Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.[eiser] ,
2.
[eiseres],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties (1-5)
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Voor wat betreft de omvang van de toe te rekenen schade overweegt de rechtbank echter dat [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen waaruit de rechtbank kan opmaken dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat [eiser] voornemens was om € 500.000,- in HSH te investeren en evenmin dat hij [eiser] geadviseerd zou hebben dit bedrag in HSH te investeren. De stelling dat [gedaagde] wist dat [eiser] direct rendement wilde hebben en [gedaagde] zou hebben gezegd dat dat bij een investering € 500.000,- het geval zou zijn, is door [gedaagde] betwist. Maar ook als dit zou komen vast te staan kan daaruit geen advies worden afgeleid. [gedaagde] heeft immers in ieder geval ook het bedrag van € 100.000,- genoemd, zoals [eiser] ook heeft verklaard. Vaststaat dat [eiser] zelf met [naam 1] en [naam 3] tot een overeenkomst gebaseerd op € 500.000,- is gekomen en dat [gedaagde] daarbij niet betrokken is geweest. Tevens staat vast dat daarover op geen enkel moment met [gedaagde] is gesproken. Dat [gedaagde] heeft voorgesteld om een investering van € 100.000,- aan te gaan, is wel voldoende komen vast te staan evenals het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en het aangaan van een investering tot dat bedrag. De schade die uit de investering van € 100.000,- is voortgevloeid, kan daarom wel worden toegerekend aan het handelen van [gedaagde] en komt daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking.