ECLI:NL:RBOVE:2025:2844

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/08/328550 / HA ZA 25-46
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een vergoeding in het kader van een nalatenschap en hypothecaire lening

In deze zaak vordert eiser een vergoeding van gedaagden voor het aflossen van een hypothecaire lening van erflaatster. De rechtbank heeft op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in de zaak, waarbij gedaagden zijn veroordeeld om het polisblad van de levensverzekering bij Nationale-Nederlanden in het geding te brengen. Eiser, die gehuwd was met erflaatster, stelt dat hij heeft bijgedragen aan de aflossing van de lening, terwijl gedaagden, de kinderen van erflaatster, de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld en vastgesteld dat de vorderingen van eiser voor het overleggen van bepaalde documenten niet meer relevant zijn, omdat deze al zijn overgelegd. De rechtbank heeft de gedaagden in de gelegenheid gesteld om een conclusie van antwoord in de hoofdzaak in te dienen en heeft de zaak naar de rol verwezen. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/328550 / HA ZA 25-46
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak en in het incident tot het overleggen van gegevens,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.H.H. Schepers,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s.,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
gedaagden in de hoofdzaak en in het incident tot het overleggen van gegevens,
advocaat: mr. G.M. de Weerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 januari 2025
- de conclusie van antwoord in het incident van 25 februari 2025
- de akte producties van [eiser] van 9 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op [datum 1] gehuwd zonder het maken van huwelijkse voorwaarden met [erflaatster] (hierna: erflaatster). Dit huwelijk is op [datum 2] 2024 ontbonden door het overlijden van erflaatster.
2.2.
[gedaagden] c.s. zijn kinderen uit een eerdere relatie van erflaatster.
2.3.
Erflaatster heeft in 2008 samen met haar toenmalige partner, [gedaagde 3] , de woning aan de [adres] (hierna: de woning) gekocht en in eigendom verkregen. [eiser] woonde vanaf medio 2018 samen met erflaatster in de woning en na haar overlijden nog tot medio november 2024.
2.4.
Erflaatster heeft bij testament van 28 maart 2024 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft daarin haar kinderen tot erfgenamen benoemd en een legaat opgenomen voor haar echtgenoot. Tot gezamenlijke executeurs zijn benoemd de heer [naam 1] en de notaris die het testament heeft opgemaakt.
2.5.
[gedaagden] c.s. hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak uitvoerbaar bij voorraad:
I. zijn vordering in verband met de woning vast te stellen op € 51.500,-;
II. gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan [eiser] een bedrag groot € 51.500,- dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, dan wel te bepalen dat [gedaagden] c.s. deze vordering opnemen in de lijst van erkende schuldeisers en als zodanig meenemen in het vervolg van de vereffening;
III. zijn vordering in verband met de verdeling van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap waarin hij was gehuwd met erflaatster, dan wel in verband met de vergoeding van de afgeloste schulden, vast te stellen op € 10.000,-.
IV. [gedaagden] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan [eiser] een bedrag groot € 10.000,- dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, dan wel te bepalen dat gedaagden deze vordering opnemen in de lijst van erkende schuldeisers en als zodanig meenemen in het vervolg van de vereffening;
V. gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van de kosten van beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering in de hoofdzaak op het volgende.
Erflaatster en [gedaagde 3] hebben de woning gezamenlijk aangekocht en in eigendom verkregen. De woning werd tijdens het huwelijk van erflaatster en [eiser] gezamenlijk door hen bewoond, maar deze is op grond van artikel 1:94 lid 2 BW geen onderdeel van de tussen hen bestaand hebbende gemeenschap. Ter financiering van de woning is ten laste van erflaatster en [gedaagde 3] een hypothecaire lening afgesloten bij Florius. Ook deze schuld is op grond van artikel 1:94 lid 7 BW niet een gemeenschappelijke schuld van erflaatster en [eiser] . Tijdens het huwelijk met erflaatster had (nagenoeg) alleen [eiser] inkomen en hij heeft afgelost op deze lening. Erflaatster en [gedaagde 3] hebben geen bijdrage geleverd aan de betalingsverplichting jegens Florius of aan het onderhoud of verbetering van de woning. [eiser] stelt een bijdrage geleverd te hebben aan de waardevermeerdering van de woning danwel bijgedragen te hebben aan de afname van de aan de woning verbonden schuld door aflossing op de lening van de woning die is aangegaan ter financiering van de koopprijs van een niet aan hem in eigendom toebehorende onroerende zaak. Op grond van artikel 1:87 lid 2 BW sub b komt hem uit dien hoofde ten aanzien van [gedaagden] c.s. (als rechtsopvolgers van erflaatster) een vergoeding toe. Op grond van artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking) dient [gedaagde 3] een vergoeding aan [eiser] te betalen.
Daarnaast stelt [eiser] een vordering op [gedaagden] c.s. te hebben vanwege de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
in het incident
3.3.
Om tot een waardevaststelling en bepaling van het aan [eiser] toekomende bedrag te komen vordert [eiser] bij wege van incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv om, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden te veroordelen om binnen twee weken na de betekening van dit vonnis in het geding te brengen:
het taxatierapport van medio 2024 betreffende de woning, staande en gelegen aan de [adres] ;
de laatste jaaropgave van de hypotheek bij Florius, dan wel een ander document van Florius waaruit blijkt waarvoor de betaalde maandbedragen van € 237,25,
€ 131,50 en € 323,04 hebben gediend;
3. een opgaaf van de aan de hypotheek gekoppelde vermogensopbouw, in welke vorm dan ook;
4. de laatste saldo opgaaf van hypotheek Florius waaruit blijkt wat de hoogte is van de restantschuld;
5. het polisblad van de verzekering, afgesloten bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Nationale-Nederlanden) met polisnummer [nummer] .
3.4.
Gedaagden voeren verweer in het incident. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit incident.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
Door de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht is artikel 843a Rv op
1 januari 2025 vervallen. Op basis van het overgangsrecht bij die wet blijft dit artikel van toepassing in een procedure die vóór deze datum is gestart, totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. Deze procedure is gestart na 1 januari 2025. Dit betekent dat de rechtbank de incidentele vordering tot het in het geding brengen van afschriften niet meer kan beoordelen aan de hand van artikel 843a Rv, maar dient te beoordelen aan de hand van het (nieuwe) artikel 195 Rv. De voorwaarden voor toewijzing staan omschreven in artikel 194 Rv. De eisende partij moet voldoende belang hebben bij het krijgen van de gegevens, de gegevens zijn relevant voor de rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is en de eiser kan voldoende concreet omschrijven om welke gegevens het gaat. Verder moet aannemelijk worden gemaakt dat de wederpartij over die gegevens beschikt of deze eenvoudig van een derde kan verkrijgen.
4.2.
Gedaagden betwisten dat [eiser] recht heeft op de gevorderde stukken.
Bij conclusie van antwoord in het incident hebben zij wel informatie met betrekking tot de vorderingen overgelegd. Bij akte producties van 9 april 2025 heeft [eiser] hierop gereageerd. De rechtbank oordeelt hieronder of gedaagden (nog) verplicht zijn om documenten in het geding te brengen.
het onder 1. tot en met 4. gevorderde
4.3.
[eiser] stelt dat het taxatierapport (het onder 1. gevorderde) in de vorm van een waardebepaling in het geding is gebracht. Ook aan het onder 2. gevorderde is voldaan.
[eiser] stelt in dit verband dat hij slechts beschikte over een offerte en niet nader gespecificeerde termijnbedragen. Aan de hand van de in het geding gebrachte laatste jaaropgave van de hypotheek bij Florius heeft hij, zo stelt hij, kunnen verifiëren wat is gestort in een spaarproduct en wat is betaald aan rente. Volgens [eiser] hangen de gevorderde bewijsstukken omtrent de vermogensopbouw en de restantschuld (vorderingen onder 3. en 4.) nauw samen met het onder 2 gevorderde. Uit dit overgelegde stuk blijkt volgens hem wat de waarde in 2024 was van het bankspaarproduct en wat de grondslag was van de feitelijke betalingen aan Florius. Uit dit stuk blijkt ook de restantschuld. Daarmee hebben gedaagden ook aan het onder 3. en 4. gevorderde voldaan. Nu de onder 1. tot en met 4. gevorderde stukken bij conclusie van antwoord in het incident zijn overgelegd heeft [eiser] geen belang meer bij deze vorderingen. Deze zullen daarom worden afgewezen.
.
polisblad van de verzekering bij Nationale-Nederlanden (het onder 5. gevorderde)
4.4.
[eiser] stelt dat zijn betalingen aan Florius gedeeltelijk betrekking hadden op rentebetaling en gedeeltelijk op de opbouw van een spaarvoorziening. [eiser] heeft [gedaagden] c.s. gevraagd om een bewijs van de opbouw en de waarde per overlijdensdatum van erflaatster in deze spaarvoorziening. Deze bedraagt volgens hem mogelijk € 19.061,-, omdat uit een schrijven van Nationale-Nederlanden van 10 juli 2024 aan [gedaagde 3] (productie 10 bij dagvaarding) dit bedrag wordt genoemd. Bij brief van
7 januari 2025 had de advocaat van [eiser] reeds aan [gedaagden] c.s. gevraagd om het polisblad van de levensverzekering over te leggen om de vraag te kunnen beantwoorden op wiens naam de levensverzekering is gesteld.
4.5.
Gedaagden hebben bij conclusie van antwoord in het incident als productie 10 een brief van 7 augustus 2024 (met bijlage) van Nationale-Nederlanden aan [gedaagde 3] overgelegd. In deze brief is vermeld dat de uitkering uit de verzekering met polisnummer [nummer] € 19.061,- bedraagt. In deze brief wordt verder gevraagd om informatie van de begunstigde(n). In de bijlage bij deze brief wordt informatie van [gedaagde 3] gevraagd om de uitkering uit de verzekering over te kunnen maken. Gedaagden laten het aan het oordeel van de rechtbank over of het polisblad nog in het geding moet worden gebracht of dat voormelde brief van 7 augustus 2024 (productie 3 bij conclusie van antwoord in het incident) reeds voldoende duidelijkheid verschaft.
4.6.
[eiser] heeft bij akte producties van 9 april 2025 aangegeven dat hij nog steeds belang heeft bij het in het geding brengen van het polisblad zodra deze is ontvangen van Nationale-Nederlanden. Hij stelt er belang bij te hebben om te weten of erflaatster de begunstiging van de polis heeft gewijzigd, gelet op het gesloten huwelijk tussen hen. Verder heeft hij er belang bij te weten of de verzekering bij Nationale Nederlanden betrekking heeft op de hypotheekverhouding met Florius, omdat het om twee verschillende maatschappijen en twee verschillende polisnummers gaat. Op basis van de beschikbare informatie van Nationale-Nederlanden (productie 10 bij dagvaarding) en de door gedaagden overgelegde producties 2 en 3 bij conclusie van antwoord in het incident is dat volgens hem nog steeds niet duidelijk. Daarmee heeft [eiser] zijn belang en de relevantie bij het in het geding brengen van het polisblad van Nationale-Nederlanden voldoende onderbouwd.
Gedaagden hebben aangegeven dat zij het polisblad al hebben opgevraagd bij Nationale-Nederlanden. De enkele reden dat deze bij de conclusie van antwoord in het incident nog niet kon worden overgelegd was volgens gedaagden omdat het polisblad op dat moment nog niet voorhanden was. Uit het mailbericht van 25 februari 2025 van [naam 2] van Nationale-Nederlanden volgt dat het verzoek om het polisblad voor polis [nummer] te verstrekken in behandeling is. Het onder 5. gevorderde kan daarom worden toegewezen.
4.7.
Gelet op de familierelatie zullen de proceskosten - zoals ook door [eiser] verzocht - worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
4.8.
De rechtbank zal gedaagden in de gelegenheid stellen om een conclusie van antwoord in de hoofdzaak in te dienen en zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen.
4.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt gedaagden om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het polisblad van de verzekering, afgesloten bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. met polisnummer [nummer] in het geding te brengen,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten in het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van
18 juni 2025voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagden,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.