ECLI:NL:RBOVE:2025:3085

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/08/315195 / HA ZA 24-227
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van leningbedragen in het kader van investeringen in een cybersecuritybedrijf

In deze zaak vorderde partij A betaling van € 29.000,00 van partij B en Ad-M&O, die samen met partij A hadden geïnvesteerd in een startend cybersecuritybedrijf. Partij A had in 2022 als contractspartij van het bedrijf een lening verstrekt en vorderde op basis van onderlinge afspraken betaling van een deel van deze lening. Ad-M&O stelde een tegenvordering in van € 35.000,00, stellende dat partij A dit bedrag moest terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat partij B en Ad-M&O verplicht waren om € 19.000,00 aan partij A te betalen, maar wees het deel van de vordering van € 10.000,00 af. De tegenvordering van Ad-M&O werd eveneens afgewezen, omdat partij A niet verplicht was tot terugbetaling van het leningbedrag van € 35.000,00. De rechtbank baseerde haar oordeel op de gemaakte afspraken tussen partijen en de uitleg van de relevante contractbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/315195 / HA ZA 24-227
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[partij A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. M.J. Elkhuizen,
tegen

1.[partij B],

wonende te [woonplaats],
2.
AD-M&O (ADVISEUR MANAGEMENT EN ORGANISATIE) B.V.,
gevestigd te Harlingen,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B] en Ad-M&O,
advocaat: mr. L.Z. Bosman.

1.Inleiding en samenvatting

1.1.
[partij A] en [partij B] en Ad-M&O hebben geïnvesteerd in een startend cybersecuritybedrijf. [partij A] was bij de investering in 2022 de contractspartij van dat cybersecuritybedrijf en vervolgens hebben [partij A] en [partij B] en Ad-M&O onderling afspraken gemaakt over de verdeling van die investeringen. Op basis van die afspraken vordert [partij A] betaling van een bedrag van € 29.000,00 van [partij B] en Ad-M&O. Ad-M&O heeft een tegenvordering (reconventionele vordering) ingesteld. Zij stelt dat [partij A] het door haar geïnvesteerde bedrag van
€ 35.000,00 moet terugbetalen.
1.2.
Op basis van de afspraken die partijen hebben gemaakt zijn [partij B] en Ad-M&O verplicht om aan [partij A] een bedrag van € 19.000,00 te betalen. Het deel van de vordering dat ziet op betaling van het bedrag van € 10.000,00 wordt afgewezen. De tegenvordering van Ad-M&O wordt ook afgewezen. [partij A] is (nog) niet verplicht tot het terugbetalen van het leningbedrag van € 35.000,00.
1.3.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.
2. De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 7 mei 2024,
- de akte met producties 1 tot en met 7 van [partij A],
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende een eis in reconventie met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 8 en 9,
- de akte met producties 7 en 8 van [partij B] en Ad-M&O,
- de mondelinge behandeling van 11 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [partij A],
- de spreekaantekeningen van [partij B] en Ad-M&O.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A], [partij B] en Ad-M&O hebben geïnvesteerd in het startende cybersecuritybedrijf Secquard. Naast partijen heeft ook Oost NL geïnvesteerd in Secquard. Een eerste investeringsronde waarbij partijen en Oost NL financiële middelen beschikbaar hebben gesteld, heeft plaatsgevonden in 2019. In 2022 heeft er opnieuw een investeringsronde plaatsgevonden. Hiervoor zijn afspraken gemaakt in de “Overeenkomst van converteerbare geldlening van 30 juni 2022” (hierna: de CLA). [partij A] was in de CLA contractspartij en is naast Oost NL in deze overeenkomst aangemerkt als leninggever. [partij B] en Ad-M&O hebben echter ook geld beschikbaar gesteld voor de overeengekomen lening. [partij A], [partij B] en Ad-M&O hebben over de verdeling van het leningbedrag onderling afspraken gemaakt.
3.2.
In de CLA is bepaald dat beide leninggevers (Oost NL en [partij A]) ieder een lening van € 200.000,00 beschikbaar moesten stellen aan Seqcuard.
3.3.
Tussen [partij A] en [partij B] en Ad-M&O is in een door beide partijen ondertekende e-mail van 18 mei 2022 onderling afgesproken dat het bedrag van
€ 200.000,00 door hun gezamenlijk zou worden gedragen. Afgesproken is € 100.000,00 door [partij A] en € 100.000,00 door [partij B] en Ad-M&O.
3.4.
Omdat [partij A], [partij B] en Ad-M&O gezamenlijk op het moment van ondertekening van de CLA al € 104.000,00 aan Secquard hadden verstrekt, moest [partij A] op basis van de CLA nog € 96.000,00 aan Secquard verstrekken. In de CLA is bepaald dat dit bedrag zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen tien werkdagen na ondertekening van de CLA moest zijn betaald, maar dat dit geen fatale termijn was.
3.5.
Vooruitlopend op ondertekening van de CLA en daarmee de financiering door Oost NL in 2022 hebben [partij B] en Ad-M&O eerst € 35.000,00 en daarna € 19.000,00 geïnvesteerd in Secquard. Om de investeringen te financieren hebben partijen afspraken met elkaar gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in de e-mail 18 mei 2022. In deze e-mail staat:
“Inmiddels heb jij mij verzocht jouw resterende financieringsrol terzake de met Oost te verstrekken overbruggingsfinanciering van in totaal € 400k over te nemen. Uitgangspunt daarbij blijft dat Oost € 200k doet en jij en ik elk € 100k.
1. Het betreft hier voor jou een bedrag van € 65k, omdat jij € 35k al voorgefinancierd hebt. Voor mij betreft het een bedrag van € 85k, omdat ik € 15k al voorgefinancierd heb. Uitgangspunt is dat Oost voor 1 juli 2022 € 200k stort en onze stortingsverplichting beperkt blijft tot wat wij inclusief de nog te verstrekken voorfinanciering tot de storting door Oost op onze respectievelijke stortingsverplichtingen in mindering kunnen brengen en pas weer hoeven te storen als Oost tijdig aan haar volledige stortingsverplichting heeft voldaan.
2. Zouden wij bij de noodzakelijke liquiditeitssteun van € 54k in mei 2022 onze betrokkenheid gelijk trekken, dan betekent dat voor mij een storting van € 35k en voor jou een storting van € 19k voor het einde van de maand.
3. Ik ben bereid jouw € 19k voor te financieren op de volgende basis:
A. Bij het niet tijdig storten door Oost van € 200k of als ik geen gebruik maak van het conversierecht conform de met Oost daarover gemaakte afspraken betaal je mij de € 19k vermeerderd met 10% rente op jaarbasis terug voor 1 juli 2023, waarvoor jij je hierbij persoonlijk garant stelt. (Je bent nog steeds niet gehuwd of geregistreerd partner).
B. Bij het tekenen van de nieuwe CLA door Oost draag je mij je lening van 35k over zonder dat ik tot terugbetaling verplicht ben behoudens in het geval van conversie conform de met Oost daarover gemaakte afspraken. Maak ik van het conversie recht geen gebruik, dan betaal ik jou door hetgeen de vennootschap daar op enig moment op terugbetaalt.
C. Ik behoud mij uitdrukkelijk het recht voor aan een volgende verzoek om liquiditeitssteun zijdens te vennootschap geen gehoor te geven, tenzij ik daartoe op de grond van de met Oost te sluiten CLA inmiddels verplicht ben. In dat geval geldt voor jouw door mij te financieren deel daarvan (de helft) dezelfde basis als hiervoor onder A. en B. uiteengezet.”
3.6.
Op 30 juni 2022 is vervolgens de hiervoor genoemde CLA getekend. In artikel 3 van de CLA is bepaald:
“De Vennootschap (Secquard Holding B.V., toevoeging rechtbank
) zal de Lening uitsluitend aanwenden ten behoeve van (i) betaling van loonkosten, (ii) recruitmentkosten en (iii) salesmangementbegeleiding vanuit BusinessBuilding tot het moment dat de Groep haar salesteam volledig zelf gaat managen. Het is de Vennootschap zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Leninggevers niet toegestaan om de Lening aan te wenden voor het doen van Uitkeringen.”
3.7.
In artikel 5 van de CLA is een zogenaamde “conversie-mogelijkheid” opgenomen. Hierin is bepaald dat wanneer er zich in de periode vanaf de ondertekeningsdatum op 30 juni 2022 tot en met de vervaldatum op 31 december 2023 een conversiegebeurtenis voordoet, een leninggever ([partij A] of Oost NL) het recht heeft om zijn gedeelte van het op dat moment uitstaande leningbedrag, vermeerderd met rente en/of kosten, om te zetten naar aandelen in het kapitaal van Secquard (een conversie).
3.8.
Oost NL heeft de lening van € 200.000,00 verstrekt. Het in de CLA benoemde resterende leningsgedeelte van € 96.000,00 is door [partij A] niet (volledig) betaald.
3.9.
[partij A] heeft geen gebruik gemaakt van haar recht op conversie van haar leningbedrag in aandelen.
3.10.
In december 2022 heeft er vervolgens een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen [partij A] en Secquard. In een e-mail van 22 december 2022 schrijft de heer [naam 1], directeur van [partij A], aan de heer [naam 2], directeur van Secquard:
“Met [naam 3] ben ik er nog niet uit, maar van jou graag op voorhand de bevestiging dat Secquard haar door ons betwiste aanspraken op verdere funding door [partij A] uit hoofde van de overeenkomst van 1 juli 2022 opgeeft tegen een nieuwe overbruggingslening van € 20.000,00 tot 1 juli 2023 met een rente van 10% op jaarbasis. Overigens op dezelfde voorwaarden als de eerder verstrekte overbruggingsleningen.”
3.11.
De heer [naam 2] reageert in zijn e-mail van 22 december 2022 (om 13.56 uur) met:
“ik stel zeer op prijs als er een bedrag van € 20k wordt overgemaakt om personeelskosten te betalen maar ik zal geen afstand doen van eerder gemaakte afspraken.”
3.12.
Na een korte e-mailwisseling heeft Secquard op diezelfde dag de door [partij A] gevraagde bevestiging toch gegeven. De heer [naam 2] schrijft:
“het project waarvoor door OostNL en [partij A] bij overeenkomst van 30 juni 2022 financiering gecommitteerd is, is inmiddels gestaakt. Hierbij verzoek ik [partij A] tegen finale kwijting voor haar verplichtingen onder deze overeenkomst, voor overlopende kosten ivm het project (zoals bedoeld in artikel 3), € 20.000 over te maken (…)”
3.13.
[partij A] heeft vervolgens op 28 december 2022 een bedrag van € 20.000,00 overgemaakt aan Secquard.
3.14.
Bij e-mails van 10 juli 2023 en 15 januari 2024 heeft [partij A] [partij B] en Ad-M&O verzocht om betaling van de bedragen van € 19.000,00 en € 10.000,00 op basis van de artikelen 3A. respectievelijk 3C. uit de e-mail van 18 mei 2022. [partij B] en Ad-M&O hebben geen gehoor gegeven aan dit verzoek en betaling van deze bedragen is uitgebleven.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert - samengevat - veroordeling van [partij B] en Ad-M&O tot betaling van € 29.000,00, vermeerderd met rente en kosten. [partij A] legt aan de vordering ten grondslag dat zij afspraken met [partij B] en Ad-M&O heeft gemaakt en [partij B] en Ad-M&O op basis van die afspraken gehouden is om een leningbedrag van
€ 29.000,00 aan haar terug te betalen.
4.2.
[partij B] en Ad-M&O voeren verweer. Zij betwisten dat ze verplicht zijn om het leningbedrag terug te betalen. [partij B] en Ad-M&O concluderen daarom tot niet-ontvankelijkheid van [partij A], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
Ad-M&O vordert - samengevat - veroordeling van [partij A] tot betaling van € 35.000,00, vermeerderd met rente en kosten. Ad-M&O stelt dit bedrag te hebben geleend aan een derde partij (Secquard) welke lening is overgenomen door [partij A]. [partij A] is daarom volgens haar gehouden om dit leningbedrag terug te betalen aan Ad-M&O.
4.5.
[partij A] voert verweer en stelt dat niet zij maar de derde partij gehouden is tot het terugbetalen van de € 35.000,00. [partij A] concludeert daarom tot niet-ontvankelijkheid van Ad-M&O, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Ad-M&O, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Ad-M&O in de kosten van de procedure in reconventie.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
[partij A] vordert betaling van twee bedragen: € 19.000,00 en € 10.000,00. Het eerste bedrag is een leningbedrag aan Secquard dat door [partij A] is voorgeschoten voor [partij B] en Ad-M&O. Dit bedrag is onderdeel van een groter leningbedrag aan Secquard. Het bedrag van € 10.000,00 is de helft van het bedrag dat [partij A] in december 2022 heeft geleend aan Secquard. [partij A] stelt dat zij op basis van de afspraken tussen partijen van 18 mei 2022 recht heeft op terugbetaling van beide bedragen door [partij B] en Ad-M&O.
5.2.
Voordat de rechtbank de vorderingen van [partij A] zal beoordelen, zal zij eerst vaststellen wat partijen zijn overeengekomen. Partijen verschillen namelijk van mening over wat zij op grond van de e-mail van 18 mei 2022 over en weer van elkaar mochten verwachten.
Wat hebben partijen afgesproken?
5.3.
De vraag wat partijen overeen zijn gekomen en daarmee dus van elkaar mochten verwachten, moet worden beantwoord aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Dit betekent dat gekeken moet worden naar de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.4.
De afspraken die partijen met elkaar gemaakt hebben liggen vast in de door beide partijen ondertekende e-mail van 18 mei 2022 (r.o. 3.5., hierna: de overeenkomst). [partij A] heeft de CLA gesloten met Secquard en Oost NL. Oost NL en [partij A] zouden elk € 200.000,00 lenen aan Secquard. In de overeenkomst hebben [partij A] en [partij B] en Ad-M&O afspraken gemaakt over de onderlinge verdeling van de door [partij A] aan Secquard te verstrekken lening van € 200.000,00. Partijen hebben afgesproken dat zij in hun onderlinge verhouding beiden de helft daarvan zouden financieren. Omdat er al voorgefinancierd was en partijen van plan waren in mei 2022 alleen de noodzakelijke liquiditeitssteun van € 54.000,00 te betalen, betekende dat voor [partij A] op korte termijn een storting van € 35.000,00 en voor [partij B] en Ad-M&O een storting van € 19.000,00. In de overeenkomst staat dat [partij A] bereid was om dat bedrag van € 19.000,00 voor te financieren op basis van voorwaarden zoals beschreven in artikel 3A. van de overeenkomst. Hierin is bepaald dat de voorfinanciering van € 19.000,00 terugbetaald moest worden voor 1 juli 2023 als Oost NL de € 200.000,00 op basis van de CLA niet tijdig stort of als [partij A] geen gebruik maakte van het conversierecht uit de CLA.
5.5.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de voorwaarden in artikel 3A. van de overeenkomst. Door [partij A] is gesteld dat zij op basis van deze afspraak mocht verwachten dat als Oost NL € 200.000,00 had betaald maar er geen conversie had plaatsgevonden [partij B] en Ad-M&O op elk moment, en in ieder geval voor 1 juli 2023, zonder nadere voorwaarden het voorgefinancierde bedrag van € 19.000,00 moesten terugbetalen. Door [partij B] en Ad-M&O is deze uitleg van 3A. betwist en gesteld dat de conversie-voorwaarde pas vervuld kan worden als er sprake is geweest van een conversiegebeurtenis en [partij A] af heeft gezien van het daardoor ontstane recht voor haar. Nu daarvan geen sprake is geweest en [partij A] de CLA voordien heeft beëindigd, kan aan een beroep op die voorwaarde niet worden toegekomen, aldus [partij B] en Ad-M&O. Het uitgeleende bedrag zou daarom terug moeten worden betaald door Secquard en niet door [partij B] en Ad-M&O.
5.6.
De uitleg van artikel 3A. laat geen ruimte voor de interpretatie zoals door [partij B] en Ad-M&O wordt betoogd. In artikel 3A. is namelijk geen termijn opgenomen waarbinnen een conversierecht moet zijn ontstaan noch is als voorwaarde gesteld dat er daadwerkelijk een conversiegebeurtenis in de zin van de CLA moet zijn geweest. Door [partij A] is bovendien ter zitting toegelicht dat de afspraken van 18 mei 2022 waren bedoeld om de investeringen gelijk te trekken. Indien [partij A] de investering zou omzetten in aandelen (conversie), dan zou het in dat geval niet redelijk zijn dat [partij B] en Ad-M&O de geïnvesteerde €19.000,00 terug moesten betalen. Immers, indien [partij A] via Secquard de waarde van de investering vergoed kreeg in aandelen dan hoefde compensatie via betaling van het leningbedrag door [partij B] en Ad-M&O niet meer plaats te vinden. Om die reden is er een koppeling opgenomen tussen het betalen van de € 19.000,00 en een eventuele conversie in aandelen. [partij B] en Ad-M&O hebben deze uitleg onvoldoende gemotiveerd weersproken. In artikel 3A. van de overeenkomst is niet bepaald dat er daadwerkelijk een conversiegebeurtenis heeft moeten plaatsvinden voor 1 juli 2023. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat bepaling 3A. ook niet zodanig moet worden uitgelegd. Uit artikel 3A. moet worden afgeleid dat partijen hebben beoogd dat als [partij A] aandelen zou verkrijgen ter waarde van het investeringsbedrag, zij in dat geval niet ook nog om terugbetaling van het investeringsbedrag van [partij B] en Ad-M&O zou mogen verzoeken. Immers, [partij A] zou in geval van een conversie in aandelen al op die manier gecompenseerd zijn voor de investering.
5.7.
[partij A] mocht daarmee op basis van artikel 3A. van de overeenkomst verwachten dat nu er betaling van de € 200.000,00 door Oost NL maar geen conversie had plaatsgevonden zij op elk moment, en in ieder geval voor 1 juli 2023, zonder nadere voorwaarden terugbetaling van het voorgefinancierde bedrag van € 19.000,00 mocht vorderen.
5.8.
Partijen twisten ook over de uitleg van artikel 3C. Dit artikel is van belang in verband met het in december 2022 door [partij A] aan Secquard betaalde bedrag van € 20.000,00. In dit artikel is een voorbehoud opgenomen voor een volgend verzoek om liquiditeitssteun van de vennootschap (Secquard). [partij A] behoudt zich in dit artikel het recht voor om aan een dergelijk verzoek geen gehoor te geven. Verder wordt bepaald dat indien er op grond van de CLA een verplichting bestaat om aan een dergelijk verzoek wel gehoor te geven, dat [partij B] en Ad-M&O verplicht zijn om de helft daarvan te betalen.
5.9.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo dat partijen van elkaar mochten verwachten dat indien [partij A] op grond van de CLA verplicht was om geld te lenen aan Secquard [partij B] en Ad-M&O verplicht waren om hiervan de helft te betalen. In artikel 3C. is een duidelijke voorwaarde gesteld dat het moest gaan om een verplichting voor [partij A] uit de CLA. Partijen hebben geen feiten gesteld waaruit een andere uitleg volgt.
5.10.
De uitleg van voornoemde bepalingen leidt tot het navolgende oordeel van de rechtbank.
[partij B] en Ad-M&O zijn gehouden het leningbedrag van € 19.000 te betalen
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] op basis van artikel 3A. van de overeenkomst tussen partijen, recht heeft op betaling van het leningbedrag van € 19.000,00 door [partij B] en Ad-M&O. Nu er geen conversie heeft plaatsgevonden is [partij A] niet anderszins gecompenseerd voor de voorfinanciering van het leningbedrag. [partij B] en Ad-M&O mochten om die reden op basis van het bepaalde in artikel 3A. niet verwachten dat zij het leningbedrag niet hoefden terug te betalen dan wel dat het bedrag door Secquard terug moest worden betaald aan [partij A]. [partij A] heeft daarom in beginsel recht op betaling van het leningbedrag van € 19.000,00 per 1 juli 2023 met 10% rente op jaarbasis vanaf 26 mei 2022 - de dag van betaling van het voorgefinancierde leningbedrag aan Secquard - zoals partijen op 18 mei 2022 met elkaar hebben afgesproken.
5.12.
[partij B] en Ad-M&O hebben gesteld dat zij het leningbedrag niet hoeven terug te betalen omdat de overeenkomst is ontbonden vanwege tekortkomingen in de nakoming ervan door [partij A]. Deze ontbinding brengt met zich mee dat [partij B] en Ad-M&O zijn ontslagen van hun verplichting tot nakoming van de overeenkomst, aldus [partij B] en Ad-M&O. Naast het beroep op ontbinding hebben [partij B] en Ad-M&O ook een beroep gedaan op de ongerechtvaardigde verrijking en gesteld dat indien [partij B] en Ad-M&O het gehele bedrag van € 19.000,00 moeten betalen, [partij A] daardoor ongerechtvaardigd wordt verrijkt. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [partij B] en Ad-M&O ten slotte nog aangevoerd dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid maakt dat [partij B] en Ad-M&O het bedrag van € 19.000,00 niet hoeven te betalen.
5.13.
Door [partij A] is betwist dat er sprake is van een tekortkoming en gesteld dat er geen grondslag is voor een beroep op ontbinding van de overeenkomst. Door [partij A] is ook betwist dat de CLA is ontbonden. Slechts de verdere financiering is afgekocht door betaling van het bedrag van € 20.000,00 in december 2022, aldus [partij A].
5.14.
Het standpunt van [partij B] en Ad-M&O dat [partij A] onbehoorlijk uitvoering heeft gegeven aan de CLA en dat dit een tekortkoming van de overeenkomst oplevert is niet nader onderbouwd. [partij B] en Ad-M&O hebben aan de gestelde ontbinding ook geen rechtsgevolgen verbonden. Uit de door [partij B] en Ad-M&O gestelde feiten is bovendien niet duidelijk geworden waarom er sprake is van een tekortkoming in de overeenkomst en waarom deze tekortkoming tot ontbinding van de overeenkomst moet leiden in de zin van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
5.15.
Ook het beroep op de ongerechtvaardigde verrijking treft geen doel. [partij B] en Ad-M&O stellen dat het niet-nakomen van de CLA en de ontbinding van de overeenkomst met zich meebrengen dat [partij A] ongerechtvaardigd is verrijkt. Zoals hiervoor is overwogen staat niet vast dat de CLA is beëindigd noch dat er sprake is van een tekortkoming die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Door [partij B] en Ad-M&O is daarnaast onvoldoende gesteld dat er sprake is geweest van een ongerechtvaardigde verrijking van [partij A] en een verarming van [partij B] en Ad-M&O zelf.
5.16.
Op welke wijze [partij A] in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld is door [partij B] en Ad-M&O onvoldoende feitelijk onderbouwd. Ook dit standpunt kan daarom niet tot afwijzing van de vordering van [partij A] leiden.
5.17.
[partij A] heeft het leningbedrag van € 19.000,00 voorgefinancierd en op basis van de overeenkomst is zij gerechtigd tot terugbetaling ervan. De verweren van [partij B] en Ad-M&O kunnen daarom niet tot afwijzing van de vordering van [partij A] leiden.
[partij B] en Ad-M&O zijn niet gehouden de € 10.000 te betalen
5.18.
Door [partij A] is gesteld dat de verplichting tot het lenen van geld op basis van de CLA alleen betrekking had op het project BusinessBuilding. Een project dat eind 2022 is gestaakt. Daarmee was verdere funding op basis van de CLA niet meer aan de orde, aldus [partij A]. [partij A] heeft daarom tegen finale kwijting met Secquard nadere afspraken gemaakt. Om de op dat moment nog openstaande € 96.000,00 af te kopen, heeft [partij A] € 20.000,00 geleend aan Secquard. Dit afkoopbedrag moet worden aangemerkt als een verplichting tot liquiditeitssteun in de zin van artikel 3C., aldus [partij A].
5.19.
Door [partij B] en Ad-M&O is gesteld dat de betaling van € 20.000,00 niet is aan te merken als een verzoek om liquiditeitssteun, waartoe [partij A] op basis van de CLA verplicht was. [partij B] en Ad-M&O betwisten om die reden dat zij met een beroep op artikel 3C. van de overeenkomst verplicht zijn om de helft hiervan aan [partij A] te betalen.
5.20.
De rechtbank volgt [partij A] niet in de stelling dat de betaling van de
€ 20.000,00 valt onder het bepaalde in artikel 3C. van de overeenkomst. Uit de verklaring van de heer [naam 2] van 6 november 2024 blijkt dat Secquard in november/december 2022 financiële problemen had. Om die reden heeft Secquard [partij A] verzocht om het resterende deel van de lening op basis van de CLA (€ 96.000,00) te betalen. Betaling van dit bedrag door [partij A] bleef echter uit en Secquard en [partij A] zijn daarom met elkaar in onderhandeling getreden. Daarbij is afgesproken dat [partij A] bereid was om eenmalig een bedrag van € 20.000,00 over te maken als Secquard vervolgens afzag van betaling van het op basis van de CLA nog te betalen leningdeel van
€ 96.000,00. Secquard zag zich vanwege haar financiële situatie op dat moment genoodzaakt om akkoord te gaan met dat aanbod en heeft dat verwoord in haar e-mail van 22 december 2022.
5.21.
In de e-mail van [partij A] aan Secquard van 22 december 2022 om 11.53uur wordt door [partij A] gesproken van een “nieuwe overbruggingslening” tot 1 juli 2023. Het rentepercentage voor deze nieuwe overbruggingslening wordt bepaald op 10% op jaarbasis terwijl Secquard op basis van de CLA een rente van 6% is verschuldigd. Voor de overige voorwaarden wordt verwezen naar de voorwaarden van de eerder verstrekte overbruggingsleningen en niet naar de voorwaarden uit de CLA. In een e-mail van diezelfde dag om 15.11 uur schrijft de heer [naam 1] van [partij A] aan Secquard:
“Onder die omstandigheden is [partij A] niet gehouden de € 96.000,00 onder de CLA te verstrekken.”
5.22.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat de lening van
€ 20.000,00 niet valt aan te merken als een verplichting uit de CLA. De lening wordt door [partij A] zelf aangemerkt als een nieuwe lening en zij kwalificeert deze lening daarnaast als een “overbruggingslening”. Voor deze overbruggingslening geldt daarnaast een van de CLA afwijkend rentepercentage van 10% en voor de overige voorwaarden wordt niet verwezen naar de in de CLA overeengekomen voorwaarden maar naar eerder verstrekte leningen. De overbruggingslening van € 20.000,00 is een onderhandelingsresultaat nadat er tussen [partij A] en Secquard een geschil is ontstaan over de verschuldigdheid van het resterende leningbedrag op basis van de CLA. Door [partij A] wordt zelf ook betwist dat er nog enige gehoudenheid is om het leningbedrag op basis van de CLA te betalen aan Secquard. Uit voorgaande feiten blijkt dat het hier om een nieuwe lening gaat en niet om betaling van (een deel van) het leningbedrag uit de CLA.
5.23.
De betaling van het bedrag van € 20.000,00 door [partij A] valt vanwege voorgaande feiten en omstandigheden niet binnen de reikwijdte van het bepaalde in artikel 3C. van de overeenkomst. Om die reden zijn [partij B] en Ad-M&O niet gehouden om de helft van dit aan Secquard betaalde bedrag aan [partij A] te betalen. De vordering van [partij A] zal daarom worden afgewezen.
Conclusie in conventie
5.24.
Op basis van de afspraken in de overeenkomst van 18 mei 2022 zijn [partij B] en Ad-M&O gehouden om het door [partij A] voorgefinancierde bedrag van
€ 19.000,00 terug te betalen tegen de contractuele rente van 10% op jaarbasis. Dit deel van de vordering van [partij A] wordt daarom toegewezen.
5.25.
Het in december 2022 door [partij A] betaalde bedrag van € 20.000,00 kan niet worden aangemerkt als een verplichte betaling op grond van de CLA. Dat betekent dat deze betaling niet valt onder artikel 3C. van de overeenkomst en [partij B] en Ad-M&O om die reden niet verplicht zijn om de helft van dit bedrag aan [partij A] te betalen. De vordering van [partij A] die ziet op betaling van dit bedrag zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.26.
[partij A] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [partij A] heeft aan [partij B] en Ad-M&O aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 BW. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [partij A] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Nu een deel van de hoofdvordering van [partij A] wordt afgewezen wordt het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten hierop aangepast. Het bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten bedraagt daarom € 965,00.
Proceskosten
5.27.
Nu het grootste deel van de vordering van [partij A] wordt toegewezen zullen [partij B] en Ad-M&O in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 115,84
- griffierecht € 2.889,00
- salaris gemachtigde € 1.572,00 (2 punten × € 786,00)
- nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
______________________________________
Totaal € 4.711,84
in reconventie
5.28.
In reconventie heeft Ad-M&O betaling van een leningbedrag van € 35.000,00 door [partij A] gevorderd. Ad-M&O stelt dat [partij A] dit door haar aan Secquard geleende bedrag terug dient te betalen omdat deze lening door [partij A] is overgenomen. De overname van het contract blijkt uit de e-mail van 18 mei 2022 en is benoemd in de door [partij A] niet getekende overeenkomst van geldlening van 23 mei 2022, aldus Ad-M&O. Subsidair stelt Ad-M&O zich op het standpunt dat de redelijkheid mee brengt dat het bedrag van € 35.000,00 door [partij A] wordt terugbetaald.
5.29.
[partij A] betwist dat zij het leningbedrag moet terugbetalen. Van een contractsovername in de zin van artikel 6:159 BW is geen sprake geweest. De afspraken over terugbetaling van het leningbedrag, dat onderdeel is van de voorfinanciering van
€ 104.000,00 uit de CLA, is opgenomen in artikel 3B. van de overeenkomst.
Geen sprake van contractovername
5.30.
Of de overeenkomst kan worden aangemerkt als een akte waarmee partijen hebben bedoeld om de verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening over te dragen aan [partij A] moet worden beoordeeld naar de al in 5.3. benoemde Haviltex-maatstaf. Hiervoor is bepalend wat partijen op basis van deze bepaling over en weer van elkaar mochten verwachten. De akte moet daarnaast voldoen aan eisen die de wet stelt in artikel 6:159 BW.
5.31.
In artikel 3B. van de overeenkomst is bepaald:
“Bij het tekenen van de nieuwe CLA door Oost draag je mij je lening van 35k over zonder dat ik tot terugbetaling verplicht ben behoudens het geval van conversie (…). Maak ik van het conversierecht geen gebruik, dan betaal ik jou door hetgeen de vennootschap daar op enig moment op terugbetaalt.”
5.32.
De rechtbank is van oordeel dat de formulering van artikel 3B. geen ruimte laat om te veronderstellen dat [partij A] verplicht is om het leningbedrag van € 35.000,00 zelf terug te betalen aan Ad-M&O. Uit de afspraken van 18 mei 2022 moet worden afgeleid dat er tussen partijen is afgesproken dat het leningbedrag van € 35.000,00 zou worden meegenomen in het totale leningbedrag van de CLA. Niet [partij A] maar Secquard is vervolgens tot terugbetaling van de lening verplicht, tenzij [partij A] gebruik zou maken van een conversierecht. Tussen partijen staat vast dat daar geen gebruik van is gemaakt. Dit heeft tot gevolg dat [partij A] alleen verplicht is om de aflossing van de lening door Secquard aan Ad-M&O door te betalen. Door [partij A] is betwist dat Secquard heeft afgelost op de totale lening. Om die reden bestaat er ook (nog) geen doorbetalingsplicht voor [partij A].
5.33.
In de door [partij B] en Ad-M&O overgelegde overeenkomst van geldlening van 23 mei 2022 wordt benoemd dat [partij A] en Ad-M&O een overeenkomst zullen opstellen waarbij de door Ad-M&O op 23 augustus 2021 en 19 januari 2022 verstrekte leningen worden omgezet in leningen van Ad-M&O aan [partij A]. Deze schriftelijke vastlegging in de vorm van een overeenkomst heeft echter niet plaatsgevonden. Ook is de overeenkomst van geldlening van 23 mei 2022 door [partij A] niet ondertekend.
5.34.
Door [partij A] wordt betwist dat bij haar de wil bestond om de leningen van Ad-M&O aan Secquard over te nemen, in die zin dat het terugbetalingsrisico alleen bij [partij A] zou komen te liggen. Deze wil blijkt ook niet uit de door [partij B] en Ad-M&O overgelegde overeenkomst van geldlening, nu deze niet is ondertekend door [partij A].
5.35.
Vanwege voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat Ad-M&O niet heeft mogen verwachten dat [partij A] de betalingsverplichting van Secquard zou overnemen.
Geen beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid
5.36.
Ad-M&O heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten en omstandigheden en meer in het bijzonder het beëindigen van de CLA door [partij A] met zich meebrengen dat dat de door [partij A] overgenomen geldlening van € 35.000,00 in alle redelijkheid moet worden terugbetaald aan Ad-M&O.
5.37.
Voor zover Ad-M&O heeft willen betogen dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt dat de lening van € 35.000,00 door [partij A] aan Ad-M&O betaald moet worden, overweegt de rechtbank als volgt.
5.38.
De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid moet volgens vaste jurisprudentie terughoudend worden toegepast. Dat de gang van zaken tot een verwatering van het aandelenbestand van [partij B] en Ad-M&O heeft geleid en de huidige situatie niet is wat [partij B] en Ad-M&O zich hadden voorgesteld bij de investering in Secquard, brengt nog niet met zich mee dat er sprake is van een onaanvaardbare situatie. Door Ad-M&O is daarom onvoldoende gesteld dat de tussen partijen gemaakte afspraken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot onaanvaardbare gevolgen voor Ad-M&O hebben geleid.
5.39.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van Ad-M&O dat de CLA is beëindigd nog als volgt. Door [partij A] is tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij de CLA niet heeft opgezegd en de verplichting tot terugbetaling van het leningbedrag door Secquard nog altijd bestaat. De in rechtsoverweging 5.32. beoordeelde uitleg van artikel 3B. brengt mee dat als er op enig moment door Secquard wordt afgelost op de lening, [partij A] deze betaling (proportioneel naar leningdeel) zal doorbetalen aan [partij B] en Ad-M&O, zoals door [partij A] zelf ook is erkend. Indien [partij A] in de toekomst gebruik maakt van haar conversierecht op basis van de CLA, dan is zij na conversie wel verplicht om het leningbedrag van € 35.000,00 terug te betalen aan Ad-M&O. Ad-M&O heeft daardoor nog altijd zicht op terugbetaling van haar lening.
5.40.
Onder deze omstandigheden en gelet op de terughoudende toets van de rechtbank, kan niet gezegd worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Ad-M&O moet wachten tot de lening door Secquard terugbetaald wordt. [partij A] hoeft deze betalingsverplichting niet over te nemen. [partij A] heeft daarom ook niet onrechtmatig jegens Ad-M&O gehandeld door de weigering om het bedrag van € 35.000,00 aan Ad-M&O te betalen.
5.41.
Nu de vordering van Ad-M&O wordt afgewezen komt de rechtbank aan het verweer van [partij A], dat er sprake is van rechtsverwerking niet toe.
Conclusie in reconventie
5.42.
De vordering van Ad-M&O wordt afgewezen.
Proceskosten en nakosten
5.43.
Ad-M&O is in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten in reconventie van [partij A] worden begroot op:
- salaris advocaat
786,00
(2 punten × factor 0,5 × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
964,00
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] en Ad-M&O hoofdelijk om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 19.000,00, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 10% per jaar over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 mei 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [partij B] en Ad-M&O hoofdelijk om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 965,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
veroordeelt [partij B] en Ad-M&O hoofdelijk in de proceskosten van € 4.711,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] en Ad-M&O niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vordering van Ad-M&O af,
6.7.
veroordeelt Ad-M&O in de proceskosten van € 964,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Ad-M&O niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.7. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.K. ten Cate en in het openbaar uitgesproken op
14 mei 2025.