ECLI:NL:RBOVE:2025:3232

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/08/320979 / HA ZA 24-368
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude door gedaagden met kortlopende reisverzekeringen

In deze zaak vordert UVM Verzekeringsmaatschappij N.V. betaling van schadebedragen, onbetaalde premies en onderzoekskosten van gedaagden, die volgens UVM verzekeringsfraude hebben gepleegd. UVM stelt dat gedaagden honderden kortlopende reisverzekeringen hebben afgesloten voor fictieve verzekeringsnemers, waarvoor geen premie is betaald en waarop valse claims zijn ingediend. Gedaagde 1 heeft verweer gevoerd, terwijl gedaagde 2 niet is verschenen. De rechtbank oordeelt dat voldoende aannemelijk is dat gedaagden de reisverzekeringen hebben afgesloten met gebruikmaking van door hen geopende bankrekeningen en dat zij onterecht schadebedragen hebben ontvangen. De vorderingen van UVM worden toegewezen, inclusief de kosten van het onderzoek dat is uitgevoerd door een extern bureau. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die UVM heeft geleden door hun fraude. De rechtbank heeft de vorderingen van UVM, inclusief de wettelijke rente en proceskosten, toegewezen en gedaagden veroordeeld tot betaling van in totaal € 85.396,54.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/320979 / HA ZA 24-368
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
UVM VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
te Den Haag,
eisende partij,
hierna te noemen: UVM,
advocaat: mr. D.D. Markvoort,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.P. Drosten,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] .

1.Samenvatting

1.1.
UVM stelt dat [gedaagden] verzekeringsfraude hebben gepleegd. Zij hebben volgens haar honderden kortlopende reisverzekeringen bij haar afgesloten, onder meer voor fictieve verzekeringsnemers, waarvoor zij geen premie hebben betaald en waarop zij valse claims hebben ingediend. [gedaagden] hebben volgens UVM verschillende bankrekeningnummers aangevraagd en daarop uitkeringen geïnd. UVM vordert betaling van de onterecht uitgekeerde schadebedragen, onbetaalde premies en onderzoekskosten. [gedaagde 1] voert verweer. [gedaagde 2] is niet verschenen.
1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagden] de betreffende reisverzekeringen hebben afgesloten met gebruikmaking van door hen geopende bankrekeningen en dat zij hierop ten onrechte de door UVM gestelde schadebedragen hebben ontvangen. De vorderingen van UVM worden daarom toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 9 september 2024
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] van 27 november 2024
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 24 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van UVM
- de spreekaantekeningen van [gedaagde 1] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
UVM is een verzekeraar van particuliere schadeverzekeringen, waaronder reisverzekeringen.
3.2.
Unigarant N.V. behandelt alle schadeclaims voor UVM. Op 18 december 2023 heeft Unigarant een tip van het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars (CBV) ontvangen. Het CBV vermoedde fraude in claims die door Unigarant waren uitgekeerd.
3.3.
Bij UVM zijn 109 kortlopende reisverzekeringen afgesloten op naam van niet bestaande verzekeringnemers, waarop 103 claims zijn ingediend. Er zijn voornamelijk bedragen van € 699,00 of € 799,00 geclaimd. De claims zien bijna allemaal op diefstal van een laptop in Londen, onderbouwd met een online proces-verbaal van aangifte en met een factuur van Coolblue waarvan de besteldatum in nagenoeg alle gevallen één dag vóór de schadedatum ligt.
3.4.
Unigarant heeft namens UVM een bedrag van € 73.167,04 uitgekeerd voor deze claims. Daarnaast is een bedrag van € 7.359,25 aan premies onbetaald gebleven voor deze verzekeringen.
3.5.
Unigarant heeft een feitenonderzoek verricht. Daaruit zijn [gedaagden] naar voren gekomen. UVM heeft onderzoeksbureau Confid ingeschakeld om onderzoek te doen en contact te zoeken met [gedaagden] Het is Confid niet gelukt om fysiek contact met [gedaagden] te krijgen. Confid heeft een bedrag van € 4.870,25 voor haar werkzaamheden in rekening gebracht.

4.Het geschil

4.1.
UVM vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade door de meervoudige fraude met reisverzekeringen,
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 85.396,54, vermeerderd met de wettelijke rente,
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
UVM stelt dat [gedaagden] verzekeringsfraude hebben gepleegd. Zij hebben honderden kortlopende reisverzekeringen bij haar afgesloten, onder meer voor fictieve verzekeringsnemers, waarvoor zij geen premie hebben betaald en waarop zij valse claims hebben ingediend. [gedaagden] hebben volgens UVM verschillende bankrekeningnummers aangevraagd en daarop uitkeringen geïnd. UVM vordert betaling van een bedrag
van € 73.167,04 aan onterecht uitgekeerde schadebedragen, € 7.359,25 aan onbetaalde premies en € 4.870,25 aan onderzoekskosten.
4.3.
[gedaagde 1] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van UVM, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van UVM in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Vonnis op tegenspraak
5.1.
[gedaagde 2] is niet verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen. Tegen [gedaagde 2] wordt daarom verstek verleend. Aangezien [gedaagde 1] wel in de procedure is verschenen, wordt één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
Onterechte uitkeringen
5.2.
UVM heeft een overzicht overgelegd van de claims op reisverzekeringen die volgens haar onterecht zijn uitgekeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de door UVM beschreven werkwijze voldoende aannemelijk geworden dat het om frauduleuze claims gaat. [gedaagde 1] heeft dat ook niet betwist. Hij voert echter aan dat hij de betreffende reisverzekeringen niet heeft afgesloten, de claims niet heeft ingediend en geen uitkeringen heeft ontvangen.
5.3.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] niet in zijn verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de uitkeringen zijn gestort op bankrekeningen die door [gedaagden] zijn aangevraagd. Uit het rapport van Unigarant blijkt namelijk dat zij de NAW-gegevens van de aanvragers van de bankrekeningen bij de vijf betrokken Nederlandse banken heeft opgevraagd en van vier van die banken heeft verkregen. De rekeningen zijn aangevraagd op naam van [gedaagde 2] , [gedaagde 1] of andere (fictieve) personen met de achternaam [gedaagde 1] , maar de verkregen gegevens leidden alle naar [gedaagde 2] of [gedaagde 1] als uiteindelijke rekeninghouder. Volgens UVM hebben [gedaagden] zich bij het aanvragen van de bankrekeningen als vertegenwoordigers van de andere (fictieve) rekeninghouders voorgedaan. Daarnaast zijn bij de aanvragen veelal dezelfde adressen opgegeven, waaronder die van woningen waarvan [gedaagde 1] eigenaar is ( [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] ) en van een woning op naam van andere personen met de achternaam [gedaagde 1] ( [adres 5] ). Deze adressen zijn ook gebruikt voor het aanvragen van de reisverzekeringen. Aangezien de werkwijze bij alle schadeclaims vrijwel identiek is, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [gedaagden] ook de uiteindelijke rekeninghouders zijn van de rekeningen bij de Nederlandse bank en de buitenlandse banken waarop schadebedragen zijn uitgekeerd, waarvan UWV geen gegevens heeft kunnen krijgen. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat geen stukken van de banken zelf zijn overgelegd waaruit blijkt dat zijn NAW-gegevens zijn gebruikt. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan de juistheid van het rapport van Unigarant te twijfelen.
5.4.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde 1] dat de banken de NAW-gegevens niet hadden mogen verstrekken en dat deze informatie daarom niet mag worden meegewogen. Om te beginnen is onder het regime van de regels betreffende de bescherming van persoonsgegevens, zoals de Algemene verordening persoonsgegevens, niet elke verstrekking van dergelijke gegevens ontoelaatbaar. Zelfs als zou worden geoordeeld dat de banken deze informatie niet hadden mogen verstrekken en de informatie als onrechtmatig verkregen bewijs te beschouwen is, betekent dat niet dat dit bewijs niet mag worden meegewogen. Geen regel bestaat dat de rechter geen acht mag slaan op onrechtmatig verkregen bewijs. Het belang de waarheid aan het licht te brengen en het belang van partijen om hun stellingen aannemelijk te maken die mede ten grondslag liggen aan de in artikel 152 Rv opgenomen vrije bewijsleer, wegen zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Van dat laatste kan slechts sprake zijn, indien sprake is van bijkomende omstandigheden (vgl. HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942). Dergelijke bijkomende omstandigheden heeft [gedaagde 1] niet gesteld.
5.5.
[gedaagde 1] voert aan dat er mogelijk misbruik van zijn identiteit is gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij dit verweer echter onvoldoende onderbouwd. Hij heeft aangevoerd dat hij zijn bankpas en telefoon op het station is verloren, maar kon op de mondelinge behandeling niet verklaren wanneer dat zou zijn gebeurd. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de adressen die bij het aanvragen van de bankrekeningen zijn opgegeven, woningen betreffen die door hem worden verhuurd en dat deze adressen in het Kadaster kunnen worden gevonden. Dat maakt zijn verweer dat iemand anders deze gegevens kan hebben gebruikt echter nog niet aannemelijk. Banken mogen namelijk niet slechts op basis van een daartoe strekkend verzoek een bankrekening openen. Zoals [gedaagde 1] zelf heeft aangevoerd, zijn banken verplicht om de identiteit van de aanvrager te controleren. UVM heeft onbetwist gesteld dat daarbij het identiteitsbewijs van de aanvrager wordt gecontroleerd. [gedaagde 1] voert aan dat de banken mogelijk niet aan deze verplichting hebben voldaan, maar dat acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk. Het gaat immers om vele aanvragen bij verschillende banken.
5.6.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagden] de betreffende reisverzekeringen hebben afgesloten met gebruikmaking van door hen geopende bankrekeningen en dat zij hierop ten onrechte de door UVM gestelde schadebedragen hebben ontvangen. Het verweer van [gedaagde 1] dat UVM niet van elke schadeclaim bewijs heeft overgelegd, wordt gepasseerd. Het gaat immers om meer dan honderd schadeclaims met allemaal een vrijwel identieke werkwijze. UVM heeft haar vordering voldoende onderbouwd door een overzicht van alle schadeclaims te overleggen en een selectie daarvan met nadere stukken te onderbouwen.
5.7.
[gedaagde 1] voert aan dat hij [gedaagde 2] niet kent, maar ook dat verweer volgt de rechtbank niet. [gedaagde 2] woont namelijk in één van de woningen van [gedaagde 1] (namelijk aan de [adres 1] ) en heeft ook een bromfietsverzekering afgesloten op dit adres. Daarnaast blijkt uit het rapport van Unigarant dat [gedaagde 2] bij meerdere reisverzekeringen en bankrekeningen het adres van een andere woning van [gedaagde 1] heeft opgegeven (namelijk de [adres 2] ) en dat [gedaagden] beiden het adres aan de [adres 6] hebben gebruikt. [gedaagden] hebben bij de verzekeringsfraude bovendien een vrijwel identieke werkwijze gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is hieruit voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagden] hebben samengewerkt en zijn zij daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de door UVM geleden schade.
5.8.
De door UVM gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade door reisverzekeringsfraude zal daarom worden toegewezen. De hoogte van het gevorderde bedrag van € 73.167,04 aan onterechte uitkeringen is verder niet weersproken. [gedaagden] zullen daarom hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
Niet betaalde premies
5.9.
Nu vast is komen te staan dat [gedaagden] de betreffende reisverzekeringen hebben afgesloten, zijn zij ook verplicht om de bijbehorende premies te betalen.
5.10.
[gedaagde 1] voert aan dat UVM de fraude zelf in de hand heeft gewerkt, althans niet heeft voorkomen, door schade uit te keren, terwijl de verzekeringspremie nog niet was betaald. De niet-betaalde premie is volgens hem dus aan haar eigen schuld te wijten en daarom niet toewijsbaar. Ook zouden de onterechte uitkeringen in dat geval niet gedaan zijn.
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft UVM niet dermate onzorgvuldig gehandeld dat er sprake is van eigen schuld. Aan dit verweer wordt daarom voorbij gegaan. Het gevorderde bedrag van € 7.359,25 aan niet betaalde premies is verder niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
Onderzoekskosten
5.12.
De vordering tot betaling van € 4.870,25 aan onderzoekskosten zal worden toegewezen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Deze kosten zijn namelijk gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagden]
Wettelijke rente
5.13.
De gevorderde rente over de toegewezen bedragen is gegrond op artikel 6:119 BW en niet weersproken, en zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
5.14.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van UVM worden begroot op:
- kosten van de dagvaardingen
273,44
- griffierecht
2.201,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
5.080,44
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.16.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die UVM heeft geleden door de door hun gepleegde meervoudige fraude met reisverzekeringen,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan UVM te betalen een bedrag van € 85.396,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 9 september 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 5.080,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart de onderdelen 6.2 tot en met 6.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.