei 2025 en op diezelfde dag uitspraak gedaan.
In dit vonnis staat wat de rechtbank van de beschuldigingen vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft.
De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat wel kan worden bewezen dat [verdachte] een fatbike van [slachtoffer 2] (hierna:[slachtoffer 2]) heeft weggenomen, maar dat dit geen strafbaar feit oplevert, omdat de tenlastelegging niet volledig is. Verder concludeert de rechtbank dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij krijgt daarom een straf opgelegd: een jeugddetentie van 56 dagen, met aftrek van het voorarrest. Omdat [verdachte] al 56 dagen in voorarrest heeft gezeten, hoeft hij niet terug naar de jeugdgevangenis. Ook wordt hij veroordeeld tot een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel), met een proeftijd van twee jaren. Dit betekent dat [verdachte] niet in een inrichting voor jeugdigen wordt geplaatst, zolang hij binnen die twee jaren niet nog een keer een strafbaar feit pleegt en zich houdt aan verschillende voorwaarden (onder andere meewerken met Jeugdbescherming Overijssel, een verplichte behandeling door een psycholoog en een contactverbod met [slachtoffer 1]).

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank het feit van de zaak met
parketnummer 08.119696.24 als feit 1 en het feit van de zaak met parketnummer
08.177508.24 als feit 2.
De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 14 april 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 12 maart 2024 (primair) een fatbike van [slachtoffer 2] heeft gestolen dan wel
(subsidiair) die fatbike heeft verduisterd;
feit 2:op 28 mei 2024 (primair) heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem één of meermalen met een mes te steken dan wel (subsidiair) [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld dan wel (meer subsidiair) heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Hardenberg, althans in Nederland
een fiets, te weten een fatbike v20, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Hardenberg
opzettelijk
een fiets, te weten een fatbike v20, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
als houder,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2:
hij op of omstreeks 28 mei 2024 te Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1],
opzettelijk
van het leven te beroven,
een of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die
voornoemde [slachtoffer 1] in de (onder)buik en/of in de romp, althans in het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2024 te Hardenberg
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten steekletsel in de (onder)buik en/of in de romp, heeft toegebracht door een of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die voornoemde [slachtoffer 1] in de (onder)buik en/of in de romp, althans in het lichaam te steken en/of te prikken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2024 te Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
een of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die voornoemde [slachtoffer 1] in de (onder)buik en/of in de romp, althans in het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de feiten 1 primair (diefstal) en 2 primair (poging tot doodslag) kunnen worden bewezen. Over feit 2 primair heeft de officier van justitie gezegd dat verdachte volgens [slachtoffer 1] met het mes heeft gezwaaid. Getuige [getuige] (hierna: [getuige]) spreekt over steken. De officier van justitie maakt hieruit op dat kracht is gebruikt. Door met kracht in de buik van [slachtoffer 1] te steken, bestaat de aanmerkelijke kans dat hij zou komen te overlijden en die kans heeft [verdachte] aanvaard, zo concludeert de officier van justitie.
Als de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van feit 2 primair komt dan kan volgens de officier van justitie het subsidiaire (zware mishandeling) niet, maar het meer subsidiaire (poging tot zware mishandeling) wel worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van [verdachte] vindt, net als de officier van justitie, dat feit 1 primair kan worden
bewezen, maar hij heeft, anders dan de officier van justitie, bepleit dat [verdachte] van feit 2 primair moet worden vrijgesproken. [verdachte] zegt niet met opzet te hebben gestoken; [slachtoffer 1] is zelf tegen het mes aangekomen. Volgens de raadsman blijkt uit het dossier niet van het tegendeel. [slachtoffer 1] en de getuigen spreken namelijk wisselend over hoe het precies is gegaan. De raadsman heeft verder opgemerkt dat in het letselrapport staat dat het letsel van [slachtoffer 1] niet levensbedreigend was. De raadsman vindt dat feit 2 meer subsidiair (de poging tot zware mishandeling) wel kan worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] [2] (hierna: [slachtoffer 2]), de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] [3] en de bekennende verklaring van [verdachte] [4] vast dat [verdachte] op 12 maart 2024 een fatbike van [slachtoffer 2] heeft weggenomen, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 2
Feiten en omstandigheden
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van poging doodslag. Hij was op 28 mei 2024 bij de skatebaan aan de Parkweg in Hardenberg en is daar in zijn buik gestoken. [5] [slachtoffer 1] heeft in eerste instantie verklaard dat [verdachte] niet per se een stekende beweging met het mes maakte. Volgens [slachtoffer 1] wilde [verdachte] hem met het mes in zijn handen vastpakken. [slachtoffer 1] probeerde [verdachte] af te weren, draaide weg en kwam er daarna achter dat hij een verwonding in zijn buik had. In tweede instantie heeft [slachtoffer 1] verklaard dat [verdachte] met zijn arm naar hem toezwaaide met daarbij het mes in de handen. Het was een zijdelingse zwaai die hij maakte. [6]
[getuige] heeft verklaard dat [verdachte] een mes trok. Op de vraag waar [verdachte] [slachtoffer 1] heeft gestoken, heeft [getuige] verklaard dat dat linksonder in zijn buik was. [7]
Forensisch arts W. Duijst-Heesters (hierna: Duijst-Heesters) heeft gerapporteerd dat [slachtoffer 1] letsel in de linker onderbuik had. De wond was ongeveer 2,5 centimeter breed. [8] De diepte van de wond was onbekend. Daardoor is geen onderscheid te maken tussen een snij- en steekwond. Duijst-Heesters heeft verder gerapporteerd dat het letsel in de linker onderbuik niet levensbedreigend was. Er was sprake van een kleine doorklieving van de huid en het onderhuidse weefsel zonder dat vitale organen of bloedvaten geraakt waren. Aan dit letsel had [slachtoffer 1] niet kunnen overlijden, ook als niet meteen medische hulp was verleend. De genezingsduur was kort. [slachtoffer 1] is na twee dagen uit het ziekenhuis ontslagen en binnen twee weken was hij volledig hersteld.
Overwegingen en conclusies
[verdachte] wordt eerst het verwijt gemaakt dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er bij [verdachte] sprake is geweest van willens en wetens handelen, dus vol opzet op de dood.
De vraag is vervolgens of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier het van het leven beroven van [slachtoffer 1], is aanwezig als een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Om vast te kunnen stellen dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans tijdens de gedraging bewust heeft aanvaard, anders gezegd: op de koop toe heeft genomen. Het antwoord op de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het doden van [slachtoffer 1].
Daarbij overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 1] weliswaar met een mes in een kwetsbaar deel van zijn lichaam is geraakt, maar dat niet kan worden vastgesteld wat voor mes precies is gebruikt en of met dat mes vitale organen of bloedvaten hadden kunnen worden geraakt. De politie heeft het mes namelijk niet gevonden en [verdachte], [slachtoffer 1] en [getuige] verklaren niet in gelijke zin over het soort mes dat gebruikt is.
De rechtbank overweegt bovendien dat [slachtoffer 1] over het steken zelf wisselend heeft verklaard. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat [verdachte] niet per se een stekende beweging maakte. In tweede instantie heeft [slachtoffer 1] verklaard dat [verdachte] met zijn arm naar hem toezwaaide met daarbij het mes in de handen.
De politie heeft meerdere getuigen gehoord, maar van hen heeft alleen [getuige] de steekpartij gezien. Het valt de rechtbank op dat [getuige] zelf niet over steken spreekt. Dit woord wordt alleen in de vraag van verbalisant gebruikt.
Er kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier niet worden vastgesteld op welke wijze en met welke kracht [verdachte] [slachtoffer 1] met het mes heeft geraakt. Ook is onvoldoende bekend over het mes zelf. Gelet op dit alles vindt de rechtbank een poging tot doodslag niet bewezen.
De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
De rechtbank is verder van oordeel dat de wond in de buik van [slachtoffer 1] wel ernstig was, maar niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De wond was namelijk relatief klein en is snel weer genezen. [slachtoffer 1] heeft er geen blijvend letsel aan overgehouden. De rechtbank zal [verdachte] dus ook vrijspreken van de onder 2 subsidiair tenlastegelegde (voltooide) zware mishandeling.
Wel is de rechtbank van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden.
Door met een mes te steken, prikken of snijden in de buik, waarin zich vitale organen en bloedvaten bevinden, bestaat de aanmerkelijke kans dat daardoor zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan.
De rechtbank vindt dit een feit dat bij iedereen, en dus ook bij [verdachte], als bekend kan worden verondersteld. Door met die wetenschap toch te steken, prikken of snijden in de buik van [slachtoffer 1] heeft [verdachte] die aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard. De poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] vindt de rechtbank daarom wel bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de onder 1 primair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan, namelijk:
feit 1, primair:
hij op 12 maart 2024 te Hardenberg,
een fatbike v20, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen;
feit 2, meer subsidiair:
hij op 28 mei 2024 te Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
eenmaal met een mes, die voornoemde [slachtoffer 1] in de onderbuik heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank vindt niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet benadeeld in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert, omdat het bestanddeel “met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen”, zoals opgenomen in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de tenlastelegging en bewezenverklaring ontbreekt. [verdachte] moet dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2, meer subsidiair:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] voor de diefstal en poging tot doodslag moet worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 56 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 100 uren. De officier van justitie vindt dat [verdachte] daarnaast moet worden veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die worden geadviseerd. Deze voorwaarden moeten volgens de officier van justitie dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van [verdachte] heeft opgemerkt dat hij zich kan vinden in het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Hij heeft zich wel verzet tegen het opleggen van een taakstraf. In de eerste plaats omdat volgens de raadsman enkel een poging tot zware mishandeling bewezen verklaard kan worden, maar ook omdat een voorwaardelijke PIJ-maatregel behoorlijk intensief is. [verdachte] moet daar volledig voor kunnen gaan, zo heeft de raadsman gezegd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van [verdachte], zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
[verdachte] heeft zich op 28 mei 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1]. [verdachte], [slachtoffer 1] en een paar andere jongens waren die dag aan het ‘chillen’ bij een skatebaan in Hardenberg. Er ontstond een worsteling tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] waarbij [verdachte] op enig moment een mes trok. Hij heeft [slachtoffer 1] hiermee gestoken, geprikt of gesneden in zijn buik. [slachtoffer 1] is hierdoor gewond geraakt en met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar hij is geopereerd. De rechtbank vindt het kwalijk dat [verdachte] [slachtoffer 1] pijn en letsel heeft toegebracht.
Tijdens de zitting op 14 april 2025 vertelde de raadsvrouw van [slachtoffer 1] dat hij er nog steeds de gevolgen van merkt; hij vindt het moeilijk om andere kinderen te vertrouwen en is bang om in het donker ergens naar toe te gaan.
De rechtbank vindt het ook kwalijk en zorgelijk dat [verdachte] die dag met een mes op zak liep en dat mes vervolgens heeft gebruikt bij een skatebaan; een (openbare) plek waar jongeren juist plezier met elkaar zouden moeten hebben. De aanwezige jongeren zijn, zonder dat zij het wilden, geconfronteerd met een gewond slachtoffer en dat is angstig voor hen geweest.
De persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft op het strafblad van 28 januari 2025 gezien dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
[verdachte] is onderzocht door psychiater H. van der Most (hierna: Van der Most) en psycholoog
H. Schoenmaker (hierna: Schoenmaker). De rechtbank heeft gekeken naar de Pro Justitia rapporten van 24 september 2024 die Van der Most en Schoenmaker over [verdachte] hebben geschreven. In het rapport van Van der Most staat dat [verdachte] een ernstig normoverschrijdende gedragsstoornis heeft en dat er sprake is van ouder-kindrelatieproblematiek. Schoenmaker heeft het daarnaast nog over een grote ontwikkelingsachterstand. Van der Most en Schoenmaker vinden dat de stoornis invloed heeft gehad op de keuzes en het gedrag van [verdachte] tijdens het tenlastegelegde. Het is volgens Van der Most en Schoenmaker zeer waarschijnlijk dat hij door de gedragingen van [slachtoffer 1] – hij trok de broek van [verdachte] naar beneden en gaf een beenveeg – werd gekrenkt en daardoor angstig en boos werd. Hij had geen controle meer over zijn gedrag en kon geen andere oplossing bedenken dan het trekken van het mes. Van der Most en Schoenmaker adviseren om [verdachte] als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken.
De rechtbank neemt deze conclusie over en rekent het bewezenverklaarde dus in verminderde mate aan [verdachte] toe.
In de rapporten van Van der Most en Schoenmaker staat verder nog dat het recidiverisico hoog is. Van der Most en Schoenmaker noemen allebei als belangrijke risicofactor dat het gedrag van [verdachte] in sociale situaties wordt bepaald door wantrouwen en negatieve opvattingen. Hij voelt zich zeer snel bedreigd en gekrenkt en kan niet omgaan met de spanning die dit oproept, zo licht Schoenmaker toe. Schoenmaker schrijft ook dat [verdachte] vooral omgaat met oudere jongeren met antisociaal gedrag. [verdachte] wil erbij horen en laat zich door die oudere jongeren beïnvloeden. Ook drugsgebruik vormt een risico voor recidive. Er zijn volgens Schoenmaker maar weinig beschermende factoren, maar hij noemt, net als Van der Most, dat de ouders van [verdachte] zeer betrokken zijn.
Om het recidiverisico te verminderen is volgens Van der Most en Schoenmaker een langdurige, intensieve behandeling noodzakelijk. Van der Most schrijft dat het belangrijk is dat [verdachte] voorlopig behandeling kan volgen in de open jeugdzorginstelling van Pluryn, waar [verdachte] sinds eind juli 2024 verblijft. Hij is gebaat bij een gedragsmatige aanpak binnen een opvoedingssituatie met zeer korte lijnen, waarin duidelijkheid en concreetheid wordt geboden, hij vrijheden kan verdienen en consequent wordt gereageerd op negatief gedrag. Ook is het belangrijk dat [verdachte] succeservaringen gaat opdoen, zodat zijn zelfbeeld wordt vergroot en hij leert om beter met boosheid, angst en frustratie om te gaan. En verder is het belangrijk dat hij leert reflecteren op zijn eigen gedrag, waardoor hij verantwoordelijkheid kan nemen en zijn copingvaardigheden kan verbeteren. Van der Most en Schoenmaker vinden dat [verdachte] een stevige en duidelijke stok achter de deur nodig heeft en adviseren daarom een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van 26 maart 2025 dat door de Raad van de Kinderbescherming (hierna: Raad) is geschreven. Over het verblijf van [verdachte] bij Pluryn staat in dit rapport dat hij kleine stappen maakt in het zich laten aansturen en begeleiden. Hij blijft echter wel zoeken naar grenzen; wat mag op de groep en in het contact met de groepsleiding en van wat kan en mag met blowen. Hij heeft moeite om naar zijn eigen handelen te kijken en de invloed van zijn gedrag op anderen. Hij legt nog vaak de schuld buiten zichzelf. De Raad is het eens met de zorgen die Van der Most en Schoenmaker hebben over de ontwikkeling van [verdachte], het vastgestelde recidiverisico en het advies om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De raad adviseert om aan deze voorwaardelijke maatregel de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: meewerken met Jeugdbescherming Overijssel, een verplichte behandeling door een psycholoog van Pluryn, meewerken aan begeleiding door Tactus, waaronder meewerken aan urinecontroles, een zinvolle dagbesteding hebben, alleen met toestemming van de jeugdreclassering de plaats Hardenberg bezoeken en een contactverbod met [slachtoffer 1].
Tijdens de zitting op 14 april 2025 heeft mevrouw [naam 1],
zittingsvertegenwoordiger van de Raad, gezegd dat ze nog steeds achter het hierboven beschreven advies staat. De heer [naam 2] (hierna: [naam 2]), van Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering (verder: Jeugdreclassering), heeft tijdens de zitting gezegd dat hij een prima werkrelatie met [verdachte] heeft. Hij is niet soepel en zit er bovenop, maar [verdachte] ervaart dit als positief. [naam 2] vindt het mooi om te horen dat [verdachte] volgens zijn vader de knop aan het omzetten is, maar [naam 2] vindt deze verandering nog maar heel pril. Hij twijfelt of [verdachte] tijdelijk aangepast gedrag laat zien of dat hij echt zelf de overtuiging heeft dat het anders moet. [naam 2] heeft in dit verband genoemd dat er zich de laatste tijd wat incidenten hebben voorgedaan. Volgens [naam 2] is een voorwaardelijke PIJ-maatregel belangrijk als stok achter de deur. Als dit niet werkt dan zijn er geen andere alternatieven (dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel), zo heeft [naam 2] gezegd.
Jeugddetentie
Poging tot zware mishandeling is een ernstig feit. De rechtbank vindt daarom, en gelet ook op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, dat aan [verdachte] een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd. Zij vindt het echter niet nodig dat hij opnieuw vast komt te zitten en zal daarom de duur van deze onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijkstellen aan de duur van het voorarrest.
Maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
De rechtbank is, gelet op de adviezen van de deskundigen, van oordeel dat aan [verdachte], naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorarrest, een
voorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd. Aan de vereisten voor het opleggen
van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is voldaan. [verdachte] heeft een delict gepleegd
waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist het opleggen
van de PIJ-maatregel en de maatregel is ook in het belang van een zo gunstig mogelijke
verdere ontwikkeling van [verdachte], omdat bij hem sprake is van een ernstig normoverschrijdende gedragsstoornis. De rechtbank legt de PIJ-maatregel
voorwaardelijk op, omdat alle deskundigen het erover eens zijn dat een lichter kader te vrijblijvend is. De rechtbank vindt behandeling en begeleiding van het grootste belang voor [verdachte] en hoopt dat hij zich hier volledig voor zal inzetten. De rechtbank beseft dat dat niet altijd gemakkelijk zal zijn, ook omdat hij zich in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal moeten houden aan een aantal strikte voorwaarden zoals hieronder beschreven. Als [verdachte] niet meewerkt aan (één van) deze voorwaarden loopt hij het risico om in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst om daar gedwongen verder te worden behandeld.
Conclusie
De rechtbank heeft alles afgewogen en concludeert dat aan [verdachte] een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 56 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vindt de rechtbank een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de voorwaarden zoals die door de Raad zijn geadviseerd.
Er wordt voldaan aan het criterium van artikel 77za Sr dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. [verdachte] wordt veroordeeld voor een ernstig geweldsmisdrijf. Gelet op de bij hem spelende problematiek en de noodzaak tot behandeling daarvan, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij wederom een dergelijk geweldsmisdrijf zal plegen. De rechtbank zal daarom, gelet op artikel 77za Sr, bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Anders dan de officier van justitie heeft geëist, zal de rechtbank [verdachte] niet ook nog een taakstraf opleggen. Dit komt omdat zij [verdachte] voor de tenlastegelegde diefstal ontslaat van alle rechtsvervolging en hem veroordeelt vanwege een poging tot zware mishandeling in plaats van (het zwaardere) poging tot doodslag.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces.
[slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 950,00 aan materiële schade (fatbike) gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 1], bijgestaan door mr. I. Assink, advocaat in Borne heeft een bedrag van € 1.761,86 aan materiële schade gevorderd. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
  • 1. mantelzorg € 532,00;
  • 2. kledingschade € 320,00;
  • 3. reiskosten € 316,00;
  • 4. ziekenhuisdagen € 114,00;
  • 5. kosten zonder nut € 479,06.
Ook heeft [slachtoffer 1] een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade gevorderd. In totaal heeft [slachtoffer 1] dus een bedrag van € 3.261,06 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kunnen worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gezegd dat de vader van [verdachte] bereid is om de schade van [slachtoffer 2] te
vergoeden.
De door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade kan volgens de raadsman worden toegewezen, behalve de kledingschade, voor zover die ziet op de schoenen (van € 230,00) en de broek (van € 45,00) van [slachtoffer 1]. De politie heeft die namelijk niet teruggeven aan [slachtoffer 1]. [verdachte] kan daar niks aan doen.
De raadsman vindt de gevorderde immateriële schade aan de hoge kant. Dit schadebedrag moet worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
De door [slachtoffer 2] gevorderde schade
De vordering van [slachtoffer 2] heeft betrekking op feit 1. Omdat [verdachte] van dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.4.2
De door [slachtoffer 1] gevorderde schade
Schadevergoeding bij minderjarige verdachte onder de veertien jaar
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] tijdens de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt. De gedraging van [verdachte] kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden aangemerkt als een onrechtmatige daad en als hij veertien jaar of ouder zou zijn geweest, zou die hem ook worden toegerekend. In verband met de leeftijd van [verdachte] tijdens het bewezenverklaarde feit wordt de vordering van [slachtoffer 1] echter, ingevolge artikel 51g lid 4 Sv, geacht te zijn ingediend tegen de ouders van [verdachte].
Voor zover er schade, die het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit, voor vergoeding in aanmerking komt, zal dus niet [verdachte] zelf maar zullen zijn vader en moeder worden veroordeeld tot betaling daarvan.
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te
staan dat [verdachte] door het onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer 1]. De rechtbank stelt vast dat de schadeposten onder 1, 2, 3 en 4 voldoende zijn onderbouwd, terwijl de vordering, met uitzondering van de schoenen en de broek, niet is betwist. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat [verdachte] niet te verwijten valt dat de politie de schoenen en de broek van [slachtoffer 1] nog niet aan hem heeft teruggegeven en zij zal [slachtoffer 1] dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank is verder van oordeel dat de schadepost onder 5 onvoldoende is onderbouwd. [slachtoffer 1] wordt daarom ook in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal het overige gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 1.007,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Immateriële schade
De vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500,00 zal worden toegewezen. Vast is komen te staan dat [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het strafbare feit en dat hij hiervan pijn en hinder heeft gehad. [slachtoffer 1] heeft daarom op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek recht op vergoeding van immateriële schade. Het gevorderde bedrag van € 1.500,00 komt de rechtbank billijk voor.
Gelet op het bovenstaande wordt de vordering van [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van
€ 2.507,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2024. In het overige door [slachtoffer 1] gevorderde verklaart de rechtbank hem niet-ontvankelijk.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
Nu niet de verdachte zelf, maar zijn vader en moeder worden veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van feit 1 (08.119696.24)
- verklaart dat het onder feit 1 primair bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en
ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
Ten aanzien van feit 2 (08.177508.24
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2, meer subsidiair:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het meer subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
56 (zesenvijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- meewerkt aan door Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;
- wordt verplicht zich onder behandeling van een psycholoog van Pluryn of soortgelijke instelling te stellen voor het volgen van cognitieve gedragstherapie en andere door jeugdreclassering nodig geachte therapieën, behandelingen en/of begeleiding door andere organisaties;
- meewerkt aan begeleiding door Tactus en wanneer de jeugdreclassering dit nodig acht, zijn medewerking verleent aan Urine Controles;
- een zinvolle dagbesteding en vrijetijdsinvulling heeft, waarbij de jeugdreclassering bepaalt wat zinvol is;
- alleen met toestemming van de jeugdreclassering de plaats Hardenberg kan bezoeken en de jeugdreclassering de duur en het contact bepaalt;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1]), geboren op [geboortedatum 2] 2009 in [geboorteplaats 2] (Libië);
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, verantwoordelijke gemeente is Hardenberg, (instantiecode AST106);
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn;

schadevergoeding

- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2](feit 1) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 2.507,00 (bestaande uit € 1.007,00 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade) en
veroordeelt de vader en de moeder van de verdachteom dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2024,
te betalen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering,
en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van vandaag.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. G.M.J. Vijftigschild en
mr. J.L. Souman, allen kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit:
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] van 13 maart 2024, pagina’s 6 tot en met 8.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] van 14 maart 2024, pagina’s 14 en 15.
4.De verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 14 april 2025.
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] van 29 mei 2024, pagina 59.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 30 mei 2024, pagina 66, alinea 13.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 29 mei 2024, pagina’s 90 tot en met 93.
8.Een geschrift, zijnde een door forensisch arts W. Duijst-Heesters opgemaakte forensisch medische letselrapportage van 10 oktober 2024, pagina 122, punt 10.1.