ECLI:NL:RBOVE:2025:3139

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
08.354116.24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor poging tot zware mishandeling met een mes

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 3 november 2024 in Zwolle geprobeerd een slachtoffer met een mes te doden, maar de rechtbank heeft hem vrijgesproken van deze primaire beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiaire aanklacht van poging tot zware mishandeling, omdat hij het slachtoffer meermalen met een mes in de borst en arm heeft gestoken, wat leidde tot verwondingen. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar, wat door een psycholoog werd bevestigd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 376 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht, ambulante behandeling, en verblijf bij een instelling voor beschermd wonen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.500,-- aan het slachtoffer toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 19 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-354116-24 (P)
Datum vonnis: 19 mei 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats],
ingeschreven aan de [woonplaats],
nu verblijvende in de PI [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.C. Stam, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens hem door mr. N. Wijkman is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden
dan weldat hij heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
dan weldat hij hem heeft mishandeld, door meermalen met een mes in de borst en/of arm van die [slachtoffer] te steken en/of te prikken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 3 november 2024 te Zwolle,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp
in zijn borst en/of arm, althans in zijn (boven)lichaam heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 november 2024 te Zwolle
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp
in zijn borst en/of arm, althans in zijn (boven)lichaam heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 november 2024 te Zwolle
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans met
een scherp en/of puntig voorwerp in zijn borst en/of arm, althans in zijn
(boven)lichaam te steken en/of prikken.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had op de dood van aangever.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat door zijn gedragingen aangever zou komen te overlijden. Ook voorwaardelijk opzet kan niet worden bewezen omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld met wat voor soort mes en met hoeveel kracht verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat met grote kracht is gestoken door verdachte, gelet op de aard van de verwondingen van aangever. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van aangever aan de orde was.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 6 mei 2025;
  • het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer] van 3 november 2024.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 november 2024 te Zwolle
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn borst en arm heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 29 april 2025, met uitzondering van het contactverbod met aangever. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat verdachte zo snel mogelijk kan worden geplaatst bij de beschermde woonvoorziening in Nijmegen, waar per 20 mei 2025 een plek voor hem beschikbaar is. Verder heeft de raadsman verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, zijn ontwikkelingsproblematiek en de geslaagde mediation tussen verdachte en aangever.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door hem met een mes te steken in zijn borst en arm. [slachtoffer] heeft verwondingen opgelopen en het is niet aan verdachte te danken dat het bij beperkte verwondingen is gebleven. Het steekincident vond plaats op de openbare weg en meerdere omstanders zijn er getuige van geweest. [slachtoffer] was een onbekende voor verdachte en de persoon met wie verdachte ruzie had. [slachtoffer] wilde helpen, maar zijn goede bedoelingen hebben hem uiteindelijk steekwonden opgeleverd. Dergelijke gebeurtenissen veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij [slachtoffer], maar ook in de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Duidelijk is geworden uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] dat de gebeurtenis enorm veel impact op hem heeft gehad en nog heeft, ook in psychische zin.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de mediationovereenkomst tussen verdachte en aangever, waaruit blijkt dat verdachte zijn excuses heeft aangeboden aan aangever en aangever erkenning heeft gekregen voor het feit dat hij een willekeurig slachtoffer was en geen sprake was van een op hem gerichte aanval.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte op 30 november 2023 door de politierechter is veroordeeld tot vier weken voorwaardelijke jeugddetentie en 80 uren werkstraf vanwege bedreiging, wapenbezit en handelen in strijd met een gedragsaanwijzing.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de pro Justitia rapportage, opgesteld door R.A. Sterk, GZpsycholoog, van 15 april 2025. Daarin is beschreven dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis, een depressieve stoornis, een lichte stoornis in het gebruik van cannabis en een persoonlijkheid met borderline trekken. Verdachte voelt zich door zijn problematiek snel angstig, waardoor hij in sociale zin kwetsbaar en beperkt weerbaar is. Wanneer verdachte zich bedreigd en onveilig voelt, kan hij zich op een agressieve manier verweren. Volgens de psycholoog was deze problematiek aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit en heeft het doorgewerkt in het handelen van verdachte. De psycholoog acht verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar. De psycholoog adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen omdat verdachte een kwetsbare en weinig weerbare indruk maakt. Het recidiverisico is ingeschat als matig verhoogd. De psycholoog adviseert voorts om als bijzondere voorwaarden een forensische behandeling en begeleid wonen op te leggen aan verdachte om het recidiverisico te beperken.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog met betrekking tot de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal bij de strafmaat rekening houden met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 29 april 2025. De reclassering heeft beschreven dat bij verdachte sprake is van instabiliteit. Het lukt verdachte niet om dagbesteding vol te houden vanwege zijn psychische problematiek en hij heeft daarvoor behandeling nodig.
De reclassering heeft ook beschermd wonen geadviseerd omdat verdachte onvoldoende zelfredzaam is. Er is voor verdachte per 20 mei 2025 een plek beschikbaar bij beschermd wonen instelling De Hooge Boom in Nijmegen. Ook is verdachte aangemeld bij de forensische behandelinstelling Kairos. Als verdachte langer in detentie blijft en niet per 20 mei 2025 wordt geplaatst bij De Hooge Boom, moet er mogelijk overbruggingszorg geregeld worden. De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als gemiddeld. De reclassering heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat bij een eerder langdurig begeleidingstraject vanuit de jeugdreclassering behandeling niet van de grond is gekomen en de problematiek van verdachte bleef bestaan. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met aangever en meewerken aan dagbesteding.
De strafoplegging
Verdachte was negentien jaar oud ten tijde van het plegen van de feiten. Toepassing van het volwassenenstrafrecht is dan het uitgangspunt. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter ten aanzien van jongvolwassenen tot en met 22 jaar het jeugdstrafrecht toepassen als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De reclassering adviseert om verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten, omdat eerdere interventies in het kader van het jeugdstrafrecht niet hebben geleid tot het gewenste resultaat en er geen interventies vanuit dat jeugdstrafrecht worden geadviseerd, en evenmin begeleiding door de jeugdreclassering zinvol is. Bovendien is verdachte meer gebaat bij de zorg en begeleiding die vanuit het volwassenenstrafrecht geboden kan worden en ook geboden kan blijven worden naarmate verdachte ouder wordt. Volgens de reclassering is verdachte een jongeman die langdurig begeleiding en hulp nodig zal hebben, ook in zijn volwassen leven, en de begeleiding die de jeugdreclassering dan kan bieden zal naar verwachting tekortschieten. De rechtbank zal verdachte daarom volgens het volwassenenstrafrecht berechten.
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft om herhaling te voorkomen en dat het daarom van belang is dat verdachte per 20 mei 2025 wordt geplaatst bij de instelling voor begeleid wonen De Hooge Boom en dat hij zo spoedig mogelijk kan starten met de forensische behandeling bij Kairos. De rechtbank zal daarom, zoals door de reclassering is geadviseerd in de rapportage van 29 april 2025 de volgende bijzondere voorwaarden opleggen: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan dagbesteding. De rechtbank zal geen contactverbod opleggen aan verdachte omdat aangever geen contactverbod wenst
Alles overwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 376 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals hiervoor genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Verdachte heeft vanuit angstgevoelens op straat een persoon gestoken met een mes. Zonder behandeling en begeleiding bestaat er een risico op herhaling van agressief gedrag, wat ook in de rapporten wordt benoemd. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat de voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.000, (vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de schadevergoeding moet worden gematigd tot een bedrag van € 1.500,.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gesteld dat sprake is van lichamelijk letsel en van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ vanwege geestelijk letsel ex artikel 6:106 ,sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake wanneer de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, sub b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zó voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, en dat de benadeelde partij derhalve als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid te begroten op een bedrag van € 2.500,.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.500, (bestaande uit immateriële schade) te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet opportuun is, gelet op de op te leggen bijzondere voorwaarden waaronder een behandeltraject en begeleid wonen-traject. De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging daarom af.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
376 (driehonderdzesenzeventig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
180 (honderdtachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd op afspraak meldt bij Reclassering Nederland. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
- zich ambulant laat behandelen door (forensische) behandelinstelling Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start begin juni (datum kan nog niet gespecificeerd worden). De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verblijft in De Hooge Boom te Nijmegen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf vangt aan op 20 mei 2025. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.500,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer]: van een bedrag van € 2.500,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2024);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,--, (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van
20 mei 2025 vanaf het moment datde verdachte
met justitieel vervoer (DV&O)aankomt bij De Hooge Boom in Nijmegen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08-201237-23
-
wijstde vordering
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2024518687. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.