ECLI:NL:RBOVE:2025:2926

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
11511371 \ EJ VERZ 25-24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 april 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een medewerker van de gemeente Zwolle. De gemeente verzocht om ontbinding op grond van disfunctioneren, omdat de medewerker, geboren in 1966, sinds 1 januari 2004 in dienst was en door digitalisering van haar werkzaamheden niet meer in staat was om de bedongen arbeid te verrichten. Ondanks inspanningen van de gemeente om vervangende arbeid te vinden, was dit niet gelukt. De medewerker betwistte de ontbinding en stelde dat er sprake was van een opzegverbod wegens ziekte. De kantonrechter oordeelde dat de ongeschiktheid van de medewerker niet het gevolg was van ziekte en dat de gemeente voldoende inspanningen had geleverd om haar te begeleiden. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 juni 2025, met toekenning van een transitievergoeding van € 15.440,06 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet voor 1 juli 2025 betaald. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 11511371 \ EJ VERZ 25-24
Beschikking van 25 april 2025
in de zaak van
DE GEMEENTE ZWOLLE,
te Zwolle,
verzoekende partij,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. E.C. Brussee,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats],
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder],
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties (1-51)
- het verweerschrift met producties (1-4)
- de mondelinge behandeling van 4 april 2025, waarbij door mr. Brussee spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.Het geschil

2.1.
[verweerder], geboren [geboortedatum] 1966, is op 1 januari 2004 in dienst van de gemeente getreden. Haar functie was laatstelijk medewerker administratief & secretarieel IV. Haar salaris bedraagt € 1.871,82 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.2.
De werkzaamheden van [verweerder] zijn in de loop van de tijd gedigitaliseerd. Doordat [verweerder] daarmee moeite heeft, verricht [verweerder] de bedongen arbeid niet meer. De gemeente heeft samen met [verweerder], en onder meer met inschakeling van het Loopbaancentrum (in 2018) en het outplacementbureau De Carrièrehanddruk (in 2021) gezocht naar vervangende arbeid voor [verweerder]. Het is ondanks de inspanningen niet gelukt een functie te vinden waarvoor [verweerder], gegeven haar competenties, in aanmerking komt.
De gemeente verzoekt daarom, met inachtneming van artikel 7:671b lid 9 aanhef en sub a BW de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van disfunctioneren (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder d. BW), dan wel een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g. BW), dan wel een combinatie van omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder i. BW). Ter zitting heeft de gemeente in haar verzoekschrift de ook (primair) aangevoerde ontbindingsrond verwijtbaar handelen of nalaten (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e. BW) ingetrokken, nadat [verweerder] (ook) daartegen verweer had gevoerd. De gemeente verzoekt [verweerder] in de proceskosten te veroordelen.
2.3.
Volgens [verweerder] is sprake van een opzegverbod omdat zij ten gevolge van ziekte nog steeds arbeidsongeschikt is. [verweerder] beroept zich op artikel 7:671b lid 2 BW en stelt dat het ontbindingsverzoek daarop al strandt. [verweerder] betwist met meerdere argumenten de gestelde gronden voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en verzoekt het verzoek van de gemeente af te wijzen. Mocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toch worden uitgesproken, dan maakt [verweerder] aanspraak op een transitievergoeding van
€ 15.440,06 bruto, ter vermeerderen met de helft ervan indien de ontbinding op grond van de hiervoor genoemde i-grond wordt uitgesproken. Ook verzoekt [verweerder] in geval van de ontbinding om een deugdelijke bruto/netto-specificatie, versterkt met een dwangsom en de veroordeling van de gemeente tot het verlenen van medewerking aan de aanvraag WIA-(her)beoordeling. Tot slot verzoekt [verweerder] de gemeente in de proceskosten te veroordelen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de standpunten van partijen en de overgelegde stukken volgt dat [verweerder] de bedongen arbeid al langere tijd niet meer kan uitvoeren. Dit wordt veroorzaakt door de digitalisering van haar werkzaamheden. Daardoor zijn de werkzaamheden zodanig van aard gewijzigd dat [verweerder] niet bij machte is, ondanks de door de gemeente geboden langdurige begeleiding, de werkzaamheden naar behoren en binnen een redelijk termijn te verrichten. Hierdoor is een situatie ontstaan waarop artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder d. BW doelt: [verweerder] is ongeschikt (geworden) tot het verrichten van de bedongen arbeid anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken, en de gemeente heeft haar daarvan op tijd in kennis gesteld (het gesprek erover is al in maart 2017 gestart) en in voldoende mate de gelegenheid geboden haar functioneren te verbeteren. Gesteld noch gebleken is dat de ongeschiktheid het gevolg is van onvoldoende zorg van de gemeente voor scholing van [verweerder] of voor de arbeidsomstandigheden van [verweerder]. Ondanks meerdere, langdurige pogingen is herplaatsing van [verweerder] binnen de organisatie van de gemeente niet mogelijk gebleken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de gemeente ruim voldoende de tijd genomen en meer dan voldoende inspanningen gepleegd om [verweerder] naar een andere arbeidsplaats, ook buiten haar organisatie, te leiden. Helaas is dit zonder resultaat gebleven. Bij deze stand van zaken blijft er geen andere optie open dan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, welke overeenkomst inmiddels een lege huls is geworden.
3.2.
Volgens de gemeente is [verweerder] arbeidsgeschikt; volgens [verweerder] is zij door ziekte nog steeds niet in staat werkzaamheden te verrichten. Daarom moet volgens [verweerder] het ontbindingsverzoek worden afgewezen. De kantonrechter overweegt dat artikel 7:671b lid 6 BW bepaalt dat de ontbinding toch kan worden uitgesproken, ook al is sprake van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 leden 1 tot en met 4 en 10 BW (waaronder het opzegverbod tijdens ziekte), of een met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbaar opzegverbod in een ander wettelijk voorschrift. Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van disfunctioneren en die grond geen verband houdt met de mogelijke arbeidsongeschiktheid tijdens ziekte van [verweerder], kan in het midden blijven of het opzegverbod tijdens ziekte al dan niet van toepassing is.
3.3.
De arbeidsovereenkomst zal per 1 juni 2025 worden ontbonden, waarbij artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder a. BW in acht is genomen uitgaande van een opzegtermijn van vier maanden en 24 januari 2025 als datum van ontvangst van het verzoekschrift.
3.4.
Partijen zijn het erover eens dat de transitievergoeding € 15.440,06 bruto bedraagt zodat dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 juli 2025 indien de betaling van deze vergoeding niet voor die datum heeft plaatsgevonden (artikel 7:686a lid 1 BW).
3.5.
De gemeente heeft toegezegd aan [verweerder] een deugdelijke bruto/netto-specificatie te zullen verstrekken. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder], gegeven deze toezegging en de wettelijke verplichting daartoe, [verweerder] geen belang heeft bij een veroordeling van de gemeente ter zake, laat staan een veroordeling versterkt met een dwangsom.
3.6.
De kantonrechter zal ook het verzoek van [verweerder] om de gemeente te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de aanvraag van een WIA-(her)beoordeling afwijzen, omdat dit verzoek niet, althans onvoldoende is onderbouwd en toegelicht en door de gemeente is tegengesproken. Mocht de gemeente op enig moment zijn gehouden informatie te verschaffen ten behoeve van de aanvraag van een uitkering (welke dan ook) dan zal, naar de kantonrechter aanneemt, de gemeente daaraan haar medewerking verlenen voor zover dat in haar vermogen ligt.
3.7.
Er bestaat geen grond de gemeente de gelegenheid te geven haar verzoek tot ontbinding in te trekken, nu haar verzoek wordt ingewilligd en alleen de transitievergoeding wordt toegekend.
3.8.
De kantonrechter zal de proceskosten compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2025;
4.2.
veroordeelt de gemeente tot betaling aan [verweerder] van de transitievergoeding van
€ 15.440,06 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2025 tot de dag van de betaling indien de betaling niet voor 1 juli 2025 heeft plaatsgevonden;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat beide partijen de eigen kosten dragen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst wat meer of anders is verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op
25 april 2025.