ECLI:NL:RBOVE:2025:3183

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
C/08/331333 / KG ZA 25-67
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van de beschikking uithuisplaatsing van een minderjarige door de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de moeder een vordering ingediend tegen de gecertificeerde instelling (GI) om deze te veroordelen tot nakoming van een beschikking die een machtiging tot uithuisplaatsing van haar zoon, [kind 1], betrof. De voorzieningenrechter heeft op 18 april 2025 uitspraak gedaan in kort geding. De moeder stelde dat de GI haar zorgplicht niet was nagekomen, omdat de uithuisplaatsing van [kind 1] niet correct was uitgevoerd. De GI had de opname van [kind 1] beëindigd, waarna hij tijdelijk bij zijn moeder verbleef. De moeder vorderde dat de GI zou worden verplicht om de machtiging tot uithuisplaatsing uit te voeren, omdat zij van mening was dat de huidige situatie onveilig was voor [kind 1]. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de GI aan haar zorgplicht had voldaan door, gezien de omstandigheden, een nieuwe plaatsing voor [kind 1] te realiseren. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de moeder afgewezen, omdat de GI niet onrechtmatig had gehandeld en de zorgplicht enkel geldt voor de duur van de ondertoezichtstelling, die op 21 april 2025 eindigt. De moeder moet haar eigen proceskosten dragen, en de GI is niet verplicht om de kosten van de procedure te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen vier weken in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/331333 / KG ZA 25-67
vonnis in kort geding van 18 april 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
eiseres, verder te noemen: de vrouw of de moeder,
advocaat: mr. C. Car,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde, verder te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

1.1.
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 10 april 2025;
- het verweerschrift van de GI van 14 april 2025, met bijlagen.
1.2.
Na te noemen minderjarige [kind 1] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening aan de voorzieningenrechter kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft op 15 april 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • mr. D.J. de Jong, [naam 1] en [naam 2] namens de GI;
  • A. Boerefijn namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad.
1.4.
De vader, [de vader] , is als informant opgeroepen maar niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en [de vader] zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
[kind 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2007;
[kind 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2011.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over [kind 1] en [kind 2] . Dat betekent dat zij de belangrijke beslissingen over de kinderen samen moeten nemen.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 april 2023 [kind 1] (en [kind 2] ) onder toezicht gesteld tot 21 april 2024. De kinderrechter overwoog in de beschikking het volgende:
“De kinderrechter zal [kind 1] en [kind 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Dit om de volgende redenen.
Zowel [kind 1] en [kind 2] hebben last van het onderlinge conflict van hun ouders. Beide ouders hebben hun eigen verhaal over de oorzaak van dit conflict en het lukt hen niet de strijdbijl te begraven. In lijn met de zienswijze van de raad is de kinderrechter van oordeel dat de strijd tussen de ouders primair de oorzaak is dat [kind 1] en [kind 2] het contact met hun vader volledig dreigen te verliezen. Voor hun identiteitsontwikkeling en welzijn zou volledig contactverlies met hun vader uiterst zorgelijk zijn en negatieve impact hebben op hun ontwikkeling naar volwassenheid. Het is daarom noodzakelijk dat de GI in het kader van een ondertoezichtstelling regie gaat voeren over de in te zetten hulp.
De GI zal ook gaan onderzoeken hoe het opstarten van de begeleide contactmomenten van de kinderen met hun vader het best tot stand komt. De GI zal daarbij in gesprek gaan met [kind 1] teneinde draagvlak bij hem te creëren om het contact met zijn vader te herstellen.
Daarnaast kan de GI bijdragen aan het wegnemen van de zorgen die de moeder heeft over dit contactherstel. Positief daarbij is dat de moeder ondanks haar zorgen openstaat voor het contactherstel van [kind 1] en [kind 2] met hun vader.
Bovenstaande maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat [kind 1] en [kind 2] op dit moment ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om deze ontwikkelingsbedreiging terug te dringen.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
De kinderrechter hecht er waarde aan hier het volgende aan toe te voegen.
Om voor de kinderen de mooie toekomst te scheppen die iedereen hen van harte gunt, is het noodzakelijk dat de ouders de afspraken met de hulpverlening meer structureel nakomen en het traject Ouderschap Na Scheiden doorlopen. Zodoende kan de GI toewerken naar de door de raad geadviseerde constructie van parallel ouderschap.”
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 17 november 2023 een spoedmachtiging
verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 17 november 2023, voor de duur van twee weken.
2.5.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 27 november 2023 de spoedmachtiging
verlengd tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de resterende duur van twee weken, met ingang van 1 december 2023 tot 15 december 2023. De kinderrechter heeft bij die beschikking aansluitend de machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden, met ingang van 15 december 2023 tot 15 maart 2024. De kinderrechter overwoog in de beschikking het volgende:
“Uit de overgelegde stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken blijkt het navolgende.
De GI heeft in haar verzoek opgenomen dat de zorgen over [kind 1] betrekking hebben op het netwerk van [kind 1] , het ontbreken van zicht op de opvoed- en verblijfssituatie van [kind 1] , de emotieregulatie van [kind 1] en het vermoeden van het uitvoeren van illegale activiteiten door [kind 1] . Op 6 november 2023 heeft er een escalatie tussen de moeder en [kind 1] plaatsgevonden naar aanleiding van een melding van de werkgever van [kind 1] . Sindsdien heeft [kind 1] de woning verlaten en is onduidelijk waar hij verblijft. Op 17 november jl. heeft de GI een melding ontvangen dat [kind 1] niet langer kan verblijven op de locatie waar hij dan verblijft. In overleg met de jeugdbeschermer werd een spoedmachtiging uithuisplaatsing aangevraagd en verkregen. Sindsdien verblijft [kind 1] op de locatie De Uitwijk van Trias. Volgens de GI is het van belang dat er eerst rust komt, van waaruit gekeken moet worden welke verblijfplaats voor [kind 1] passend en beschikbaar is. Er moet een gesprek tussen de betrokken jeugdbeschermers en de ouders plaatsvinden om het plan van aanpak te bespreken. De vertegenwoordigster van de GI heeft ter zitting aangegeven dat het uitgangspunt is dat een uithuisplaatsing zo kort mogelijk duurt voor zover dat binnen de mogelijkheden past.
De moeder refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter. Zij respecteert voor nu de wens van [kind 1] voor een time-out, maar stelt dat [kind 1] moeite heeft met zijn emotieregulatie en met uitoefening van gezag. Dit is een steeds terugkerend probleem waaraan gewerkt moet worden volgens haar. Zij maakt zich zorgen dat door de machtiging uithuisplaatsing [kind 1] gesterkt wordt in zijn gezagsontwijkende gedrag en acht dit niet in het belang van [kind 1] .
De vader is het eens met de machtiging uithuisplaatsing op dit moment. Hij heeft veel zorgen over [kind 1] en vraagt zich af hoe het zover heeft kunnen komen. Er is volgens hem onvoldoende ingezet op contactherstel tussen hem en zijn kinderen. Daarnaast heeft hij kritiek op het plan van aanpak zoals dit door de jeugdbeschermers is opgesteld. Hij mist het contact met zijn kinderen en hoopt dat herstel daarvan op termijn plaatsvindt.
[kind 1] vindt het prettig om op De Uitwijk te verblijven. Hij weet dat hij daar een beperkte periode kan blijven. Het liefst verblijft hij elders totdat hij op zichzelf kan wonen. Het contact met zijn moeder verloopt moeizaam en met zijn vader is er geen contact. [kind 1] gaat regelmatig niet naar school en vindt het belangrijker om voldoende geld te verdienen zodat hij zich daarover geen zorgen hoeft te maken.
Uit voorgaande volgt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek. De rechtbank overweegt dat op zo kort mogelijke termijn voor ouders en [kind 1] duidelijk moet worden waar naartoe gewerkt wordt. De zorgen omtrent [kind 1] zijn er voornamelijk in gelegen dat [kind 1] moeite heeft met emotieregulatie en met gezagsuitoefening over hem. Daarbij onderneemt [kind 1] illegale praktijken, waarvan hij de ernst bagatelliseert. De moeder is momenteel niet in staat te geven en/of [kind 1] is niet bereid om te accepteren wat hij nodig heeft. De duur van de machtiging uithuisplaatsing maakt dat er op korte termijn onderzoek moet zijn uitgevoerd naar een verblijfplaats van [kind 1] . [kind 1] maakt nu ge- en misbruik van de ruimte en de ruis die er is ontstaan tussen de jeugdbeschermers en ouders en de moeder en de groepsleiding. Het ligt op de weg van de jeugdbeschermers om het plan van aanpak met beide ouders te bespreken om te bezien wat haalbaar is. Feitelijke onjuistheden in het verslag moeten daarbij worden meegenomen. Het is aan de GI om blijvend in de gaten houden of er gewerkt kan worden aan contactherstel tussen [kind 1] en de vader. Wellicht moet er wel eerst aan andere problemen gewerkt worden voor contactherstel tussen [kind 1] en de vader aan de orde is. Voor [kind 1] is van belang dat hij weet wat het stappenplan is en dat hij kan vertrouwen op de volwassenen en het gezag om hem heen.”
2.6.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 maart 2024 de machtiging om [kind 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 21 april 2024. De kinderrechter overwoog in de beschikking het volgende:
“Uit de overgelegde stukken en hetgeen op de mondeling behandeling is besproken blijkt dat [kind 1] sinds 21 december 2024 verblijft op de behandel- en woongroep Dijkhuis van Trias. Er is nog steeds sprake van ernstige zorgen over [kind 1] . Hij heeft moeite met emotieregulatie en met gezagsuitoefening over hem, waarbij hij grensoverschrijdend gedrag laat zien. Daarnaast gaat [kind 1] niet meer naar school en onderneemt hij illegale praktijken. Hij bagatelliseert de ernst daarvan. Het is noodzakelijk dat [kind 1] een behandeling bij FACT Accare gaat volgen. Deze behandeling is nog niet begonnen.
[kind 1] kan op dit moment niet bij zijn moeder wonen, omdat zij niet in staat is te geven wat [kind 1] daarin nodig heeft. Daarnaast accepteert [kind 1] op dit moment niets van zijn moeder en heeft hij aangegeven dat hij niet meer bij zijn moeder wil wonen, maar bij zijn vader. Het contact met de vader van [kind 1] is echter nog maar recent hersteld, zodat een eventuele terugplaatsing naar de vader meer tijd nodig heeft.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] noodzakelijk is tot het einde van de ondertoezichtstelling in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).”
2.7.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [kind 1] en de machtiging om [kind 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 21 april 2025. De kinderrechter overwoog in de beschikking het volgende:
“5.1 De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken komt de kinderrechter tot de conclusie dat [kind 1] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [kind 1] is een zestienjarige jongen, die sociaal en emotioneel achter loopt. [kind 1] heeft tot 6 november 2023 bij zijn moeder gewoond. Na een escalatie is [kind 1] weggelopen en verbleef hij op verschillende plekken. Op 17 november 2023 is [kind 1] met spoed op de Uitwijk bij Trias geplaatst en op 21 december 2023 is hij verhuisd naar het Dijkhuis, een behandel- en woongroep van Trias.
5.3.
Gebleken is dat [kind 1] op de groep ontspoort en fors grensoverschrijdend en agressief gedrag laat zien. Hij is zelfbepalend en laat zich niet of lastig aanspreken door begeleiders, ouders of jeugdbeschermers. [kind 1] legt de schuld vaak buiten zichzelf, voelt zich snel aangevallen, wordt snel boos en gaat dan dreigen, manipuleren en de situatie onder druk zetten. Escalaties tussen [kind 1] en zijn moeder blijven plaatsvinden. Dit alles heeft tot gevolg gehad dat extra beveiliging op de groep voor [kind 1] is ingezet en dat het onzeker is of hij langer op deze groep mag blijven. [kind 1] gaat verder niet meer naar school en zijn doel is veel geld verdienen, waarin hij bijna obsessief te werk gaat en illegale praktijken niet schuwt. De kinderrechter maakt zich grote zorgen om [kind 1] en is van oordeel dat [kind 1] goede en intensieve behandeling nodig heeft om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen om een goede verdere ontwikkeling mogelijk te maken. Deze behandeling kan plaatsvinden bij FACT Accare.
5.4.
Verder is de scheiding van de ouders van [kind 1] complex verlopen en de samenwerking tussen de ouders loopt al jaren moeizaam. Hierdoor had [kind 1] tot december 2023 langdurig geen contact met zijn vader. Inmiddels heeft [kind 1] weer contact met zijn vader gezocht, maar dit lijkt vooral voort te komen uit een financieel motief. Het contact tussen [kind 1] en zijn vader is nog pril. Het contact tussen [kind 1] en zijn moeder is op dit moment slecht en er lijkt vanuit [kind 1] veel boosheid te zitten richting zijn moeder.
[kind 1] voelt daarnaast haarfijn aan dat zijn ouders niet op één lijn zitten in de opvoeding en maakt hier gebruik én misbruik van.
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat het voor een goede ontwikkeling van [kind 1] belangrijk is dat hij met zijn vader én met zijn moeder goed onbelast contact kan hebben, waarbij het belangrijk is dat de ouders in de opvoeding richting [kind 1] op één lijn komen en informatie vanuit de ouders voortaan eenduidig en neutraal richting [kind 1] gaat. Het contactherstel van [kind 1] met zijn vader, maar ook met zijn moeder dient goed en zorgvuldig plaats te vinden, waarbij een systeemtherapeutische interventie vanuit FACT Accare helpend kan zijn. Het belang van [kind 1] staat hierin voorop. Daarom gaat de kinderrechter ervan uit dat beide ouders hun onderlinge strijdbijl begraven en zich volledig inzetten en meewerken met de hulpverlening, zodat [kind 1] weet waar hij aan toe is.
5.6.
Gelet op al het hiervoor overwogene is de kinderrechter van oordeel dat de betrokkenheid van de GI en de uithuisplaatsing van [kind 1] noodzakelijk blijven.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing korter dan één jaar – zoals door [kind 1] is verzocht - contraproductief zal werken, omdat de behandeling van [kind 1] bij FACT Accare nog moet beginnen en het niet te verwachten is dat dit behandelingstraject - individueel en ook samen met zijn vader en moeder - binnen een half jaar zal zijn geëindigd. De kinderrechter gaat er hierbij vanuit dat mocht er eerder toegewerkt kunnen worden naar een plaatsing bij één van de ouders de GI daartoe zal overgaan.
5.7.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [kind 1] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.8.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] voor de duur van een jaar noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).”
2.8.
[kind 1] verblijft thans bij Molenkom.

3.De vordering

3.1.
De moeder vordert de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, de GI te veroordelen:
1. ten aanzien van nakoming beschikking 7 maart 2024:
primair
om over te gaan tot nakoming van de door de rechtbank 7 maart 2024 bepaalde
beslissing, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een
accommodatie van jeugdhulpaanbieder (de voorzieningenrechter begrijpt dat bedoeld
wordt: is verleend) voor de duur van ondertoezichtstelling, tot 21 april 2025, in
afwachting van de beslissing in de bodemprocedure, zulks op verbeurte van een
dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer, nadat de vrouw en/of de GI (de
voorzieningenrechter begrijpt dat bedoeld wordt: de GI), in gebreke blijft om
aan het te wijzen vonnis te voldoen, een en ander zonder maximum vast te stellen,
uitvoerbaar bij voorraad;
subsidiair
in afwachting van de bodemprocedure, als ordemaatregel, te bepalen dat de GI
[kind 1] plaatst in een accommodatie die de voorzieningenrechter redelijk acht en dat
de GI haar onvoorwaardelijke medewerking hieraan zal verlenen, in afwachting van
de bodemprocedure, althans een voorziening treft die de voorzieningenrechter redelijk
acht, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer, nadat de
GI in gebreke blijft om aan het te wijzen vonnis te voldoen, een en ander zonder
maximum vast te stellen, uitvoerbaar bij voorraad.
2.
ten aanzien van de proceskosten
de GI te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Zij baseert de vordering op de vaststaande feiten en heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening.

4.Het verweer

4.1.
De GI vordert:
  • primair, de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen;
  • subsidiair de vorderingen van de moeder af te wijzen;
  • de moeder te veroordelen in de door de GI gemaakte proceskosten, te weten de door
de GI gemaakte griffiekosten om als gedaagde in kort geding te verschijnen;
- dan wel zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter juist acht.
4.2.
De GI betwist dat er sprake is van spoedeisendheid. [kind 1] is na de beëindiging van de plaatsing van [kind 1] bij Trias op 8 april 2025 zo snel mogelijk geplaatst in een andere accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten Molenkom, op basis van de beschikking machtiging uithuisplaatsing van 7 maart 2024. De moeder heeft daarom geen belang meer bij haar vorderingen.
4.3.
De GI voert verder inhoudelijk verweer tegen de vorderingen van de moeder. De GI stelt haar kosten op € 3.212,- (22 gewerkte uren à € 146,- per uur).

5.De beoordeling

De spoedeisendheid
5.1.
Voordat de voorzieningenrechter de vordering van de moeder inhoudelijk kan beoordelen moet zij beoordelen of de moeder een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang in deze zaak gegeven. De machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder loopt tot 21 april 2025 en de moeder vordert dat de GI de machtiging tot uithuisplaatsing uit moet voeren. De moeder stelt daartoe dat de GI niet aan haar zorgplicht heeft voldaan door [kind 1] niet de juiste zorg te bieden en dat de huidige accommodatie waar [kind 1] verblijft, Molenkom, niet passend is. Gezien de korte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder die resteert is het spoedeisend belang gegeven.
De raad
5.2.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij op 4 maart 2025 het voorgenomen besluit van de GI om de ondertoezichtstelling van [kind 1] niet te verlengen zorgvuldig heeft getoetst. De raad heeft nogmaals naar het besluit van de GI gekeken nadat de plaatsing van [kind 1] bij Trias is stopgezet, maar blijft bij zijn instemming met dat besluit. De raad is van mening dat een verlenging van de ondertoezichtstelling [kind 1] meer kwaad dan goed zal doen. [kind 1] beseft nu dat hij aan de bal is en die beweging bij [kind 1] zou er nooit zijn gekomen tijdens een ondertoezichtstelling. De motivatie van [kind 1] is fragiel en misschien is dit het hoogst haalbare. De raad is van mening dat de GI de route daarnaartoe zorgvuldig heeft onderzocht en dat dat de juiste weg is.
De inhoudelijke beoordeling
5.3.
De voorzieningenrechter zal de primaire en subsidiaire vordering van de moeder afwijzen.
5.4.
De moeder legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de GI niet aan haar zorgplicht heeft voldaan doordat zij de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie jeugdhulp niet (langer) heeft uitgevoerd op 27 maart 2025. [kind 1] verbleef tot 27 maart 2025 bij Trias op de behandel- en woongroep het Dijkhuis. De moeder stelt dat de GI per 27 maart 2025 de zorg voor [kind 1] heeft beëindigd door hem op straat te zetten en naar de moeder laten gaan, terwijl dit [kind 1] in een onveilige situatie bracht. [kind 1] heeft autisme en een verstoord dag- en nachtritme, waardoor een situatie bij hem snel kan escaleren. Volgens de moeder was er geen sprake van dusdanig bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigden. [kind 1] heeft intensieve hulp nodig en de GI had eerder een andere plek voor hem moeten zoeken.
5.5.
De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van de moeder aldus, dat zij onrechtmatig handelen van de GI aan haar vorderingen ten grondslag legt doordat de GI heeft nagelaten te voldoen aan haar (wettelijke) zorgplicht.
5.6.
De voorzieningenrechter is het eens met de GI, dat het feit dat er een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor jeugdhulp is afgegeven, niet betekent dat deze ook (direct) door de GI moet worden tenuitvoergelegd. Dit behoort tot de beleidsvrijheid van de GI, waarin de voorzieningenrechter alleen kan ingrijpen als het handelen van de GI onrechtmatig is.
5.7.
Het einde van de uithuisplaatsing van [kind 1] bij Trias kwam voor iedereen onverwacht. Dat [kind 1] niet langer in de instelling van Trias kon blijven is echter een beslissing geweest van de jeugdhulpaanbieder Trias. De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij op 24 maart 2025 van Trias hoorde dat de plaatsing van [kind 1] bij Trias zou stoppen op 27 maart 2025. Daarvoor waren er geen aanwijzingen dat het verblijf van [kind 1] bij Trias zou eindigen. Dat is door de moeder niet weersproken. Ook de moeder heeft deze beslissing niet zien aankomen.
5.8.
De GI heeft aangevoerd dat [kind 1] niet gemotiveerd was voor hulp en dat de ondertoezichtstelling van [kind 1] op 21 april 2025 zal eindigen en dat die sowieso op
[geboortedatum 1] 2025 zal eindigen, als [kind 1] 18 jaar wordt. De raad heeft op 4 maart 2025 het voorgenomen besluit van de GI om de ondertoezichtstelling van [kind 1] niet te verlengen, getoetst en heeft daarmee ingestemd. De moeder was het eind februari eens met het beëindigen van de ondertoezichtstelling, omdat dwang alleen maar een averechts effect op [kind 1] heeft. [kind 1] vond dat de ondertoezichtstelling al veel eerder beëindigd had moeten worden, omdat volgens hem door de hulpverlening alles in zijn gezin kapot is gemaakt. De vader vond dat door de ondertoezichtstelling de situatie alleen maar verslechterd is. Slechts voor het uitvoeren van een verplicht psychologisch onderzoek zou de ondertoezichtstelling nog moeten worden voortgezet.
5.9.
De GI is gelet hierop niet direct na het beëindigen van de plaatsing bij het Dijkhuis door Trias een andere instelling gaan zoeken, maar heeft afgewacht wat de ouders ervan vonden omdat zij binnenkort weer helemaal zelf de verantwoordelijkheid voor [kind 1] zullen dragen. Ook wilde de GI afwachten of er misschien ruimte zou komen bij [kind 1] voor hulpverlening. De GI heeft wel het einde van de plaatsing bij Trias aan de raad voor de kinderbescherming voorgelegd, die het voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling te beëindigen al had getoetst en daarmee had ingestemd op 4 maart 2025. Dit gegeven veranderde het standpunt van de raad niet.
5.10.
De voorzieningenrechter kan die handelwijze van de GI volgen, te meer nu de GI wel heeft aangeboden ambulante hulpverlening in de thuissituatie te regelen. [kind 1] was niet gemotiveerd voor hulp en hij en de ouders waren het eens met beëindiging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] , behalve de vader, maar alleen voor het nog laten uitvoeren van een verplicht psychologisch onderzoek van [kind 1] . Zoals de raad in zijn toetsing van beëindiging van de ondertoezichtstelling terecht heeft geschreven, is een psychologisch onderzoek echter alleen uitvoerbaar als een cliënt hier vanuit intrinsieke motivatie aan meewerkt en van medewerking door [kind 1] was geen sprake.
5.11.
De moeder stelt echter dat zij de GI (na 27 maart) herhaaldelijk heeft gevraagd om de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder uit te voeren omdat [kind 1] nu wel openstond voor hulp, maar dat de GI dat niet deed en zei dat er wachtlijsten zijn.
5.12.
De GI heeft hierop aangevoerd dat zij, toen bleek dat de ouders niet bereid waren [kind 1] op te vangen in de resterende duur van de ondertoezichtstelling, de kosten van twee hotelovernachtingen van [kind 1] deels heeft betaald en heel hard op zoek is gegaan naar een nieuwe verblijfsplek voor [kind 1] . Op 8 april 2025 kon [kind 1] geplaatst worden bij Molenkom, waar hij op de dag van de zitting nog verbleef.
5.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de GI aan haar zorgplicht heeft voldaan door, gezien de bekende wachtlijsten in de jeugdhulp en het gegeven dat de voorgeschiedenis van [kind 1] hem zeer moeilijk plaatsbaar maakt, op zo korte termijn een plaatsing van [kind 1] te realiseren.
5.14.
De moeder stelt echter voorts dat [kind 1] nu niet in een passende jeugdhulpaccommodatie is geplaatst. Volgens de GI is dit wel een passende plek alleen al omdat er nu geen andere plek is. Mogelijk kan [kind 1] geplaatst worden in een begeleid-wonenvoorziening in Zwolle, maar dit staat of valt met de motivatie van [kind 1] .
5.15.
Tegen de achtergrond van het beëindigen van de ondertoezichtstelling is de voorzieningenrechter van oordeel dat de GI, toen allen met de onverwachte beslissing van Trias werden geconfronteerd dat [kind 1] niet in de instelling kon blijven, alles in het werk heeft gesteld om de zorg voor [kind 1] te organiseren en dat zij daarmee volledig aan haar zorgplicht heeft voldaan. De zorgplicht die de GI heeft geldt slechts voor de duur van de ondertoezichtstelling, zodat deze op 21 april 2025 eindigt. Over de periode daarna kan de voorzieningenrechter de GI dus ook niet veroordelen om de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor jeugdhulp of welke andere accommodatie dan ook, na te komen.
5.16.
De moeder heeft gesteld dat zij zich niet heeft gerealiseerd dat met het beëindigen van de ondertoezichtstelling ook de uithuisplaatsing van [kind 1] verviel. De voorzieningenrechter overweegt dat [kind 1] ook na het beëindigen van de ondertoezichtstelling (vrijwillig) in een accommodatie van jeugdhulp kan blijven wonen, maar dat [kind 1] dan ieder moment kan besluiten daar te vertrekken en hij dan niet tegengehouden kan worden omdat het gedwongen kader ontbreekt. Verder is niet uitgesloten dat een instelling ook dan besluit tot beëindiging van de opname van [kind 1] vanwege zijn gedrag. De verantwoordelijkheid voor een plaatsing ergens anders dan thuis, ligt dan bij de gezaghebbende ouders, in samenspraak met hulpverlening in vrijwillig kader.
Proceskosten
5.17.
De voorzieningenrechter zal de door de moeder gevorderde veroordeling van de GI tot betaling van de proceskosten afwijzen, nu zowel de primaire als de subsidiaire vorderingen van de moeder zullen worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal de door de GI gevorderde veroordeling van de moeder in de (proces)kosten eveneens afwijzen, nu de GI geen griffierecht verschuldigd is en de werkzaamheden die de eigen medewerkers van de GI ten behoeve van deze procedure hebben verricht daar niet onder vallen. Dat betekent dat de moeder (alleen) haar eigen proceskosten moet dragen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van der Hoeven, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A. van der Weide als griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025 en op schrift gesteld op 12 mei 2025.
Een afschrift van dit vonnis wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in dit vonnis vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Hoger beroep tegen dit vonnis kan worden ingesteld door de eiser en degenen aan wie een afschrift van dit vonnis is verstrekt of verzonden, binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.