ECLI:NL:RBOVE:2025:2936

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/08/319672 / HA ZA 24-334
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid hypotheekadviseur voor schade door risicovolle investering in Roemenië

In deze zaak heeft eiser geïnvesteerd in een project in Roemenië, waarbij hij zijn investering grotendeels verloren heeft. Hij houdt gedaagde, die als hypotheekadviseur fungeerde, aansprakelijk voor de schade, omdat deze hem had aangeraden in het project te investeren. De rechtbank oordeelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, maar dat eiser zijn schade al vergoed heeft gekregen van een andere partij. De vorderingen van eiser worden daarom afgewezen. De procedure omvat een mondelinge behandeling en diverse stukken, waaronder een dagvaarding en producties. Eiser heeft in 2014 een lening van € 500.000,- afgesloten met Holland Sport House (HSH), maar na enkele rentebetalingen stopte HSH met betalen. Eiser heeft gedaagde aansprakelijk gesteld, maar de rechtbank concludeert dat gedaagde niet volledig aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade, omdat eiser ook eigen schuld heeft. De rechtbank stelt de eigen schuld van eiser vast op 1/3e deel. Uiteindelijk wordt de vordering van eiser afgewezen, omdat hij al een schadevergoeding van € 293.000,- heeft ontvangen van de werkgever van gedaagde. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/319672 / HA ZA 24-334
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. G.H. Hoekman.
Samenvatting
[eiser] heeft geïnvesteerd in een project in Roemenië, waarbij zijn investering grotendeels verloren is gegaan. Hij houdt [gedaagde] aansprakelijk voor de schade, omdat [gedaagde] hem als hypotheekadviseur heeft getipt in het project te investeren. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, maar ook dat [eiser] zijn schade die daardoor is veroorzaakt al vergoed heeft gekregen. De vorderingen worden daarom afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de akte overlegging stukken (producties 1-6)
- de conclusie van antwoord met producties (1-5)
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 30 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is als hypotheekadviseur werkzaam geweest voor [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ), een franchisenemer van SNS met vestigingen in [vestigingsplaats 1] , [vestigingsplaats 2] en [vestigingsplaats 3] .
2.2.
[eiser] deed zijn bankzaken via SNS. In 2014 kwam hij na een bezoek aan de SNS-vestiging in [vestigingsplaats 2] in contact met [gedaagde] . [eiser] heeft met [gedaagde] gesproken over de mogelijkheden voor het afsluiten van een hypotheek. Dit bleek niet mogelijk te zijn. Omdat [eiser] beschikte over een groot bedrag aan spaargeld, hebben partijen gesproken over de mogelijkheid om geld te beleggen. [gedaagde] heeft toen een investeringsproject in Roemenië ter sprake gebracht, te weten Holland Sport House (hierna: HSH). [gedaagde] heeft [eiser] in contact gebracht met de heren [naam 1] (bestuurder van HSH) en [naam 2] (adviseur van HSH). [gedaagde] kende [naam 2] van een eerder project waarin hij zelf geld had geïnvesteerd. [gedaagde] was (voor een deel) aanwezig bij het eerste gesprek dat [eiser] had met [naam 1] en [naam 2] .
2.3.
[eiser] is naar Roemenië gereisd om nader onderzoek te doen naar HSH. Ook heeft hij contact gehad met meerdere bij het project betrokken instanties. Vervolgens heeft hij op 24 april 2014 een overeenkomst van geldlening gesloten met HSH ter hoogte van
€ 500.000,-. Dit bedrag is via een kwaliteitsrekening van de betrokken notaris diezelfde dag overgemaakt naar HSH. Overeengekomen is dat [eiser] hierover jaarlijks 10% rente zou ontvangen, maandelijks uit te betalen in termijnen van € 4.166,67. Tot december 2014 heeft HSH enkele rentebetalingen aan [eiser] gedaan. Hierna is elke betaling uitgebleven.
2.4.
In 2017 heeft [eiser] contact opgenomen met [gedaagde] en een geldbedrag van hem geëist, omdat hij geen betalingen meer ontving van HSH. Hierna heeft [eiser] aan SNS en [bedrijf] gemeld dat [gedaagde] hem had geadviseerd om te investeren in HSH. SNS heeft hierop een onderzoek ingesteld. Dit heeft ertoe geleid dat [gedaagde] door [bedrijf] is ontslagen en dat hij voor een periode van acht jaar is geregistreerd in het incidentenregister (IVR/EVR-register).
2.5.
Naast [eiser] hebben ook anderen in HSH geïnvesteerd, nadat zij via [gedaagde] in contact zijn gekomen met [naam 1] en [naam 2] . Met een aantal van hen heeft [eiser] een civiele procedure gevoerd tegen SNS en [bedrijf] . In die procedure is [bedrijf] door de rechtbank Midden-Nederland onder andere veroordeeld tot vergoeding van de schade van [eiser] , op te maken bij staat. In een eerder tussenvonnis had de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] en de andere eisers en dat [bedrijf] op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] en de overige eisers hierdoor hebben geleden, waarbij sprake is van 33,3% eigen schuld van [eiser] en de overige eisers. Na het eindvonnis hebben [eiser] en [bedrijf] een schikking getroffen op grond waarvan [bedrijf] een bedrag van € 293.000,- aan [eiser] heeft voldaan.
2.6.
Op 1 december 2020 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te hebben geleden door zijn investering in HSH. [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en aansprakelijk is voor de geleden schade, op te maken bij staat, daartoe de zaak verwijzend naar de schadestaatprocedure;
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover.
3.2.
[eiser] legt - kort weergegeven - aan de vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door hem, in de hoedanigheid van hypotheekadviseur bij SNS, te adviseren om te investeren in HSH. Dit bleek een uiterst riskant project te zijn, zonder financieel toezicht. Volgens [eiser] had [gedaagde] hem op de risico’s moeten wijzen en dat heeft hij niet gedaan. [eiser] houdt [gedaagde] daarom aansprakelijkheid voor de schade die hij heeft geleden met het grotendeels verloren gaan van zijn investering
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en dat de schade die [gedaagde] stelt te hebben geleden aan zijn handelen is toe te rekenen. Hij voert aan dat hij alleen maar de contactgegevens van de bij HSH betrokken personen heeft doorgegeven. Van een professioneel beleggingsadvies is geen sprake geweest. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] , nadat hij informatie had ingewonnen en naar Roemenië was afgereisd, er zelf voor gekozen om € 500.000,- in HSH te investeren. Mocht de rechtbank oordelen dat [gedaagde] wel onrechtmatig heeft gehandeld, dan komt volgens [gedaagde] de schade op grond van artikel 6:101 BW wegens de hoge mate van eigen schuld voor eigen rekening van [eiser] . Ten slotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] van [bedrijf] al een bedrag van € 293.000,- heeft ontvangen, zodat geen grond meer bestaat voor toewijzing van de vordering in deze procedure.

4.De beoordeling

Onrechtmatig handelen
4.1.
Om te beoordelen of de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en licht dat als volgt toe.
4.2.
Niet ter discussie staat dat [eiser] als vaste SNS-klant een hypotheekgesprek had met [gedaagde] , waarbij [gedaagde] als hypotheekadviseur voor SNS optrad. In deze hoedanigheid rustte op [gedaagde] de plicht om de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en een redelijk handelend professioneel hypotheekadviseur mag worden verwacht. Die zorgplicht heeft [gedaagde] om de volgende redenen geschonden.
4.3.
Aan de hand van de gegevens die [eiser] hem had verstrekt, heeft [gedaagde] in het hypotheekgesprek laten weten dat [eiser] geen hypotheek kon afsluiten. Vast staat dat partijen daarna hebben gesproken over andere financieringsmogelijkheden, waaronder het beleggen van spaargeld, en dat [gedaagde] toen HSH heeft genoemd als mogelijk project om in te investeren. Hierna heeft [gedaagde] [eiser] ook in contact gebracht met de bij HSH betrokken personen - [naam 1] en [naam 2] - en is hij aanwezig geweest bij het eerste gesprek dat [eiser] met hen had. Door dit als hypotheekadviseur van SNS te doen, wekte [gedaagde] het vertrouwen dat HSH een solide investeringsproject is met aanvaardbare risico’s. Gebleken is dat dit niet het geval was: niet betwist is dat er geen financieel toezicht was op de investeringen, dat de terugbetaling van de lening en de rente afhankelijk was van het slagen van het project en dat, totdat het project gerealiseerd zou zijn, er alleen maar kosten en geen inkomsten zouden zijn. Gesteld noch gebleken dat [gedaagde] [eiser] op die risico’s heeft gewezen.
4.4.
Daarnaast speelt mee dat [gedaagde] , zo heeft hij ter zitting bevestigd, een persoonlijk belang had bij het slagen van HSH. Hij had zelf namelijk eerder geïnvesteerd in een project waarbij [naam 2] betrokken was en die investering is met het mislukken van dat project verloren gegaan. Wanneer HSH succesvol zou worden, zou (een deel van) die eerdere investering misschien weer kunnen worden terugbetaald. Van een bekwaam en redelijk handelend hypotheekadviseur mag worden verwacht dat hij zijn persoonlijke belangen gescheiden houdt van zijn professionele taakuitoefening. Door als hypotheekadviseur [eiser] op het spoor te zetten om in HSH te investeren, heeft [gedaagde] dit onvoldoende gedaan, nog daargelaten dat na het niet renderen van een eerder project van [naam 2] extra voorzichtigheid geboden was om SNS-klanten te wijzen op HSH als investeringsproject.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] zijn zorgplicht geschonden en daarmee onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser] . Dat betekent nog niet dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de (volledige) schade die [eiser] stelt te hebben geleden. Er moet namelijk een causaal verband bestaan tussen de onrechtmatige handeling en de schade.
Toerekenbare schade
4.6.
[eiser] stelt dat dit causale verband aanwezig is. Hij heeft aangevoerd dat hij zonder het advies van [gedaagde] niet in contact gekomen zou zijn met [naam 1] en [naam 2] en dan dus ook niet zou hebben geïnvesteerd in HSH. Verder heeft hij betoogd dat hij met [gedaagde] besproken heeft dat hij alleen wilde investeren bij direct rendement en dat [gedaagde] toen aangaf dat als hij € 500.000,- zou investeren, hij maandelijks rentebetalingen zou ontvangen.
4.7.
[gedaagde] betwist dat er een causaal verband bestaat tussen het attenderen van [eiser] op HSH als mogelijk investeringsproject en de door [eiser] geleden schade. Hij betoogt dat [eiser] na een eigen afweging ervoor gekozen heeft in HSH te investeren. Volgens [gedaagde] is er nooit gesproken over het investeren van € 500.000,-. Wel is er volgens hem gesproken over het investeren van € 100.000,-, omdat vanaf dat bedrag de Autoriteit Financiële Markten (AFM) geen toezicht meer houdt.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en het feit dat [eiser] heeft geïnvesteerd in HSH. Aangenomen kan worden dat als [gedaagde] [eiser] niet had gewezen op HSH en hem niet actief in contact had gebracht met [naam 1] en [naam 2] , [eiser] geen overeenkomst van geldlening zou hebben gesloten met HSH. In dat geval zou hij geen schade hebben geleden, bestaande uit het (grotendeels) verliezen van het geïnvesteerde bedrag.
Voor wat betreft de omvang van de toe te rekenen schade overweegt de rechtbank echter dat [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen waaruit de rechtbank kan opmaken dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat [eiser] voornemens was om € 500.000,- in HSH te investeren en evenmin dat hij [eiser] geadviseerd zou hebben dit bedrag in HSH te investeren. De stelling dat [gedaagde] wist dat [eiser] direct rendement wilde hebben en [gedaagde] zou hebben gezegd dat dat bij een investering € 500.000,- het geval zou zijn, is door [gedaagde] betwist. Maar ook als dit zou komen vast te staan kan daaruit geen advies worden afgeleid. [gedaagde] heeft immers in ieder geval ook het bedrag van € 100.000,- genoemd, zoals [eiser] ook heeft verklaard. Vaststaat dat [eiser] zelf met [naam 1] en [naam 3] tot een overeenkomst gebaseerd op € 500.000,- is gekomen en dat [gedaagde] daarbij niet betrokken is geweest. Tevens staat vast dat daarover op geen enkel moment met [gedaagde] is gesproken. Dat [gedaagde] heeft voorgesteld om een investering van € 100.000,- aan te gaan, is wel voldoende komen vast te staan evenals het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en het aangaan van een investering tot dat bedrag. De schade die uit de investering van € 100.000,- is voortgevloeid, kan daarom wel worden toegerekend aan het handelen van [gedaagde] en komt daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking.
Eigen schuld
4.9.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op artikel 6:101 BW. Volgens hem is er zo’n grote mate van eigen schuld dat de door [eiser] geleden schade geheel voor eigen rekening moet blijven. De rechtbank volgt [gedaagde] in zijn stelling dat sprake is van eigen schuld van [eiser] en stelt de mate waarin de eigen schuld van [eiser] heeft bijgedragen aan de schade vast op 1/3e deel. Daarbij neemt de rechtbank enerzijds in aanmerking dat [eiser] niet onbekend was op het gebied van beleggen en verondersteld mag worden dat hij wist dat beleggen risico’s met zich brengt. Dat hij zich dat ook heeft gerealiseerd kan worden afgeleid uit het eigen onderzoek dat hij heeft ingesteld door zelf naar Roemenië te reizen. Hij heeft de overeenkomst van geldlening met HSH pas afgesloten nadat hij in Roemenië contact heeft gezocht met de bij het project betrokken instanties. In die fase was [gedaagde] niet meer in beeld en liep het contact ten aanzien van HSH enkel nog via [naam 2] en [naam 1] . Niet weersproken is dat [eiser] in die fase ook nog, buiten HSH om, geld aan [naam 1] heeft geleend. Hieruit kan worden afgeleid dat [eiser] op dat moment zelf een risico-inschatting had gemaakt, waarna hij ervoor gekozen heeft in HSH te investeren. Anderzijds heeft [gedaagde] in zijn hoedanigheid van hypotheekadviseur van SNS, aan de hand van concrete financiële gegevens van [eiser] , [eiser] op onzorgvuldige wijze warm gemaakt voor een investering HSH. Met dit handelen heeft [gedaagde] in overwegende mate bijgedragen aan de ontstane schade. [gedaagde] is daarom voor 2/3e deel aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van de investering door [eiser] tot een bedrag van € 100.000,-.
Afwijzing vordering
4.10.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en aansprakelijk is voor de geleden schade, op te maken bij staat, daartoe de zaak verwijzend naar de schadestaatprocedure. Hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] . Verder is overwogen dat hij aansprakelijk is voor 2/3e deel van de schade die het gevolg is van de investering van € 100.000,-. Dat betekent dat de schade van [eiser] maximaal € 66.666,- bedraagt. Vast staat echter dat [eiser] vanwege hetzelfde onrechtmatige handelen van [gedaagde] al een bedrag van € 293.000,- van [bedrijf] heeft ontvangen. [bedrijf] heeft dit bedrag immers voldaan op grond van artikel 6:170 BW als aansprakelijke werkgever voor het gedrag van haar ondergeschikte [gedaagde] . Met de betaling door [bedrijf] heeft [eiser] al een hoger bedrag ontvangen dan de schade die met voornoemde uitgangspunten in een eventuele schadestaatprocedure vastgesteld zou kunnen worden. [eiser] heeft dan ook geen belang bij toewijzing van de onderhavige vordering. Voor zover [eiser] heeft bedoeld dat [gedaagde] hoofdelijk wordt veroordeeld in die zin dat [gedaagde] moet betalen voor zover [bedrijf] dat niet zou doen, is dat niet toewijsbaar. Enerzijds niet omdat [bedrijf] in deze procedure geen procespartij is en anderzijds niet omdat niet weersproken is dat [bedrijf] het bedrag van € 293.000,- al aan [eiser] heeft voldaan.
4.11.
Omdat [eiser] gelet op het voorgaande onvoldoende belang heeft bij het gevorderde, zal de vordering op grond van artikel 3:303 BW worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,-
- salaris advocaat
1.228,-
(2 punten × € 614,-)
- nakosten
178,-
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.726,-

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.726,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.
msk