ECLI:NL:RBOVE:2025:3082

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/08/302345 / HA ZA 23-348
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten in het kader van een gezamenlijk non-profit project tussen ITPH c.s. en gedaagde

In deze zaak vorderen ITPH c.s. van gedaagde vergoeding van kosten die zij stellen te hebben gemaakt in het kader van een gezamenlijk non-profit project. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat gedaagde op grond van een gedane toezegging gehouden is daadwerkelijk gemaakte kosten te vergoeden. In het eindvonnis van 14 mei 2025 komt de rechtbank tot de slotsom dat een deel van de door ITPH c.s. gestelde kosten voor vergoeding in aanmerking komt, en een deel niet. De rechtbank heeft de vorderingen van ITPH c.s. beoordeeld en vastgesteld dat de kosten voor trainers, huur van laptops en andere specifieke kostenposten voldoende onderbouwd zijn, terwijl andere kosten zoals algemene kosten en loonkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke kosten toegewezen en de proceskosten aan gedaagde opgelegd. De rechtbank heeft de vorderingen van ITPH c.s. in aanzienlijke mate toegewezen, maar ook een substantieel deel afgewezen, waardoor gedaagde als de partij die overwegend in het ongelijk is gesteld, de proceskosten moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/302345 / HA ZA 23-348
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van

1.ITPH ACADEMY B.V.,

te Zwolle,
2.
CURRICULO B.V.,
te Zwolle,
eisende partijen,
hierna samen te noemen:
ITPH c.s., en afzonderlijk
ITPHen
Curriculo,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
tegen
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudend te [kantoorplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat: mr. E.F.E. van Essen.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
Dit eindvonnis is een vervolg op het tussenvonnis in deze zaak van 30 oktober 2024 (ECLI:NL:RBOVE:2024:7030). In deze zaak vorderen ITPH c.s. van [gedaagde] vergoeding van kosten die zij stellen te hebben gemaakt in het kader van een gezamenlijk non-profit project tussen partijen. In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] op grond van een gedane toezegging inderdaad gehouden is daadwerkelijk gemaakte kosten te vergoeden. Ten aanzien van de meeste van die kosten heeft de rechtbank nadere onderbouwing verlangd die ITPH c.s. bij akte mochten geven, waarna [gedaagde] kon reageren. In dit eindvonnis komt de rechtbank tot de slotsom dat een deel van de door ITPH c.s. gestelde kosten voor vergoeding in aanmerking komt, en een deel niet. De rechtbank legt verderop in dit vonnis uit welke overwegingen tot haar oordeel hebben geleid.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024,
- de akte van ITPH c.s.,
- de antwoordakte van [gedaagde],
- de akte uitlaten producties van ITPH c.s.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 30 oktober 2024 (hierna: het
Tussenvonnis).
Korte samenvatting Tussenvonnis
3.2.
In het Tussenvonnis is onder meer het volgende overwogen. De e-mails van 12 en 14 mei 2023 brengen mee dat tussen partijen de afspraak geldt dat [gedaagde] verplicht is aan ITPH en aan Curriculo te vergoeden de daadwerkelijk gemaakte bemiddelings- en opleidingskosten voor de tien deelnemers aan het project (zie onder meer de rov. 5.13., 5.20., 5.25.). De rechtbank heeft hierover overwogen dat het niet erom gaat of ITPH c.s. redelijke, gebruikelijke of anderszins verdedigbare tarieven hanteren, maar dat het enkel gaat om de kostprijs, zonder wat voor opslag dan ook (rov. 5.26.).
3.3.
Voor wat betreft de
kosten van ITPHheeft de rechtbank overwogen dat de kosten voor ‘online Labs’ voor een bedrag van € 900,00 toewijsbaar zijn, en voor wat betreft de overige vier kostenposten nadere onderbouwing nodig geoordeeld (rov. 5.28.).
3.4.
Voor wat betreft de
kosten van Curriculoheeft de rechtbank een bedrag van € 13.500,00 in verband met ‘Advies en selectie’ in ieder geval toewijsbaar geoordeeld, en voor de twee andere kostenposten nadere onderbouwing nodig bevonden (rov. 5.29.).
3.5.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten, en daarnaast tevens in te gaan op de vraag of Microsoft in verband met het project een bedrag aan tegemoetkoming heeft uitgekeerd. Als een dergelijk bedrag immers bij ITPH c.s. is terecht gekomen, komt dit in mindering op hun vordering op [gedaagde] (rov. 5.23.).
Het verdere oordeel
3.6.
Na Tussenvonnis hebben partijen elk een akte genomen, en hebben ITPH c.s. daarnaast nog bij akte gereageerd op producties van [gedaagde].
3.7.
De rechtbank zal hieronder de toewijsbaarheid beoordelen van de verschillende kosten waarvan ITPH c.s. van [gedaagde] vergoeding vorderen.
Kosten van ITPH
Trainers
3.8.
ITPH c.s. zijn in het Tussenvonnis opgedragen nader te onderbouwen wat de bedragen zijn die zij aan trainers hebben betaald, door – in ieder geval – te overleggen schriftelijke overeenkomsten met de trainers, facturen van hen, en bewijsstukken van daadwerkelijke betaling.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat ITPH c.s. voldoende hebben onderbouwd dat zij overeenkomsten hebben gesloten met Isential IT Professionals B.V. (hierna:
Isential) voor de inzet van trainers. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar betoog dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat Isential op haar beurt weer contracteerde met trainers die zij vervolgens inzette bij ITPH c.s. Dat gegeven neemt niet weg dat ITPH c.s. op grond van hun overeenkomst met Isential voor de inzet van trainers moesten betalen. Zij hebben dan ook facturen in het geding gebracht ter onderbouwing van de bedragen waarom het in dat verband gaat. Om dezelfde reden gaat de rechtbank ook voorbij aan het betoog van [gedaagde], dat Isential gelieerd is aan [naam 1]. Ook als dat zo is neemt dat namelijk niet weg dat ITPH c.s. nu eenmaal de afgesproken tarieven aan Isential heeft moeten betalen.
3.10.
Het gegeven dat ITPH c.s. hun kosten wegens de inzet van trainers hebben onderbouwd door de aan hen verzonden facturen van Isential over te leggen, betekent overigens niet dat zij al deze kosten – het gaat om een totaalbedrag van € 35.584,87 – van [gedaagde] kunnen vorderen. De rechtbank heeft in het Tussenvonnis immers overwogen dat naast facturen, ook bewijsstukken van daadwerkelijke betaling nodig zijn voor een voldoende onderbouwing van deze kosten. Aan die onderbouwing schort wel het nodige. Als Productie 34 hebben ITPH c.s. veertien afschriften van transacties via de Rabobankrekening van ITPH overgelegd. ITPH c.s. hebben niet aangegeven welke van deze transacties corresponderen met de facturen die zij hebben overgelegd en hebben het kennelijk aan de rechtbank gelaten om na te gaan in hoeverre het bij deze transacties ook daadwerkelijk om betalingen van de facturen gaat. De rechtbank is daar, zonder duidelijke uitleg van ITPH c.s., maar ten dele toe in staat, en dat zal de rechtbank in het nadeel van ITPH c.s. laten uitvallen. De rechtbank constateert dat de omschrijving van de transacties van productie 34 in een deel van de gevallen aansluit bij een factuurnummer. Het gaat echter in een aantal gevallen om facturen die niet zien op de inzet van trainers, maar op de (hierna nog te bespreken) huur van laptops. Slechts voor factuur [nummer] is er een transactieafschrift aanwezig met een corresponderende beschrijving, maar daarvan geldt echter dat de bedragen niet op elkaar aansluiten. In een deel van de gevallen staat bij de transacties vermeldt “openstaande facturen”, zodat in het geheel niet na te gaan is op welke factuur dit ziet. Al met al zal de rechtbank de onderbouwing van ITPH c.s. welwillend bezien, en concluderen dat de transacties met omschrijving “openstaande facturen”, en de transactie met vermelding van factuur [nummer], geacht kunnen worden te dienen als onderbouwing van de facturen van Isential die zien op de geleverde trainers. Bij elkaar opgeteld betreft dit een bedrag van (22.107,20 + 3.125,18 + 3.125,18 + 3.500 =) € 31.857,56. Dit bedrag zal in verband met de inzet van trainers gelden als voldoende onderbouwd en gelet op de afspraken van partijen voor vergoeding vatbaar zijn. Het overige gefactureerde bedrag geldt als onvoldoende onderbouwd en wordt afgewezen.
3.11.
In het kader van de inzet van trainers hebben ITPH c.s. in hun akte ook kosten opgevoerd die zien op hotelovernachtingen voor trainers en op loonkosten voor een medewerker van ITPH ([naam 2] ). Voor deze kosten geldt dat die niet zien op de nadere onderbouwing zoals aangegeven in het Tussenvonnis. Alleen al om die reden komen zij niet voor vergoeding in aanmerking. Specifiek voor de loonkosten van de heer [naam 2] kan daaraan nog worden toegevoegd dat dit geen daadwerkelijke kosten betreft zoals die op grond van de afspraak tussen partijen door [gedaagde] dienen te worden vergoed, omdat die afspraak veronderstelt dat loonkosten van eigen medewerkers van ITPH door haar zelf gedragen worden.
Coaching per kandidaat
3.12.
De toelichting die ITPH c.s. hebben gegeven komt erop neer dat het hier gaat om de kosten van begeleiding van de individuele cursisten, en dat deze kosten in feite inbegrepen zijn in de kosten van de trainers, die hiervoor al besproken zijn. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat ervan moet worden uitgegaan dat hiermee geen extra kosten voor ITPH waren gemoeid en dat [gedaagde] dus ook niet gehouden is in verband met deze post enig bedrag aan ITPH te vergoeden.
Huur laptop
3.13.
In het Tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat ITPH c.s. dienen te onderbouwen wat de reële kosten voor deze post zijn geweest, gelet op het betoog van [gedaagde] dat ITPH voor de huur van de laptops door de cursisten een exorbitant bedrag van € 200,- per laptop per maand in rekening heeft gebracht gelet op de aanschafwaarde van laptops, de beperkte huurtermijn en beperkte afschrijving van de laptops.
3.14.
De rechtbank is van oordeel dat ITPH c.s. deze kosten ten dele voldoende heeft onderbouwd. ITPH c.s. hebben gesteld dat zij de laptops voor de cursisten hebben gehuurd van Isential, en hebben verder een aantal facturen van Isential aan ITPH overgelegd, en daarnaast een aantal betaalbewijzen van betalingen van ITPH aan Isential. De facturen en betaalbewijzen hebben zij niet verder toegelicht. De rechtbank stelt vast dat alleen de facturen eindigend op 09, 06, 10 en 12 corresponderen met een betaalbewijs. Dat betekent dat de facturen waarvoor dat niet geldt (eindigend op 16 en 45), al om die reden niet tot de door [gedaagde] te vergoeden kosten kunnen worden gerekend. Voor wat betreft de factuur eindigend op 16 komt daar nog bij dat deze qua periode overlap vertoont met de facturen eindigend op 06, 09, 10 en 12, maar omdat de factuur eindigend op 16 zoals zojuist overwogen buiten beschouwing wordt gelaten, verbindt de rechtbank aan die vaststelling voor de overige facturen die wel in aanmerking worden genomen geen verdere consequenties.
3.15.
Van de facturen eindigend op 09, 06, 10 en 12 geldt dat ITPH met de overgelegde betaalbewijzen voldoende heeft onderbouwd dat zij ook daadwerkelijk voor deze laptops kosten heeft gemaakt. Op die constatering stuiten de verweren van [gedaagde], die alle niet afdoen aan dat gegeven dat ITPH deze kosten werkelijk heeft gemaakt, maar meer gaan over de vraag of zij niet op een andere wijze aan laptops had kunnen komen en of de in rekening gebrachte bedragen redelijk zijn, af, wat daar verder ook van zij. Het gaat bij deze vier facturen om een bedrag van, opgeteld, (1.026,08 + 1.026,08 + 256,52 + 256,52 =) € 2.565,20. Dat bedrag zal [gedaagde] dienen te vergoeden.
Algemene kosten
3.16.
In het Tussenvonnis heeft de rechtbank over deze kosten overwogen dat ITPH c.s. dienen te onderbouwen om wat voor kosten het hier gaat en op welke manier deze daadwerkelijk ten laste van hun bedrijfsvoering zijn gekomen, een en ander zoveel mogelijk met bewijsstukken.
3.17.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van ITPH c.s. dat het bij deze door hen gepresenteerde kostenpost in overwegende mate gaat om salariskosten van medewerkers van ITPH, en dat zijn kosten die, zoals de afspraak tussen partijen redelijkerwijs moet worden uitgelegd, niet onder de door [gedaagde] gegeven toezegging behoren te vallen.
Voor zover IPTH c.s. verder nog betogen dat deze kostenpost de dekking vertegenwoordigt van indirecte kosten, dan is de rechtbank van oordeel dat onder de reëel gemaakte kosten enkel moet worden verstaan directe, wegens betaling aan derden gemaakte, kosten. Anders gezegd: de afspraken tussen partijen veronderstelden dat partijen elk zelf de indirecte kosten zouden dragen; dat past ook bij een non-profit project dat onverhoopt verlieslatend is, en waarbij een van de betrokkenen ([gedaagde]) desalniettemin voor de kosten van een andere betrokkene (ITPH c.s.) instaat. Als daarbij ook indirecte kosten, die volgens de toelichting van ITPH c.s. in feite vooral interne organisatiekosten zijn, door [gedaagde] zouden worden gedragen, dan zou de situatie al te bont worden; de afspraken tussen partijen, zoals uitgelegd in het Tussenvonnis, brachten weliswaar mee dat [gedaagde] (in haar nadeel), bepaalde kosten van ITPH c.s. (in hun voordeel) zou dragen, maar dat die afspraken zonder enige nuance alle denkbare kosten voor ITPH c.s. zouden dekken strookt niet met de uitleg die de rechtbank aan de afspraken van partijen geeft (zie Tussenvonnis, met name rov. 5.19.). Vergoeding van algemene kosten komt ITPH c.s. dan ook niet toe.
Conclusie voor wat betreft kosten van ITPH
3.18.
De conclusie is, als het gaat om de kosten van ITPH, dat de volgende bedragen voor vergoeding in aanmerking komen: € 31.857,56 (wegens trainers), € 2.565,20 (wegens huur laptops), en € 900,00 (wegens Online Labs, zoals toegekend in het Tussenvonnis, rov. 5.28.). In totaal dus een bedrag van
€ 35.322,76. Anders dan ITPH c.s. vorderen, kunnen zij geen aanspraak maken op de handelsrente over dit bedrag, omdat de afspraken tussen partijen niet kwalificeren als een handelsovereenkomst. Dit bedrag zal dus worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de datum van verzuim (1 september 2023).
Kosten van Curriculo
Quick scan en voorselectie; begeleiding tijdens opleiding; bemiddeling naar werk
3.19.
In het Tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de bedragen die ITPH c.s. in dit verband noemen toewijsbaar zijn, áls komt vast te staan dat in dit kader inderdaad werkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] heeft dat namelijk betwist. IPTH c.s. zijn in het Tussenvonnis opgedragen een en ander nader te onderbouwen.
3.20.
De rechtbank concludeert dat ITPH c.s., ook afgezet tegenover de betwisting van [gedaagde], met de door hen gegeven toelichting en overgelegde stukken voldoende hebben onderbouwd dat WIHV/Curriculo inderdaad werkzaamheden heeft verricht in het kader van ‘quick scan en voorselectie’ en in verband met begeleiding tijdens opleiding. Voor wat betreft dat laatste leidt de rechtbank dat met name af uit productie 39, waar wordt ingegaan op coachinggesprekken die zijn gevoerd. Dat brengt mee dat Curriculo aanspraak kan maken op vergoeding van € 1.300,- en € 4.000,-, die met deze posten verband houden. De rechtbank concludeert echter dat onvoldoende is onderbouwd dat daadwerkelijk (significante) werkzaamheden hebben plaatsgevonden in het kader van bemiddeling naar werk. Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] dat daadwerkelijk contact is geweest met potentiële werkgevers zijn ITPH c.s. over die contacten algemeen en vaag gebleven, zodat het gissen blijft naar wat WIHV in dat kader nu daadwerkelijk heeft gepresteerd. Deze kosten (€ 7.000,-) worden dus afgewezen.
Fotoshoot; marketingcampagne
3.21.
In het Tussenvonnis is geoordeeld dat ITPH c.s. aan de hand van concrete feiten en omstandigheden (a) dienen te onderbouwen op welke grond deze werkzaamheden terug te voeren zijn op concrete afspraken tussen partijen. Daarnaast dienden ITPH c.s., zoveel mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, (b) aan te geven dat deze werkzaamheden inderdaad zijn verricht, (c) welke kosten deze voor WIHV/Curriculo hebben meegebracht, en (d) dat deze daadwerkelijk ten laste van hun bedrijfsvoering zijn gebracht.
3.22.
De rechtbank komt tot de conclusie dat voor wat betreft de fotoshoot de verlangde onderbouwing is gegeven, zij het dat blijkt dat een lager bedrag is betaald dan in eerste instantie is opgegeven (ITPH c.s. verklaren dit door te stellen dat er een opslag wordt gehanteerd). [gedaagde] verzet zich terecht tegen het vermeerderen van dit bedrag met een opslag. Het bedrag – zonder opslag – van € 423,50 komt Curriculo in dit kader toe.
3.23.
Als het gaat om de marketingcampagne, is de nadere onderbouwing door ITPH c.s. naar het oordeel van de rechtbank om verschillende redenen onvoldoende. Allereerst omdat zij – anders dan voor veel van de andere facturen uit hun akte geldt – geen enkel bewijsstuk hebben overgelegd waaruit blijkt dat daadwerkelijk voor de kosten van marketingbureau Oppepper is betaald. Al hierom komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Maar daarnaast geldt ook nog dat de rechtbank [gedaagde] volgt waar zij betoogt dat weliswaar uit de toelichting van ITPH c.s. blijkt dat zij een abonnement hebben voor de diensten van Oppepper, maar dat die diensten niet specifiek zijn te verbinden aan het project waar de toezegging van [gedaagde] betrekking op heeft. Op concrete marketinguitingen van enige omvang hebben ITPH c.s. ook niet gewezen. Om deze redenen komt Curriculo het bedrag van € 3.500,- aan gestelde marketingkosten niet toe.
Conclusie voor wat betreft kosten van Curriculo
3.24.
De conclusie is, als het gaat om de kosten van Curriculo (WIHV), dat de volgende bedragen voor vergoeding in aanmerking komen: € 1.300,- en € 4.000,- (wegens quick scan, voorselectie, begeleiding), € 423,50 (wegens fotoshoot), en € 13.500,- (wegens Advies en selectie, zoals toegekend in het Tussenvonnis, rov. 5.29.). In totaal dus een bedrag van
€ 19.223,50. Hier geldt, om dezelfde redenen als genoemd in rov. 3.18., dat enkel aanspraak kan worden gemaakt op de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
Bedrag betaald door Microsoft?
3.25.
In het Tussenvonnis (rov. 5.23.) is ook nog overwogen dat als komt vast te staan dat Microsoft een bedrag aan tegemoetkoming heeft betaald aan ITPH en/of Curriculo, die ontvangst in mindering moet komen op de vergoeding die [gedaagde] dient te betalen. Uit het partijdebat na Tussenvonnis stelt de rechtbank vast dat Microsoft geen betalingen in dit kader heeft gedaan. [gedaagde] stelt weliswaar dat ITPH c.s. niet hebben bewezen dat Microsoft
nieteen betaling heeft gedaan, maar tegenover de onderbouwing van ITPH c.s. (met bijgevoegde verklaringen) dat de bijdrage van Microsoft in natura heeft plaatsgevonden leggen de stellingen van [gedaagde] onvoldoende gewicht in de schaal. De rol van Microsoft geeft dus geen aanleiding tot vermindering van de door [gedaagde] te betalen bedragen.
Buitengerechtelijke kosten
3.26.
ITPH c.s. hebben ook aanspraak gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Dit deel van hun vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank stelt vast dat voldoende is gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten door ITPH, onderscheidenlijk Curriculo, is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Dat brengt mee dat ten aanzien van ITPH een bedrag van € 1.128,23, en ten aanzien van Curriculo een bedrag van € 967,24 aan buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen.
Slotsom
3.27.
De vorderingen van ITPH c.s. zijn weliswaar, als het gaat om de gevorderde bedragen afgezet tegen de toegekende bedragen, in aanzienlijke mate afgewezen, maar van die vorderingen blijft desalniettemin een substantieel deel overeind, terwijl ITPH c.s. deze procedure hebben moeten instellen om betaling te verkrijgen. De rechtbank merkt ITPH c.s. daarom toch aan als de partijen die overwegend in het gelijk zijn gesteld en daarmee [gedaagde] als de partij die overwegend in het ongelijk is gesteld; zij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van ITPH c.s. betalen. De kosten van deze procedure worden aan de kant van ITPH c.s. begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
5.061,00
- salaris advocaat
4.732,00
(4 punten × € 1.183,00)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.075,44
3.28.
ITPH c.s. vorderen verder om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 300,87 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 1.183,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 1.183,00), totaal € 2.159,87.
3.29.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten (waaronder beslag- en nakosten) wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ITPH te betalen een bedrag van € 35.322,76 aan hoofdsom en een bedrag van € 1.128,23 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 september 2023, tot aan de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Curriculo te betalen een bedrag van € 19.223,50 aan hoofdsom en een bedrag van € 967,24 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 september 2023, tot aan de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 10.075,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.159,87, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.