ECLI:NL:RBOVE:2025:2945
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van verduistering van subsidiegelden door directeur van vennootschappen
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering van subsidiegelden. De verdachte, geboren in 1972, was directeur en enig aandeelhouder van twee vennootschappen, [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., die zorgdiensten verleenden. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het wederrechtelijk toe-eigenen van een bedrag van € 969.345,00 aan subsidiegelden in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018, en het aanwenden van € 21.210,00 aan subsidiegelden voor andere doeleinden dan waarvoor deze waren verstrekt.
Tijdens de zittingen op 16 april 2024 en 14 april 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich de subsidiegelden wederrechtelijk had toegeëigend, aangezien zij als aandeelhouder op de hoogte was van de financiële handelingen van de vennootschappen. De verdediging voerde aan dat de tenlastelegging niet kon worden bewezen, onder andere omdat de inkomsten van de vennootschappen niet uitsluitend uit subsidies bestonden en de zorg op commerciële basis werd verleend.
De rechtbank oordeelde dat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte zich subsidiegelden had toegeëigend of deze in strijd met de doelbinding had aangewend. De rechtbank concludeerde dat de verplichting om de subsidies aan te wenden voor zorgkosten op de vennootschappen rustte en niet op de verdachte persoonlijk. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.