ECLI:NL:RBOVE:2025:3028

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
C/08/322906 / HA ZA 24-409
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onterecht gedeclareerde uren en schadevergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert B.V. Servicegroep B.S.T. van de gedaagde, die op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden verrichtte, terugbetaling van loon en schadevergoeding. B.S.T. stelt dat de gedaagde uren heeft gedeclareerd die hij niet heeft gewerkt. De gedaagde erkent dat hij voor een deel van de gedeclareerde uren ziek was, maar betwist dat hij voor de overige uren niet heeft gewerkt. De rechtbank heeft B.S.T. opgedragen bewijs te leveren van de onterecht gedeclareerde uren en de omstandigheden waaronder een andere monteur had kunnen worden ingezet. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de rechtbank heeft een rolzitting vastgesteld voor 11 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/322906 / HA ZA 24-409
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. SERVICEGROEP B.S.T.,
gevestigd in Hengelo,
eisende partij, hierna te noemen: B.S.T.,
advocaat: mr. F.J. van Wijk,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[bedrijf],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. L.E.M. Zanderink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 oktober 2024;
- de conclusie van antwoord;
- de akte overlegging producties van 7 februari 2025 van de zijde van B.S.T.;
- de mondelinge behandeling van 19 februari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van mr. Van Wijk;
- de pleitnota van mr. Zanderink.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
B.S.T. heeft een onderneming die onder meer industrieel onderhoud uitvoert.
2.2.
[gedaagde] verricht op basis van een overeenkomst van opdracht met B.S.T. werkzaamheden voor klanten van B.S.T. Sinds 2023 is [gedaagde] via B.S.T. werkzaam bij Grolsch Bierbrouwerij Nederland B.V. (hierna: Grolsch) als Monteur Technische Dienst. B.S.T. betaalt [gedaagde] een vergoeding van € 53,67 per uur.
2.3.
[gedaagde] houdt zijn gewerkte uren zelf bij in urenstaten. De urenstaten die hij invult, worden door een medewerker van Grolsch gecontroleerd en ondertekend. Op basis van de goedgekeurde urenstaten, dient [gedaagde] wekelijks een declaratie in bij B.S.T., op basis waarvan B.S.T. de gewerkte uren aan [gedaagde] uitbetaalt. B.S.T. factureert de uren die [gedaagde] heeft gewerkt aan Grolsch voor € 85,00 per uur.
2.4.
[gedaagde] heeft in de eerste twee weken van juli 2024 urenstaten ingevuld en ondertekend. In die twee weken heeft hij vanaf 3 juli 2024 wegens ziekte niet gewerkt.
2.5.
Bij brief van 29 augustus 2024 heeft de advocaat van B.S.T. [gedaagde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 29.282,50 aan B.S.T. over te gaan.
2.6.
Op 20 september 2024 heeft B.S.T. een creditfactuur ter hoogte van € 30.495,03 (inclusief btw) aan Grolsch gestuurd met als omschrijving “Correctie inzet Ploegenmonteur”.
2.7.
De overeenkomst van opdracht tussen B.S.T. en [gedaagde] is beëindigd.
2.8.
B.S.T. heeft bij uitblijven van de onder 2.5. genoemde betaling op 26 september 2024 conservatoir beslag ten laste van [gedaagde] laten leggen op diens woning.

3.Het geschil

3.1.
Volgens B.S.T. heeft [gedaagde] uren gedeclareerd die hij niet heeft gewerkt. Daarom vordert B.S.T. dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om:
een bedrag van € 19.030,00 aan B.S.T. (terug) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
een bedrag van € 10.252,50 aan schadevergoeding aan B.S.T. te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
een bedrag van € 1.067,82 aan buitengerechtelijke incassokosten aan B.S.T. te betalen;
met veroordeling van [gedaagde] in de beslagkosten en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
B.S.T. heeft aan haar vordering tot (terug)betaling van de vergoeding ten grondslag gelegd dat [gedaagde] 344,5 uren heeft gedeclareerd die hij niet heeft gewerkt. B.S.T. heeft daartoe een – door Grolsch opgesteld – overzicht overgelegd met een vergelijking tussen de gedeclareerde uren en de registratie van de toegangscontroles die worden uitgevoerd bij het betreden van het Grolsch terrein. Uit die vergelijking volgt dat [gedaagde] in de periode van 26 februari 2024 tot en met 21 juli 2024 344,5 uren onterecht zou hebben gedeclareerd. In de visie van B.S.T. dient [gedaagde] het daarmee gemoeide bedrag, als onverschuldigd door B.S.T. aan hem betaald, terug te betalen. Verder heeft B.S.T. gesteld dat zij ten gevolge van de onrechtmatige handelswijze van [gedaagde] schade heeft geleden. Volgens B.S.T. moest zij telkens op basis van haar afspraken met Grolsch een monteur beschikbaar stellen voor een ploeg van vijf monteurs. B.S.T. had in plaats van [gedaagde] , die niet aan het werk was, een andere monteur kunnen inzetten. Op die manier had B.S.T. (meer) uren aan Grolsch kunnen doorbelasten dan zij nu kon, na de correctie door Grolsch in verband met te veel gedeclareerde uren. De door B.S.T. geleden schade dient [gedaagde] te vergoeden, aldus B.S.T.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Servicegroep B.S.T., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van B.S.T. in de kosten van deze procedure, de wettelijke rente daarover en in de nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] , zo vast komt te staan dat hij op grond van zijn declaraties meer van B.S.T. ontvangen heeft dan waar hij recht op had uit hoofde van de door hem daadwerkelijk gewerkte uren, het meerdere aan B.S.T. dient terug te betalen. Daarnaast is [gedaagde] gehouden eventuele schade die B.S.T. ten gevolge van het indienen van onjuiste declaraties heeft geleden, naast het aan [gedaagde] te veel betaalde, te vergoeden.
4.2.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat hij in twee weken waarin hij ziek was (de weken 27 en 28 van 2024 met ingang van 3 juli 2024), urenstaten heeft opgesteld en ondertekend en dat hij deze uren ook betaald heeft gekregen. Volgens [gedaagde] deed hij dat omdat hij ondertekende urenstaten nodig had voor zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering, maar – wat daar ook van zij – dat doet er niet aan af dat hij de declaratie voor die uren onterecht heeft ingediend en betaald heeft gekregen. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij de vergoeding voor de uren in die twee weken die hij wegens ziekte niet heeft gewerkt, moet terugbetalen. In zoverre ligt de vordering dus voor toewijzing gereed.
4.3.
Wat betreft de overige uren waarvan B.S.T. stelt dat [gedaagde] niet zou hebben gewerkt, voert [gedaagde] het volgende aan. Om bij Grolsch binnen te komen of het terrein te betreden, moest hij via de hoofdingang of, indien hij met zijn busje kwam, langs een slagboom. In beide gevallen kon hij gebruik maken van zijn toegangspas. Vaak was de slagboom echter kapot en dan liet de portier hem door. [gedaagde] kon dan vervolgens door een magazijndeur naar binnen zonder zijn pasje te scannen. Zijn binnenkomst werd dan niet geregistreerd. Ook bij de hoofdingang functioneerde de registratiescanner niet altijd deugdelijk.
Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [gedaagde] een verklaring van zijn oud-collega [naam] overgelegd, alsmede een aantal door hem opgemaakte inspectielijsten en door hem gemaakte foto’s. Die inspectielijsten hebben betrekking op onderhoud van machines bij Grolsch op dagen waarop hij volgens B.S.T. niet zou hebben gewerkt. Op de foto’s, gemaakt op andere dagen, waarop hij volgens B.S.T. evenmin gewerkt zou hebben, staan onderdelen van machines bij Grolsch afgebeeld. Ten slotte heeft hij 16 door hem ingevulde en naar zijn zeggen door een ploeggenoot afgetekende urenstaten uit de periode eind februari tot en met juli 2024 in het geding gebracht.
4.4.
B.S.T. heeft weersproken dat er problemen zijn met het scannen van toegangspasjes en het registeren van de binnenkomst bij Grolsch van hun gebruikers. Vanwege de veiligheid dient iedereen die het pand of het terrein wil betreden zich te legitimeren. Bij problemen met de pas wordt door de beveiliging een nieuwe pas uitgegeven. De beveiliging is erop getraind om strikt de hand te houden aan de toegangsregistraties omdat het bij calamiteiten duidelijk moet zijn wie er in het pand aanwezig is. De foto’s die [gedaagde] heeft overgelegd, zijn volgens B.S.T. vermoedelijk op andere data gemaakt. Verder worden de door [gedaagde] overgelegde inspectielijsten bij Grolsch niet gebruikt, aldus B.S.T. De handtekeningen op de urenstaten zijn Grolsch voor een groot deel onbekend en de ploeggenoten van [gedaagde] hebben verklaard dat zij die handtekeningen niet hebben gezet.
4.5.
B.S.T. heeft haar vordering onderbouwd met haar productie 3. Daarin zijn de werkweken 9 tot en met 29 van het jaar 2024 opgenomen. Per week zijn gedeclareerde uren vermeld, waarbij onderscheid is gemaakt tussen “groen” gemarkeerde uren en “rood” gemarkeerde uren. Volgens B.S.T. heeft [gedaagde] eerstgenoemde uren daadwerkelijk gewerkt, maar de “rood” gemarkeerde uren niet. In het licht van de betwisting door [gedaagde] heeft B.S.T. naar het oordeel van de rechtbank met haar urenoverzicht onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] door hem in genoemde periode gedeclareerde uren niet heeft gewerkt en dientengevolge die uren ten onrechte heeft gedeclareerd. Uit dat overzicht valt immers niet af te leiden op welke wijze en met gebruikmaking van welke gegevens B.S.T. vast heeft kunnen stellen dat [gedaagde] die uren wel heeft gedeclareerd maar niet heeft gewerkt. Het ligt wel op de weg van B.S.T. als eisende partij om dat aan te tonen. De rechtbank zal B.S.T. dan ook in de gelegenheid stellen om te bewijzen dat [gedaagde] niet aan het werk was tijdens de uren die hij volgens B.S.T. ten onrechte heeft gedeclareerd.
4.6.
B.S.T. heeft gesteld dat zij [gedaagde] een bedrag van € 53,67 per uur uitbetaalt. Ook heeft B.S.T. gesteld dat [gedaagde] 344,5 uren te veel heeft gedeclareerd. B.S.T. heeft echter geen berekening van het in haar vordering opgenomen bedrag van € 19.030,00 in het geding gebracht. De rechtbank zal B.S.T. in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen.
4.7.
Volgens [gedaagde] heeft B.S.T. het oorzakelijk verband tussen de door voor B.S.T. ten onrechte gedeclareerde en uitbetaalde uren en de door haar gestelde schade niet voldoende aangetoond. Als [gedaagde] in het rooster zou hebben gestaan, maar niet gewerkt zou hebben, zou B.S.T. geen andere monteur op die roosterdag aan het werk hebben gezet en B.S.T. zou dat evenmin hebben gedaan als [gedaagde] niet in het rooster zou hebben gestaan en niet zou hebben gewerkt. En zolang B.S.T. geen andere monteur zou hebben ingezet, kan zij ook geen winst zijn misgelopen, aldus [gedaagde] .
4.8.
De rechtbank is het eens met [gedaagde] , dat B.S.T. slechts schade in de vorm van gederfde winst kan hebben geleden door het declareren van uren die [gedaagde] niet gewerkt heeft, indien B.S.T. een andere monteur voor die uren zou hebben ingezet, indien zij op de hoogte zou zijn geweest van het niet werken door [gedaagde] . De enkele stelling van B.S.T. dat zij dat gedaan zou hebben, omdat - zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht - bij afwezigheid van [gedaagde] Grolsch B.S.T. de mogelijkheid gegeven zou hebben een vervanger in te zetten, is daarvoor onvoldoende onderbouwing. Gelet op het feit dat [gedaagde] de door B.S.T. gestelde schade gemotiveerd betwist, dient B.S.T. nader te onderbouwen dat zij een andere monteur had gestuurd indien zij had geweten dat [gedaagde] niet aan het werk was. De rechtbank zal B.S.T. in de gelegenheid stellen om het bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat B.S.T. bij afwezigheid van [gedaagde] een andere monteur zou hebben ingezet.
4.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt B.S.T. bewijs op van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [gedaagde] uren heeft gedeclareerd terwijl hij niet aan het werk was en van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat B.S.T. bij afwezigheid van [gedaagde] een andere monteur zou hebben ingezet;
5.2.
stelt B.S.T. in de gelegenheid de onder 4.6. genoemde berekening in het geding te brengen op na te noemen rolzitting;
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 11 juni 2025voor uitlating door B.S.T., of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.4.
bepaalt dat B.S.T., indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren, maar wel bewijsstukken wil overleggen, zij die stukken direct op de rolzitting van
woensdag 11 juni 2025in het geding moet brengen;
5.5.
bepaalt dat B.S.T., indien zij getuigen wil laten horen, op de rolzitting van
woensdag 11 juni 2025de namen van de te horen getuigen moet opgeven;
5.6.
bepaalt dat partijen op de rolzitting van
woensdag 11 juni 2025schriftelijk 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) moeten opgeven voor de vijf maanden volgend op deze rolzitting, waarna datum en tijdstip van het mogelijke getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van het getuigenverhoor zelfstandig zal bepalen, alsmede dat het getuigenverhoor zou kunnen worden bepaald op een verhinderdag, indien partijen bij hun opgave meer dan 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) hebben opgegeven;
5.8.
bepaalt dat het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.9.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van
mr. C.A. de Beaufort in het gerechtsgebouw in Almelo aan de Egbert Gorterstraat 5;
5.10.
bepaalt dat partijen er zelf voor moeten zorgen dat de getuigen op die dag in de rechtbank zijn om te kunnen worden gehoord;
5.11.
de namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven;
5.12.
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025. (SB)