ECLI:NL:RBOVE:2025:3142

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
C/08/331245 / KG ZA 25-64
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over gebruik van elkaars percelen en plaatsing van camera

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, is er een geschil over het gebruik van elkaars percelen, specifiek over een bestrate brink. Eerder hebben partijen al een bodemprocedure gevoerd, die resulteerde in een vonnis van 5 maart 2025, waarin de rechtbank hen verbood om elkaars percelen te betreden. Eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. In het kort geding dat op 19 mei 2025 werd behandeld, vroegen eisers de voorzieningenrechter om hen toe te staan gebruik te maken van een gedeelte van het perceel van gedaagden, ondanks het eerdere vonnis. Ze voerden aan dat ze onevenredig in hun belangen werden getroffen door het verbod en vroegen ook om de verwijdering van een camera die door gedaagden was geplaatst. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eisers af, o.a. omdat niet was aangetoond dat het verbod hen in een noodtoestand bracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging niet in het voordeel van eisers uitviel en dat de camera geen inbreuk op hun privacy maakte. De proceskosten werden toegewezen aan gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/331245 / KG ZA 25-64
Vonnis in kort geding van 19 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. H. Versluis,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 3],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 4],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. D.F. Briedé.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van [eisers]
- de producties van [gedaagden]
- de gerechtelijke plaatsopneming door de voorzieningenrechter en de griffier
- de mondelinge behandeling van 7 mei 2025
- de pleitnota van [gedaagden].
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

Partijen zijn buren van elkaar. Zij hebben een geschil over het gebruik van elkaars percelen., meer specifiek over de bestrate brink. Partijen hebben al eerder een bodemprocedure met elkaar gevoerd. Die bodemprocedure is vooralsnog geëindigd met een vonnis van deze rechtbank van 5 maart 2025, waarin de rechtbank partijen onder andere over en weer heeft verboden om elkaars perce(e)l(en) te betreden. [eisers] hebben tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. In dit kort geding vorderen [eisers] dat de voorzieningenrechter hen, hangende de uitspraak in hoger beroep, toestaat om, in weerwil van het vonnis in eerste aanleg, toch gebruik te kunnen maken van een gedeelte van het perceel van [gedaagden]. [eisers] worden naar eigen zeggen onevenredig in hun belangen getroffen omdat zij niet onbeperkt gebruik kunnen maken van de bestrate brink. Ook vorderen zij dat [gedaagden] de geplaatste camera verwijdert. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eisers] af. Zij licht die beslissing hieronder toe.
[Afbeelding]
3. De feiten
3.1.
zijn vanaf 1 oktober 2010 de eigenaren van een perceel met een woning aan de [adres 1] te [plaats], kadastraal bekend als perceel [locatie 1].
3.2.
zijn vanaf 15 juli 2003 de eigenaren van de percelen met de woningen aan de [adres 2] te [plaats], kadastraal bekend als de percelen [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4]. Verder zijn zij de eigenaren van een perceel waarop een blikken schuur staat, te weten perceel [locatie 5]. Vanaf 6 juli 2023 zijn zij ook de eigenaren van twee percelen grasland, kadastraal bekend als de percelen [locatie 6] en [locatie 7]. Perceel [locatie 7] grenst aan de [straat 2].
3.3.
De situatie van partijen ziet er schematisch weergeven als volgt uit:
3.4.
hebben op hun perceel [locatie 5] een blikken schuur staan. Om vanaf de [straat 1] bij die schuur te komen, gaan zowel te voet als met de auto over perceel [locatie 1] van heen. hebben verzocht om niet meer over hun perceel [locatie 1] te bewegen.
3.5.
Om bij de [straat 2] te komen, lopen vanaf hun perceel [locatie 1] over de percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7]. Kort nadat de eigenaren zijn geworden van de percelen [locatie 6] en [locatie 7], hebben zij en hun buren gemeld dat het niet is toegestaan om over die percelen te lopen om naar de [straat 2] te gaan.
3.6.
Op de percelen [locatie 2] en (deels) perceel [locatie 3] en op een deel van het perceel [locatie 1] en perceel [locatie 8] (eigenaar Boswinkel) is sprake van een bestrate brink.
3.7.
Partijen hebben een geschil over het gebruik van elkaars percelen. zijn daarover een bodemprocedure begonnen bij deze rechtbank dat heeft geresulteerd in een vonnis van 5 maart 2025 (zaaknummer C/08/308288/ HA ZA 24-12) waarin de rechtbank onder meer het volgende heeft beslist:

in conventie
6.1.
verbiedt om te komen en te gaan over perceel [locatie 1], op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 per dag of een gedeelte van een dag dat zij zich hieraan niet houden, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
(…)
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
(…)
in reconventie
6.5.
verbiedt om de percelen [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7] van te betreden, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat zij die percelen in strijd met dit verbod betreden, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.6.
verbiedt om de toegang van tot zijn perceel [locatie 5] te blokkeren, althans te hinderen, althans te bemoeilijken, voor zover die blokkade, hindering of bemoeilijking eruit bestaat op perceel [locatie 5], obstakels, waaronder begrepen motorvoertuigen te plaatsen en geplaatst te houden, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat zij zich niet aan het verbod houden, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.7.
veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis hun camera op de schutting van hun perceel [locatie 1] op een zodanige wijze te plaatsen of te draaien of de instellingen van deze camera zodanig te wijzigen (al dan niet met een privacy mask) dat duurzaam en controleerbaar gewaarborgd is dat met deze camera het perceel [locatie 5] van niet meer zichtbaar is en het geluid niet meer wordt opgenomen, en zij daarvan bewijs verstrekken, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat hieraan niet hebben voldaan, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
(…)
6.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.5, 6.6 en 6.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
(…)”.
3.8.
[eisers] zijn in hoger beroep gegaan van het vonnis van deze rechtbank van
5 maart 2025.

4.De vorderingen

4.1.
[eisers] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. [eisers] toestaan te komen en te gaan over het gedeelte van perceel [locatie 1] van
[gedaagden] dat grenst aan de percelen [locatie 2] en [locatie 3] van [eisers] en perceel [locatie 8] van Boswinkel en welk gedeelte van de brink deel uitmaakt, althans [eisers] dit gebruik toestaat totdat het Gerechtshof onherroepelijk heeft beslist op het door [eisers] in te stellen hoger beroep van het tussen partijen op 5 maart 2025 door de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, gewezen vonnis, althans de uitvoerbaarheid bij voorraad van het aan [eisers] bij dat vonnis gegeven verbod opschort c.q. schorst, althans opschort c.q. schorst ten aanzien van het gedeelte van perceel [locatie 1] van [gedaagden] dat grenst aan de percelen [locatie 2] en [locatie 3] van [eisers] en perceel [locatie 8] van Boswinkel en welk gedeelte van de brink deel uitmaakt;
II. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om binnen 1 week na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de na het vonnis van 5 maart 2025 geplaatste camera te verwijderen, althans op een zodanige wijze te plaatsen of te draaien of de instellingen van deze camera zodanig te wijzigen (al dan niet met een privacy mask) dat duurzaam en controleerbaar gewaarborgd is dat met deze camera de percelen [locatie 2] en [locatie 3] van [eisers] niet meer zichtbaar zijn en het geluid niet meer wordt opgenomen en zij [eisers] daarvan bewijs verstrekken, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 100,00 per dag of een gedeelte van een dag dat [gedaagden] hieraan niet hebben voldaan, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt.
III. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding;
IV. zomede [gedaagden] voorwaardelijk hoofdelijk veroordeelt de wettelijke rente over de uit te spreken kostenveroordeling te voldoen, indien en voorzover betaling van de
proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen
vonnis heeft plaatsgevonden.
4.2.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Het gaat hier om een executie kort geding. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven. [eisers] zijn in zoverre ontvankelijk in hun vorderingen.
Wat ligt ter beoordeling voor?
5.2.
De vraag die allereerst in dit kort geding dient te worden beantwoord is of de tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 maart 2025 moet worden geschorst.
[eisers] hebben primair aan hun vordering tot schorsing ten grondslag gelegd dat het vonnis van de rechtbank van 5 maart 2025 op een kennelijke misslag berust.
Subsidiair hebben [eisers] aan de gevorderde schorsing ten grondslag gelegd dat het belang van [gedaagden] bij voortzetting van de executie niet opweegt tegen het belang van [eisers] bij stopzetting daarvan. [gedaagden] hebben beide grondslagen gemotiveerd betwist. Daarnaast dient de vraag te worden beantwoord of Van Weerts c.s. met hun camera op onrechtmatige wijze inbreuk maken op de privacy van [eisers], zoals [eisers] hebben gesteld en [gedaagden] hebben betwist.
Schorsing tenuitvoerlegging
5.3.
Vast staat tussen partijen dat het vonnis van de rechtbank van 5 maart 2025 nog niet onherroepelijk is. [eisers] hebben daartegen (binnen de geldende termijn) hoger beroep ingesteld. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor onder rechtsoverweging 3.7. heeft weergegeven, heeft de rechtbank partijen over en weer verboden elkaars perce(e)l(en) te betreden. Die beslissingen heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Juridisch kader
5.4.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
5.5.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Primaire grondslag
5.6.
[eisers] hebben primair aan hun vordering ten grondslag gelegd dat het vonnis van 5 maart 2025 berust op een kennelijke misslag, omdat de rechtbank zich niet zou hebben gerealiseerd dat het gegeven verbod het voor [eisers] onmogelijk zou maken met motorvoertuigen, hun bedrijfsbus, naar en van zijn percelen [locatie 2] en [locatie 3] te gaan. In de visie van [eisers] dient het gegeven verbod voor [eisers] om over perceel [locatie 1] te gaan zo te worden uitgelegd dat het verbod geen betrekking heeft op het deel van perceel [locatie 1] dat onderdeel is van de brink en dat [eisers] door het vonnis niet is beperkt in het volledige gebruik van de brink om ten behoeve van zijn percelen [locatie 2] tot en met [locatie 4] te voet, met de fiets en met motorvoertuigen te komen naar en van het [straat 1]. De rechtbank had het verbod dan ook moeten beperken tot het deel van het perceel [locatie 1] dat grenst aan de percelen [locatie 9] en [locatie 5].
[gedaagden] hebben zich gemotiveerd verweerd tegen het door [eisers] gestelde.
5.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat van een juridische of feitelijke misslag pas sprake is indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. De misslag moet, met andere woorden, bij eerste lezing van het vonnis direct duidelijk zijn. Uit het door [eisers] aangevoerde kan niet volgen dat sprake is van een dergelijke misslag. Volgens [eisers] komt het aan op een uitleg van het vonnis van
5 maart 2025. Indien en voor zover
uitlegvan een vonnis al zou kunnen worden meegewogen bij de toets of sprake is van een kennelijke misslag, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van een kennelijke misslag op het eerste gezicht niet is gebleken. Dictumonderdeel 6.1. van het vonnis van 5 maart 2025 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter helder en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Dat geldt eveneens voor de rechtsoverwegingen 5.2. (“Allereerst is door gesteld dat geen erfdienstbaarheid hebben om te komen en gaan over perceel [locatie 1] om bij hun blikken schuur op perceel [locatie 5] te komen. hebben verzocht om niet langer over perceel [locatie 1] te bewegen. houden zich daar niet aan. vorderen daarom dat het wordt verboden om nog langer over perceel [locatie 1] te gaan.”) en 5.4. (“wat betekent dat ten laste van perceel [locatie 1] en ten gunste van perceel [locatie 5] geen recht van erfdienstbaarheid kan zijn ontstaan. De rechtbank wijst daarom het door gevorderde verbod (zie 4.1 I) toe.”), waarnaar
[eisers] verwijzen. Bovendien heeft de rechtbank de vordering van [gedaagden] toegewezen conform [gedaagden] in de dagvaarding in de bodemprocedure hadden gevorderd.
Subsidiaire grondslag
5.8.
In het vonnis van 5 maart 2025 zijn geen overwegingen gewijd aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dat betekent dat in beginsel alle belangen van partijen bij toe- en afwijzing van de vorderingen tegenover elkaar kunnen worden afgewogen, niet alleen de belangen die na het vonnis van 5 maart 2025 zijn opgekomen.
5.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt een belangenafweging niet in het voordeel van [eisers] uit. [eisers] hebben weliswaar gesteld dat zij zonder beperking van de brink gebruik willen/moeten kunnen blijven maken, vooral met de bedrijfsbus, maar
[eisers] hebben op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij met het gegeven verbod in een noodtoestand (zijn) komen te verkeren. Met name hebben [eisers] niet aannemelijk gemaakt dat het noodzakelijk is dat zij hun bedrijfsbus parkeren op hun percelen. Dat het – zoals de voorzieningenrechter en de griffier ter plekke hebben gezien – in de huidige situatie een hele opgaaf is om vanaf de [straat 1] met de bedrijfsbus bij hun percelen te komen mag zo zijn, maar maakt niet dat er sprake is van een noodtoestand.
Dat geldt eveneens voor de stelling van [eisers] dat zij de bedrijfsbus (met gereedschap) in de huidige situatie aan de overkant van de straat moeten parkeren. De gestelde vrees voor diefstal van het gereedschap is niet aannemelijk geworden.
Dat het voor [eisers] onmogelijk is om met andere motorvoertuigen naar en van hun percelen [locatie 2] en [locatie 3] te gaan, is ook niet aannemelijk geworden.
5.10.
Van [eisers] kan worden gevergd dat zij de uitspraak in hoger beroep afwachten. In hoger beroep kunnen [eisers] de stellingen die zij in deze procedure naar voren hebben gebracht aan de orde stellen. Zoals hiervoor reeds overwogen blijft de kans op slagen daarvan in deze procedure buiten beschouwing.
Camera
5.11.
[eisers] hebben tot slot gesteld dat de na het vonnis van 5 maart 2025 door
[gedaagden] geplaatste camera onrechtmatig aanwezig is, omdat deze een deel van de brink op het perceel van [eisers] bestrijkt. De camera moet worden verwijderd dan wel zodanig worden ingesteld dat deze niet het perceel van [eisers] bestrijkt.
[gedaagden] hebben zich gemotiveerd verweerd tegen deze vordering.
5.12.
Het staat in beginsel vrij om over hun eigendommen te waken door middel van het ophangen van camera’s, zolang het beeld dat die camera’s filmt maar beperkt is tot hun eigen perceel. Op het moment dat ook (een deel van) het perceel van wordt gefilmd, is er sprake van conflicterende belangen en moet een belangenafweging worden gemaakt. [gedaagden] hebben onweersproken gesteld dat tijdens hun vakantie [eisers] zich onbevoegd op hun perceel hebben begeven en metingen hebben verricht. Dat illustreert volgens hen hun belang bij de geplaatste camera.
5.13.
Tijdens de descente hebben de voorzieningenrechter en de griffier waargenomen dat de door [eisers] geplaatste camera niet het perceel van [eisers], dan wel een deel daarvan, filmt. [gedaagden] hebben verklaard dat de camera geen geluid opneemt. Uit de door [eisers] overgelegde foto (productie 8) kan voorts niet worden afgeleid dat dit beeld afkomstig is van de door [gedaagden] op hun erf geplaatste camera. [eisers] hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook op geen enkele wijze onderbouwd dat [gedaagden] met het gebruik van de door hen geplaatste camera inbreuk maken op het recht van op bescherming van hun privacy, omdat hun perceel wordt gefilmd en/of het geluid daarvan wordt opgenomen. De vordering van voor wat betreft de camera wordt daarom eveneens afgewezen.
5.14.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.616,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen aan [gedaagden] na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op
19 mei 2025.