ECLI:NL:RBOVE:2025:3026

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
11463376 \ CV EXPL 24-2568
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van te veel betaalde huur en beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit twee partijen, een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst met gedaagden per 1 december 2023 is geëindigd. Tevens vorderden zij een bedrag van € 2.488,92, vermeerderd met rente en kosten, omdat zij van mening waren dat de huur eerder was geëindigd dan de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen datum van 28 februari 2024. Gedaagden, die de overeenkomst in persoon procedeerden, voerden verweer en stelden dat de huur per 28 februari 2024 was geëindigd en dat zij de overeenkomst correct waren nagekomen. De kantonrechter oordeelde dat de partijen op 9 november 2023 een overeenkomst hadden gesloten waarin was opgenomen dat de huurovereenkomst op 28 februari 2024 zou eindigen. De rechter concludeerde dat de huurovereenkomst niet eerder was geëindigd, maar dat eisers recht hadden op een bedrag van € 259,28, omdat gedaagden bij de eindafrekening niet rekening hadden gehouden met een te verrekenen bedrag. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat aan gedaagden een aanmaning was verstuurd die voldeed aan de wettelijke eisen. De proceskosten werden toegewezen aan gedaagden, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11463376 \ CV EXPL 24-2568
Vonnis van 13 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

en
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. R. de Vries (Stichting Univé Rechtshulp),
tegen

1.[gedaagde 1] ,

en
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 25 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] huurde van [gedaagden] sinds 1 augustus 2015 woonruimte aan de [adres] , laatstelijk voor een bedrag van € 829,64 per maand. Daarop werd een bedrag van € 129,64 in mindering gebracht, als “verrekening van het voorschot ad
€ 9.600,00 van huurder voor de aanschaf van de keuken”.
2.2.
Naar aanleiding van de wens van [gedaagden] om de huurovereenkomst te beëindigen heeft [eisers] een voorstel gedaan aan [gedaagden] Laatstgenoemde heeft daarop, onder meer per mail van 29 oktober 2023, gereageerd als volgt:
Op basis van jullie voorstel van afgelopen woensdag en de aanvullende brief kunnen wij melden dat wij het op één aspect na (de afhandeling van de betaling) inhoudelijk eens zij met jullie laatste voorstel.
Dit houdt volgende in:
(...)
5. Jullie verlaten de woning uiterlijk per 28/2/2024
(...)
2.3.
Partijen hebben op 9 november 2023 een overeenkomst gesloten, waarin onder meer het volgende staat:
1.1
Partijen komen overeen dat de huurovereenkomst dan wel huur/verhuur-situatie tussen Verhuurder en Huurder eindigt op 28 februari 2024.
1.2
Voor de opzegging dan wel beëindiging van de huurovereenkomst zal gelden de onderhavige vaststellingsovereenkomst.
(...)
2.1
Partijen zijn in het kader van de beëindiging van de huurovereenkomst dan wel huur/verhuur-situatie de navolgende vergoedingen en betalingstermijnen overeengekomen:
-A- een bedrag € 3.000,00 wordt door Verhuurder aan Huurder voldaan als verhuisvergoeding (...), direct na het ondertekenen van de onderhavige vaststellingsovereenkomst door Huurder;
-B- bij oplevering van de Woonruimte, derhalve na het overhandigen van de sleutels door Huurder aan Verhuurder, wordt door Verhuurder aan Huurder voldaan een bedrag (dan wel het restant bedrag van) € 3.000,00 (...);
Voornoemd bedrag ad € 3.000,00 wordt als volgt onderverdeeld:

Een bedrag van € 1.000,00 wordt voldaan als vergoeding voor de keuken;

Een bedrag van € 1.000,00 heeft betrekking op de terugbetaalde van de borg;

Een bedrag ad € 1.000,00 wordt voldaan wegens vergoeding van het achterlaten van de navolgende zaken:
(...)
2.2
Met het in artikel 2.1 onder B genoemd bedrag ad € 3.000,00 worden de kosten van gas, water, licht, internet alsmede de gemeentelijke belastingen toegerekend aan Huurder. De berekening van de verrekening wordt door Verhuurder voorafgaand aan de oplevering van de Woonruimte jegens Huurder overgelegd. Voor zover er bij de oplevering schade wordt geconstateerd aan de Woonruimte en achtergelaten zaken, wordt deze schade eveneens verrekend met voornoemd bedrag.
2.3
Over de laatste maand van bewoning word door verhuurder geen huur gevraagd aan huurder à € 700,00.
2.4.
Op 14 november 2023 stuurt [eisers] per WhatsApp een verhuisbericht aan (onder meer) [gedaagden]
2.5.
Op 29 november 2023 laat [eiser 1] per mail aan [gedaagden] weten:
Elektra: 05579
Gas: 01759
Morgenmiddag om 14.00 uur ben ik op de [adres] voor de oplevering van de woonruimte.
En het inleveren van de sleutels. Het is dan nl onze laatste dag.
De huur van de afgelopen maand, die wij terug moeten hebben, kan gebruikt worden voor de afrekening.
2.6.
Op 1 december 2023 mailt [gedaagden] een “voorlopige verrekening” aan [eisers] In de mail staat onder meer:
De definitieve versie zullen wij t.z.t. op 28/2/2024 toezenden en vervolgens ook aan jullie vergoeden.
2.7.
Op 28 februari 2024 heeft [gedaagde 1] een bedrag van € 910,17 overgemaakt aan [eiser 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 1 december 2023 is geëindigd, met veroordeling van [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 2.488,92, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Volgens [eisers] is de huurovereenkomst eerder geëindigd dan de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen datum. Op 30 november 2023 is het gehuurde namelijk opgeleverd en zijn de sleutels overhandigd. [gedaagden] gaat er dan ook ten onrechte vanuit dat hij over de maanden december 2023 en januari en februari 2024 aanspraak kan maken op huurpenningen. De huur over november 2023 (de laatste maand van bewoning) is ten onrechte betaald en moet worden terugbetaald, aldus [eisers]
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Volgens hem is de huur per 28 februari 2024 geëindigd en is hij de overeenkomst deugdelijk nagekomen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat partijen op 9 november 2023 een overeenkomst hebben gesloten, waarin is opgenomen dat de tussen hen bestaande huurovereenkomst op 28 februari 2024 zou eindigen. Een dergelijke beëindiging is mogelijk op grond van artikel 7:271
lid 10 BW. De vraag of deze overeenkomst (ook) moet worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW kan onbeantwoord worden gelaten.
4.2.
Volgens [eisers] was voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst afgesproken dat hij de woning uiterlijk per voormelde datum zou verlaten en is het woordje “uiterlijk” ten onrechte weggelaten in artikel 1.1. De huurovereenkomst is (dus) niet geëindigd op 28 februari 2024, maar op 30 november 2023, aldus [eisers]
Dit betoog faalt. Niet valt in te zien waarom in de door [eisers] overgelegde mailwisseling aanleiding moet worden gezien de – op zichzelf zeer duidelijke – bewoordingen omtrent het einde van de huurovereenkomst uit te leggen op de door hem gewenste wijze. Dat een huurder het gehuurde uiterlijk per de einddatum van de huurovereenkomst moet verlaten (een feitelijke handeling), spreekt voor zich, dat het hem vrijstaat om dat eerder te doen evenzeer.
4.3.
[eisers] heeft verder gesteld dat na de op 9 november 2023 gesloten overeenkomst wederom een beëindigingsovereenkomst is gesloten, maar nu met einddatum 1 december 2023. Ook deze stelling gaat niet op. Weliswaar staat vast dat hij op
30 november 2023 het gehuurde weer ter beschikking heeft gesteld aan [gedaagden] , maar dat betekent nog niet dat laatstgenoemde akkoord is gegaan met beëindiging van de huurovereenkomst per die datum, althans dat [eisers] daar vanuit mocht gaan. Het had op de weg van [eisers] gelegen om een en ander na te gaan bij [gedaagden]
4.4.
Het voorgaande laat onverlet dat [eisers] nog recht heeft op een bedrag van
(2 × € 129,64 =) € 259,28. [gedaagden] heeft namelijk, zo heeft hij ter zitting erkend, bij zijn eindafrekening gerekend met een huurprijs van € 829,64 over december 2023 en januari 2024, zonder daarbij rekening te houden met het daarop in mindering te brengen bedrag van € 129,64. De wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen vanaf 28 februari 2024 (de datum van de eindafrekening).
4.5.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding zal worden afgewezen. Er is namelijk niet gebleken dat aan [gedaagden] een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.6.
[eisers] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op € 50,00.
4.7.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 259,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 28 februari 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.