In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit twee partijen, een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst met gedaagden per 1 december 2023 is geëindigd. Tevens vorderden zij een bedrag van € 2.488,92, vermeerderd met rente en kosten, omdat zij van mening waren dat de huur eerder was geëindigd dan de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen datum van 28 februari 2024. Gedaagden, die de overeenkomst in persoon procedeerden, voerden verweer en stelden dat de huur per 28 februari 2024 was geëindigd en dat zij de overeenkomst correct waren nagekomen. De kantonrechter oordeelde dat de partijen op 9 november 2023 een overeenkomst hadden gesloten waarin was opgenomen dat de huurovereenkomst op 28 februari 2024 zou eindigen. De rechter concludeerde dat de huurovereenkomst niet eerder was geëindigd, maar dat eisers recht hadden op een bedrag van € 259,28, omdat gedaagden bij de eindafrekening niet rekening hadden gehouden met een te verrekenen bedrag. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat aan gedaagden een aanmaning was verstuurd die voldeed aan de wettelijke eisen. De proceskosten werden toegewezen aan gedaagden, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.