[eiser] vordert in de hoofdzaak uitvoerbaar bij voorraad:
I. zijn vordering in verband met de woning vast te stellen op € 51.500,-;
II. gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan [eiser] een bedrag groot € 51.500,- dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, dan wel te bepalen dat [gedaagden] c.s. deze vordering opnemen in de lijst van erkende schuldeisers en als zodanig meenemen in het vervolg van de vereffening;
III. zijn vordering in verband met de verdeling van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap waarin hij was gehuwd met erflaatster, dan wel in verband met de vergoeding van de afgeloste schulden, vast te stellen op € 10.000,-.
IV. [gedaagden] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan [eiser] een bedrag groot € 10.000,- dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, dan wel te bepalen dat gedaagden deze vordering opnemen in de lijst van erkende schuldeisers en als zodanig meenemen in het vervolg van de vereffening;
V. gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van de kosten van beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.