ECLI:NL:RBOVE:2025:3087

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
8832361 \ CV EXPL 20-2945
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake aansprakelijkheid van werkgever voor schade werknemers in de uitoefening van werkzaamheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 13 mei 2025 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen twee werknemers en hun werkgever, Enrichment Technology Nederland B.V. (ETNL). De werknemers hebben schade geleden in de uitoefening van hun werkzaamheden en stellen ETNL aansprakelijk op basis van artikel 7:658 lid 2 BW. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 28 januari 2025 geoordeeld dat ETNL aansprakelijk kan zijn, tenzij zij kan aantonen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan of dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemers.

De kantonrechter heeft partijen gevraagd om zich uit te laten over de voortzetting van de procedure en heeft vier opties geschetst, waaronder het openstellen van tussentijds hoger beroep. De werknemers hebben aangegeven door te willen procederen totdat duidelijk is of ETNL aan haar zorgplicht heeft voldaan. ETNL heeft primair verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen en subsidiair om zich uit te laten over de zorgplicht.

De kantonrechter heeft besloten om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen alle tussenvonnissen die tot nu toe zijn gewezen. Dit besluit is genomen om de proceseconomie te bevorderen en onredelijke vertraging te voorkomen. De kantonrechter heeft benadrukt dat het van belang is om eerst vast te stellen of er causaal verband bestaat tussen de schade van de werknemers en hun werkzaamheden bij ETNL. Indien dit positief wordt beantwoord, kan verder worden geprocedeerd over de zorgplicht van de werkgever en de omvang van de schade. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 12 mei 2026 voor uitlating van partijen over de afloop van het hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 8832361 \ CV EXPL 20-2945
Vonnis van 13 mei 2025
in de zaak van

1.de heer [eiser 1],

wonend in [woonplaats 1],

2.2. de heer [eiser 2],

wonend in [woonplaats 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: de werknemers,
gemachtigde: mr. C.R.J. van Assen;
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENRICHMENT TECHNOLOGY NEDERLAND B.V.,
gevestigd in Almelo,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ETNL,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 januari 2025,
- de akte van de zijde van ETNL, gedateerd 8 april 2025,
- de e-mail van de advocaat van de werknemers, gedateerd 10 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In rechtsoverweging 2.20 van het tussenvonnis van 28 januari 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat aan de zijde van de werknemers sprake is van schade die zij hebben geleden in de uitoefening van hun werkzaamheden, een en ander als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW. Het gevolg daarvan is dat ETNL aansprakelijk is voor deze schade, tenzij ETNL aantoont dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht uit artikel 7:658 lid 1 BW of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemers.
2.2.
De kantonrechter heeft vervolgens aanleiding gezien om partijen te vragen om zich uit te laten over hoe in hun ogen de procedure moet worden voortgezet. De kantonrechter heeft daarbij vier opties geschetst, te weten:
( i) ETNL in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over of en zo ja, hoe zij bewijs wil leveren ten aanzien van de door haar in acht te nemen zorgplicht in de zin van artikel 7:658 lid 1 BW;
( ii) het openstellen van tussentijds hoger beroep tegen de tot nu toe in deze procedure gewezen tussenvonnissen;
( iii) het houden van een mondelinge behandeling;
( iv) het proberen te bereiken van een minnelijke regeling.
2.3.
De werknemers hebben aangegeven dat zij willen doorprocederen in eerste aanleg totdat er duidelijkheid is over of ETNL al dan niet aan haar zorgplicht heeft voldaan.
2.4.
ETNL verzoekt primair om tussentijds hoger beroep open te stellen. Subsidiair verzoekt ETNL om haar in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over de op haar rustende zorgplicht en de wijze waarop zij op dit punt bewijs wil leveren.
2.5.
De kantonrechter zal tussentijds hoger beroep openstellen tegen de tot nu toe in deze procedure gewezen tussenvonnissen. Naar het oordeel van de kantonrechter is de proceseconomie daarmee gediend en leidt dit niet tot onredelijke vertraging van de procedure. [1]
2.6.
De maatstaf ‘schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt’ uit artikel 7:658 lid 2 BW, vormt als het ware de toegangspoort tot de gunstige bewijspositie van de werknemer. Als niet kan worden vastgesteld dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, treedt het bewijsrechtelijke voordeel van de werknemer ten aanzien van de zorgplicht van de werkgever niet in werking.
2.7.
Artikel 7:658 lid 2 BW heeft een belangrijke bewijsrechtelijke component, maar meer in het algemeen geldt dat de vordering van de werknemers, zoals in deze procedure ingesteld, alleen kan worden toegewezen indien vast komt te staan dat er causaal verband bestaat tussen de door hen geleden schade en de werkzaamheden die zij bij ETNL hebben uitgeoefend. Het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 2.20 van het tussenvonnis van 28 januari 2025 vervult daarmee een scharnierfunctie in de discussie zoals die tussen partijen bestaat. Indien het hof in hoger beroep zou oordelen dat
geencausaal verband bestaat tussen de door de werknemers geleden schade en de werkzaamheden die zij bij ETNL hebben uitgeoefend, kan de vordering van de werknemers niet worden toegewezen.
2.8.
Gelet daarop is de proceseconomie ermee gediend dat eerst onherroepelijk duidelijk wordt of er causaal verband bestaat tussen de door de werknemers geleden schade en de uitoefening van hun werkzaamheden bij ETNL. Indien deze vraag positief wordt beantwoord, kan worden doorgeprocedeerd over zaken als (i) de zorgplicht van de werkgever (ii) de vraag of de door de werknemers geleden schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemers (iii) wat de exacte omvang is van de schade van de werknemers, en (iv) welk deel van de schade van de werknemers kan worden toegerekend aan de zorgplichtschending van de werkgever, als bedoeld in artikel 6:98 BW. Indien deze vraag negatief wordt beantwoord, kan het niet anders dan dat de vordering van de werknemers wordt afgewezen.
2.9.
Het openstellen van tussentijds hoger beroep brengt mee dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld tegen alle tussenvonnissen die tot nu toe in deze procedure zijn gewezen. Indien een partij besluit om hoger beroep in te stellen, moet dit gebeuren voordat de appeltermijn is verstreken. De appeltermijn begint te lopen op de dag die volgt op de dag dat dit tussenvonnis wordt gewezen.
2.10.
Opmerking verdient nog dat als een partij besluit om tussentijds hoger beroep in te stellen, alle eerdere tussenvonnissen in deze procedure die vatbaar zijn voor hoger beroep, in het hoger beroep moeten worden meegenomen. [2] Een later moment om nog tegen die eerdere tussenvonnissen te appelleren, is er in dat geval niet.
2.11.
De kantonrechter verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 mei 2026 voor uitlating partijen over de afloop van het hoger beroep. Als die afloop eerder bekend is, kunnen zij de zaak natuurlijk eerder op de rol laten plaatsen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
bepaalt dat van dit tussenvonnis (en alle eerdere tussenvonnissen in deze procedure) hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
3.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 mei 2026 voor uitlating partijen,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924, rov. 3.2.4.
2.HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160, rov. 3.3.4.