ECLI:NL:RBOVE:2025:3254

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_4121
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van arbeidsinkomen met WIA-uitkering en de toepassing van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiseres tegen de wijze waarop het UWV haar arbeidsinkomen verrekent met de WIA-uitkering. Eiseres, werkzaam bij de gemeente Hof van Twente, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Het UWV had vastgesteld dat eiseres in de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 € 421,06 bruto te veel had ontvangen en dat zij dit bedrag moest terugbetalen. Eiseres was het niet eens met deze berekening en stelde dat het UWV ten onrechte was afgeweken van de gegevens die haar werkgever aan de belastingdienst had doorgegeven. De rechtbank heeft op 4 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht is uitgegaan van de loonstroken van eiseres voor de berekening van haar inkomen, in plaats van de gegevens uit de polisadministratie. De rechtbank stelt vast dat het UWV voldoende gemotiveerd heeft waarom het de loonstroken heeft gebruikt en dat dit in overeenstemming is met artikel 4:1, achtste lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Eiseres' beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar is met die van andere werknemers zonder garantieloon. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het UWV in stand blijft en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4121

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV,
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de wijze waarop het UWV het arbeidsinkomen van eiseres verrekent met haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 9 juli 2024 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 definitief berekend. Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres € 421,06 bruto te veel heeft ontvangen en dat zij dit bedrag moet terugbetalen.
Met het bestreden besluit van 1 november 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Aanleiding
3. Eiseres is werkzaam bij de gemeente Hof van Twente.
3.1.
Ten gevolge van een reorganisatie heeft eiseres sinds 2014 aanspraak op een garantieregeling van haar werkgever. Op basis van deze regeling ontvangt zij een aanvulling op haar loon, bestaande uit het verschil tussen het loon voor haar huidige functie (functieschaal 8) en het loon voor haar voormalige functie (functieschaal 10).
3.2.
Bij besluit van 17 november 2014 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 23 december 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet WIA. In dit besluit is vermeld dat eiseres eerst een voorschot op haar WIA-uitkering ontvangt op basis van een inschatting. Zodra het UWV de opgave van het sociaal verzekeringsloon (SV-loon) van eiseres heeft, wordt de definitieve uitkering berekend en wordt het voorschot daarmee verrekend.
3.3.
Het UWV heeft vervolgens halfjaarlijks de definitieve uitkering van eiseres vastgesteld op basis van de door eiseres overgelegde loonstroken.
3.4.
In een eerdere bezwaarprocedure heeft het UWV bij beslissing op bezwaar van 28 november 2018 een door eiseres ingediend bezwaar, gericht tegen de door het UWV uitgevoerde berekening van het SV-loon over de periode 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018, gegrond verklaard.
3.5.
De inkomstengegevens van eiseres over de periode januari 2024 tot en met juni 2024 hebben geleid tot de besluitvorming, zoals beschreven onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
4. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op basis van de loonstroken van eiseres mag afwijken van de gegevens die de werkgever van eiseres aan de belastingdienst heeft doorgegeven. Op basis van deze loonstroken heeft het UWV de inkomsten van eiseres bepaald aan de hand van de volgende formule:
‘SV-loon + opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag + werkgeversbijdrage ziektekostenverzekering - uitbetaalde Individueel Keuze Budget (IKB).’
Hierbij heeft het UWV de door eiseres benutte fiscale ruimte voor reiskostenvergoeding en de koop van extra verlof afgetrokken van het uitbetaalde IKB-bedrag. Hierdoor is het UWV van een lager uitbetaald IKB-bedrag uitgegaan. Naar de mening van het UWV is geen sprake van discriminatie of van strijd met het vertrouwensbeginsel en wordt op goede gronden de eerdere werkwijze van het UWV, zoals toegepast in de beslissing op bezwaar van 28 november 2018, niet meer gevolgd.
5. Eiseres heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een discretionaire bevoegdheid om af te wijken van de loongegevens van de belastingdienst. Verder is het naar haar mening niet terecht dat haar gekochte IKB-uren en uitruil in verband met reiskosten niet worden aangemerkt als een uitbetaald arbeidsvoorwaardenbedrag. Deze bedragen worden volgens eiseres ten onrechte niet in mindering gebracht op het SV-loon. Volgens eiseres is hiermee sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Onder verwijzing naar de beslissing in bezwaar van 28 november 2018 heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is waarom nu ineens het kopen van de IKB-uren en de uitruil in verband met reiskosten voor de eerste helft van 2024 niet meer mogen worden afgetrokken van het SV-loon. Het is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dat verschillende medewerkers van het UWV van mening lijken te verschillen over hoe om te gaan met het kopen van IKB-uren en de uitruil in verband met reiskosten.
Overwegingen
6. De WIA-uitkering van eiseres is afhankelijk van de hoogte van haar arbeidsinkomen. De uitkering is namelijk 70% van het WIA-maandloon minus 70% van het inkomen uit werk. Tussen partijen is in geschil hoe het inkomen uit het werk van eiseres moet worden bepaald.
7. De rechtbank verwijst voor de relevante bepalingen naar de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
8. In het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is bepaald wat onder inkomen wordt verstaan.
8.1.
In artikel 4:1, achtste lid, van het AIB [1] is bepaald dat het UWV bij de vaststelling van het inkomen het in het aangiftetijdvak [2] opgebouwdebedrag aan vakantiebijslag en de
opgebouwdelooncomponenten ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in aanmerking neemt, waarbij het
betaaldebedrag aan vakantiebijslag en de
uitbetaaldelooncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag niet in aanmerking worden genomen.
8.2.
In de nota van toelichting bij het besluit van 19 februari 2021 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [3] , waarin onder meer het AIB is gewijzigd in verband met het arbeidsvoorwaardenbedrag, is het volgende vermeld:
‘In de rubriek opname arbeidsvoorwaardenbedrag worden niet verantwoord de bedragen die uit het arbeidsvoorwaardenbedrag worden opgenomen als (gericht) vrijgestelde bedragen of de voor vrijgestelde doelen (zoals verlof of opleiding) ingezette bedragen. Die bedragen worden ook niet verantwoord in de rubriek loon SV. Dat is tot inwerkingtreding van dit besluit ook al het geval als een werknemer een deel van zijn extra periode salaris besteedt aan gericht vrijgesteld bedragen of vrijgestelde doelen. Die opnamen worden dus, net als voorheen, niet in aanmerking genomen bij dagloonvaststelling, inkomstenverrekening of anderszins. Ook bedragen die door de werkgever worden ingehouden ten behoeve van verstrekkingen in natura aan de werknemer, worden niet opgenomen in de rubriek opname arbeidsvoorwaardenbedrag.’
Gegevens belastingdienst of loonstroken?
9. Het UWV is voor de berekening van het inkomen van eiseres uitgegaan van de door eiseres overgelegde loonstroken en niet van de polisadministratie. Het UWV heeft hierbij de Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018 (Beleidsregel) in aanmerking genomen.
10. In artikel 3 van deze Beleidsregel is bepaald dat indien het UWV vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, het UWV gegevens uit een andere bron gebruikt.
11. Het UWV heeft aan de hand van de loonstroken vastgesteld dat bij eiseres sprake is van een garantieloon. Ook heeft het UWV geconstateerd dat uit de gegevens van de belastingdienst niet blijkt dat er in de situatie van eiseres sprake is van een garantieloon.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat het garantieloon buiten beschouwing moet blijven bij het vaststellen van het SV-loon.
13. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het UWV voor de berekening van het inkomen van eiseres terecht is uitgegaan van een andere bron, namelijk de loonstroken van eiseres. De gegevens uit de polisadministratie kunnen namelijk niet worden gebruikt, omdat daar niet uit blijkt dat eiseres een garantieloon ontvangt en dit een relevant gegeven is voor de vaststelling van het inkomen van eiseres. Het UWV heeft ter zitting erkend dat, anders dan in het bestreden besluit is vermeld, hierbij geen sprake is van een bevoegdheid, maar dat het UWV zich in dit geval
moetbaseren op een andere bron.
Het bestreden besluit en het gelijkheidsbeginsel
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV in het bestreden besluit de uitgevoerde berekening voldoende duidelijk uiteengezet en is het bestreden besluit in overeenstemming met artikel 4:1, achtste lid, van het AIB en de bij deze bepaling horende toelichting in de nota van toelichting. In zoverre is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
15. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat de berekening nu anders is dan tot 1 januari 2024 het geval was, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [4] kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel er niet toe leiden dat het UVW een eerder gemaakte fout moet herhalen. De enkele omstandigheid dat het UWV in het verleden op een andere manier omging met de fiscale uitruil voor het kopen van IKB en reiskosten, leidt er daarom niet toe dat het UWV dat nu opnieuw zo moet doen en het UWV het hier bestreden besluit niet heeft mogen nemen.
16. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de fiscale uitruil voor het kopen van IKB en reiskosten niet te zien is in de polisadministratie. Bij iemand die geen garantieloon heeft, zal de fiscale uitruil veelal niet zichtbaar zijn in de polisadminstratie met als gevolg dat het inkomen uit werk bij deze personen lager zal worden vastgesteld dan wanneer zou worden uitgegaan van de loonstroken van diezelfde personen. Omdat eiseres een garantieloon ontvangt en zij om die reden haar loonstroken moet overleggen, wordt bij haar de fiscale uitruil wel inzichtelijk. Haar vastgestelde inkomen is hierdoor hoger en eiseres vindt dit niet eerlijk.
17. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet. Zoals ook ter zitting door het UWV is toegelicht, zou de fiscale uitruil voor het kopen van IKB en reiskosten ook in de polisadministratie te zien moeten zijn. Het UWV geeft op dezelfde wijze toepassing aan artikel 4:1, achtste lid, van het AIB, ongeacht of de inkomensgegevens afkomstig zijn uit de polisadministratie of uit overgelegde loonstroken. Dat de fiscale uitruil (mogelijk) in de praktijk niet (altijd) zichtbaar is in de polisadministratie, is het gevolg van de manier waarop werkgevers de polisadministratie vullen. Hier heeft het UWV geen invloed op. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres geen rechten ontlenen aan die andere situaties, waarin het UWV het inkomen niet op basis van loonstroken vaststelt en de betreffende werkgever de polisadministratie niet correct invult. Die situaties verschillen van de situatie van eiseres, zodat geen sprake is van gelijke gevallen.
18. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres oneerlijk voelt dat het UWV, wetende dat het veel vaker voorkomt dat werknemers gebruik maken van dit soort fiscale uitruil terwijl dit niet zichtbaar wordt gemaakt in de polisadministratie, voor de inkomensgegeven niet veel vaker uitgaat van de loonstroken in plaats van de polisadministratie, maar dat dat in haar geval gebeurt omdat zij ‘toevallig’ een garantieloon heeft. Maar daar staat tegenover dat van het UWV om operationele redenen niet verwacht kan worden dat zij in álle gevallen van de loonstroken uitgaat en het UWV in de polisadministratie niet eenvoudig kan signaleren in welke gevallen sprake is van dit soort fiscale uitruil. De rechtbank ziet geen rechtsgrond om het UWV het recht te ontzeggen om, in gevallen waarin het UWV reden heeft om op grond van artikel 3 van de Beleidsregels uit te gaan van gegevens uit andere bron (zie hiervoor onder 13.) de uitvoeringsregels precies toe te passen. Zo levert het feit dat het UWV de gegevens uit de loonstroken gebruikt in plaats van de gegevens uit de polisadministratie aan eiseres enerzijds een voordeel (betreffende het garantieloon) en anderzijds ook een nadeel (betreffende de fiscale uitruil).

Conclusies en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Relevante bepalingen
Artikel 60 van de Wet WIA bepaalt – voor zover hier van belang – dat de WGA-uitkering bestaat uit een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat tenminste gelijk is aan de inkomenseis of een vervolguitkering.
In artikel 61 van de Wet WIA is bepaald hoe de hoogte van de WGA-uitkering per kalendermaand wordt vastgesteld. Daarbij is van belang wat het inkomen per kalendermaand is. Op grond van artikel 61, achtste lid, van de Wet WIA wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen wordt verstaan. Dit is gebeurd in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB).
Artikel 3:1 van het AIB – voor zover hier van belang – bepaalt dat hoofdstuk 3 van toepassing is op het bepalen van het inkomen als bedoeld in de Wet WIA.
Artikel 3:2, eerste lid, onder a, van het AIB bepaalt dat onder inkomen wordt verstaan hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (WFSZ) voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet.
Artikel 16, eerste lid, van de WFSZ bepaalt dat voor de toepassing van dit hoofdstuk onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 luidt als volgt:
Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
Volgens artikel 4:1, eerste lid, aanhef en onder a, van het AIB wordt voor de toepassing van de Wet WIA het inkomen herleid tot een bedrag per kalendermaand. Op grond van het derde lid wordt bij de toepassing van het eerste lid het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
In artikel 4:1, achtste lid, van het AIB is bepaald dat het UWV bij de vaststelling van het inkomen het in het aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en de opgebouwde looncomponenten ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in aanmerking neemt, waarbij het betaalde bedrag aan vakantiebijslag en de uitbetaalde looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag niet in aanmerking worden genomen. Artikel 4:1, elfde lid, van het AIB bepaalt dat indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat, het UWV het inkomen op een andere wijze bepaalt.

Voetnoten

1.Deze bepaling is met ingang van 1 januari 2022 gewijzigd.
2.aangiftetijdvak: het tijdvak van vier weken dan wel een maand waarop de aangifte op basis waarvan de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen betrekking heeft (zie artikel 1:1 Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten)
3.Staatsblad 2021, 115.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:98.