ECLI:NL:RBOVE:2025:3274

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
11577394 \ CV EXPL 25-758
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na sluiting door burgemeester wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonbedrijf Ieder1 en een gedaagde. De gedaagde heeft tot voor kort in een woning gewoond die door de burgemeester van Deventer voor drie maanden is gesloten vanwege de vondst van een handelshoeveelheid harddrugs. De stichting heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert in kort geding ontruiming van de woning. De gedaagde betwist de ontruiming en stelt dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van de stichting. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde de woning moet ontruimen, omdat de stichting een spoedeisend belang heeft en de huurovereenkomst terecht is ontbonden op basis van artikel 7:231 lid 2 BW. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de stichting toe, inclusief een maandelijkse vergoeding van € 688,99 vanaf de ontbinding tot de ontruiming. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de stichting. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11577394 \ CV EXPL 25-758
Vonnis in kort geding van 13 mei 2025
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONBEDRIJF IEDER1,
uit Deventer,
eisende partij,
hierna te noemen: Ieder1,
advocaat: mr. M. Douwenga,
tegen
[gedaagde],
uit [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Baldan Kaya.

1.Waar gaat dit kort geding over?

1.1.
[gedaagde] heeft tot voor kort in een woning gewoond van ieder1. Hij woont niet meer in de woning omdat de burgemeester de woning voor drie maanden heeft gesloten nadat de politie daar een handelshoeveelheid harddrugs heeft gevonden. Ieder1 heeft op grond van de burgemeesterssluiting de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Met dit kort geding wil ieder1 dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen. [gedaagde] vindt dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van ieder1 en dat ontruiming daarom niet redelijk is. De voorzieningenrechter oordeelt dat [gedaagde] de woning moet ontruimen. Die beslissing wordt hieronder uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1-9 van 18 maart 2025;
  • de producties 10-12 van ieder1;
  • de productie van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 7 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die in het dossier worden bewaard;
  • de op de mondelinge behandeling overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen van de advocaat van ieder1 en de advocaat van [gedaagde] .
2.2.
Ten slotte is bepaald dat de voorzieningenrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
Op 26 april 2023 hebben [gedaagde] en ieder1 een huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres] (hierna: ‘de woning’).
3.2.
Op 10 maart 2025 heeft de burgemeester een brief aan ieder1 en [gedaagde] gestuurd. In de brief heeft de burgemeester van de gemeente Deventer meegedeeld dat hij de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet van 20 maart 2025 tot 20 juni 2025 sluit omdat de politie in de woning een handelshoeveelheid harddrugs heeft gevonden. Over de bevindingen van de politie schrijft de burgemeester in zijn brief aan [gedaagde] het volgende:

Constatering
Op 16 december krijgt het basisteam IJsselland- Zuid een MMA (Meld Misdaad Anoniem) melding. De meldingstekst luidt als volgt: “In [woonplaats] is [gedaagde] actief in cocaïnehandel. Gebruikers kunnen hem bellen en dan komt hij de drugs bezorgen.”[…].
Op maandag 23 december 2024, omstreeks 12.45 uur wordt naar aanleiding van bovenstaande een onderzoek gestart door de politie van basisteam IJsselland-Zuid.
Op 23 december 2024 omstreeks, 14.45 uur wordt gezien dat u in uw voertuig van het merk Renault en voorzien van het kenteken [kenteken] stapt en wegrijdt in de richting van Diepenveen en vervolgens naar Wijhe.[…].
De politieagenten zien een witte Seat Arona staan met daarin een manspersoon. U parkeert uw voertuig links naast de Seat Arona en de politieagenten zien dat de bestuurder van de Seat Arona uitstapt, naar de bijrijderskant van de Renault loopt en door het geopende raam in de Renault buigt. De bestuurder van de Seat Arona loopt enkele seconden hierna weer terug naar zijn voertuig. Vervolgens vertrekken beide voertuigen, maar er wordt wel continue zicht gehouden op beide voertuigen.
Op 23 december 2024 omstreeks 16.05 uur wordt de bestuurder van de Seat Arona staande gehouden op de Industrieweg te Wijhe. De bestuurder, hierna te noemen persoon X, wordt medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is en dat hij verdacht wordt van het overtreden van de Opiumwet. Vervolgens wordt de uitlevering van de drugs gevorderd. Hier voldoet persoon x aan. De politieagenten wordt een doorzichtig zakje met daarin een aantal wit/creme kleurige klompjes overhandigd. Persoon X zegt dat dit 3MMC is. Ter plaatse verklaart hij drugs van de bestuurder van de Renault Megane te hebben gekocht. Hij heeft 20 gram 3MMC gekocht en heeft daarvoor 200,00 eur betaald.
Op 23 december 2024 omstreeks 19.28 uur wordt u aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.[…].
Op maandag 23 december 2024 omstreeks 19.28 uur wordt binnengetreden in de woning[…].
Een lijst van aangetroffen goederen en middelen treft u aan alsbijlage I.
In de woning is in totaal ruim 3,5 kilogram aan waarschijnlijk verdovende middelen aangetroffen. Door de politie is het witte poeder herkend als vermoedelijk cocaïne. De witte brokken betreft vermoedelijk basecoke/crack.”
3.3.
In bijlage 1 van de brief staat:
Bijlage I
In de woning is het volgende aangetroffen:
In de keuken:
- Boterhamzak met wit poeder (vermoedelijk cocaïne).
- Boterhamzak met wit poeder.
- Ponypacks.
- Albert Heijn tas met inhoud witte brokken/kristallen (vermoedelijk basecoke/crack).
Keukenkastje rechtsonder:
- Zipzakje met witte brokken/kristallen (vermoedelijk basecoke/crack)..
- Los wit poeder (lag op een bord, vermoedelijk cocaïne).
- Rode doos, tafeltje keuken. Inhoud: fijne kristallen (vermoedelijk drugs).
- Grote witte brokken in zip (vermoedelijk basecoke/crack).
- Mini zipzakje. brokje wit (vermoedelijk cocaïne).
- Weegschaaltje.
In de woonkamer:
- Geld, € 3000,- zat in zwart OIOR tasje in zwarte kast.
- € 5 vermoedelijke token, in de zwarte kast. De tokens worden gebruikt als betalingsbewijs. Deze bankbiljetten worden gebruikt omdat deze biljetten unieke serienummers hebben.
- Rolex horloge in de zwarte kast.
- GSM zwart, in de zwarte kast.
- GSM 1.
- GSM 2.
- Simkaart.
- Hublot horloge. In de zwarte kast.
- Cartier zonnebril in etui, in de zwarte kast.
- Div. simkaartjes, in de zwarte kast.
In de hal:
- Doosje sigaretten met daarin envelopjes/wikkels met witte poedersubstantie (vermoedelijk drugs).
Schoenenkast:
- Sleuteltasje met daarin wikkels/envelopjes met witte poedersubstantie (vermoedelijk drugs).
In de eetkamer:
- GSM iPhone zwart.
- Zwarte tas daarin drugs met toebehoren.
- Zwarte tasje met daarin boterhamzak met wit poeder (vermoedelijk drugs).
- Weegschaal op eettafel.
Op de overloop:
- In jaszak, wikkels/gripzakjes gevuld met wit poeder (vermoedelijk drugs).
3.4.
Op 14 maart 2025 heeft ieder1 per brief aan [gedaagde] de huurovereenkomst met ingang van 20 maart 2025 buitengerechtelijk ontbonden.
3.5.
Op 14 maart 2025 heeft [gedaagde] bezwaar ingediend tegen het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten. Op 7 mei 2025 staat de hoorzitting gepland van de commissie bezwaarschriften.
3.6.
Sinds 20 maart 2025 is de woning gesloten. Op diezelfde datum heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van [gedaagde] om het besluit van de burgemeester te schorsen, afgewezen.

4.Het geschil

Wat wil ieder1 en waarom?
4.1.
Ieder1 vraagt de voorzieningenrechter [gedaagde] te veroordelen om de woning uiterlijk 25 juni 2025 te ontruimen en [gedaagde] te veroordelen om vanaf 20 maart 2025 tot en met de dag van de ontruiming een maandelijkse vergoeding van € 688,99 te betalen. Verder wil ieder1 dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het betalen van de kosten van deze procedure en dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
4.2.
Ter onderbouwing van haar vordering tot ontruiming stelt ieder1 ten eerste (primair) dat zij de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden in de zin van artikel 7:231 lid 2 BW. Ten tweede (subsidiair) stelt ieder1 dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder en ontbinding van de huurovereenkomst daarom gerechtvaardigd is. Ieder1 stelt dat haar belangen bij de ontruiming zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] . Ter onderbouwing van haar vordering tot betaling van een maandelijkse vergoeding beroept ieder1 zich op artikel 7:225 BW.
Wat vindt [gedaagde] daarvan?
4.3.
[gedaagde] is het niet met ieder1 eens. Volgens [gedaagde] heeft ieder1 in de eerste plaats geen spoedeisend belang. Verder stelt [gedaagde] dat de buitengerechtelijke ontbinding met ontruiming niet gerechtvaardigd is en er ook geen tekortkoming is die ontbinding en ontruiming rechtvaardigt, want volgens hem wegen zijn belangen zwaarder dan de belangen van ieder1. Daarom verzoekt hij de voorzieningenrechter de vorderingen van ieder1 af te wijzen en ieder1 te veroordelen in de kosten van deze procedure. Voor het geval dat de ontruiming zou worden toegewezen, vraagt [gedaagde] de voorzieningenrechter hem daarvoor meer tijd te geven.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat nodig is voor de beslissing van de voorzieningenrechter, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ieder1 heeft een spoedeisend belang
5.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als de partij die de vordering heeft ingesteld, zoveel spoed heeft dat zij de uitkomst van een gewone procedure (bodemprocedure) niet hoeft af te wachten en de kans groot is dat haar vordering in zo een procedure door de bodemrechter zal worden toegewezen. Het kan dan gerechtvaardigd zijn om in een kort geding op een toewijzing in een bodemprocedure vooruit te lopen.
5.2.
Ieder1 heeft aangevoerd dat zij spoed heeft en dus de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten, omdat de drugs-gerelateerde activiteiten zullen doorgaan als zij nu niet ingrijpt. Ieder1 wijst er ook op dat zij verplicht is om op te treden tegen [gedaagde] , omdat zij moet zorgen voor een veilig woon- en leefklimaat voor haar andere huurders. Verder wil ieder1 de woning zo snel mogelijk opnieuw kunnen verhuren aan iemand die de sociale huurwoning nodig heeft.
5.3.
[gedaagde] spreekt tegen dat er spoed is. Hij heeft aangevoerd dat hij niet betrokken is bij criminele activiteiten en er daarom geen gevaar is voor herhaling.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ieder1 spoed heeft en niet van haar kan worden verlangd dat zij een bodemprocedure start en de uitkomst daarvan afwacht. Ieder1 wil begrijpelijkerwijs snel een beslissing, zodat zij een duidelijk signaal kan afgeven aan andere huurders dat drugs in de woning niet worden getolereerd en daartegen direct wordt opgetreden. ieder1 hanteert een ‘zero-tolerance’ beleid en met dit kort geding voert zij dat beleid uit. De spoed bij de vordering tot het betalen van een maandelijkse vergoeding is gelegen in de proceseconomie. Ieder1 heeft er belang bij dat zij daarvoor geen aparte bodemprocedure hoeft te starten, maar dat daar ook in dit kort geding over wordt beslist.
Omdat ieder1 een spoedeisend belang heeft, komt de voorzieningenrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
ieder1 mocht de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden
5.5.
Ter onderbouwing van haar vordering tot ontruiming, heeft ieder1 allereerst een beroep gedaan op de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst van 14 maart 2025. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ontbinding van een huurovereenkomst door een verhuurder wegens een tekortkoming van een huurder in principe alleen kan via de rechter. Artikel 7:231 lid 2 BW geeft daarop een uitzondering. Volgens dat artikel mag een verhuurder – kort gezegd – een huurovereenkomst zonder tussenkomst van de rechter (buitengerechtelijk) ontbinden als de woning door een besluit van de burgemeester is gesloten. De wetgever heeft een verhuurder op die manier de mogelijkheid willen gegeven zo snel mogelijk de huurovereenkomst te beëindigen en een nieuwe huurder te vinden.
5.6.
In dit geval staat het vast dat de burgemeester de woning heeft gesloten en zijn sluitingsbesluit heeft gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet. Dat betekent dat ieder1 de huurovereenkomst ook buitengerechtelijk mocht ontbinden. Dat er een bezwaarprocedure loopt tegen het sluitingsbesluit, maakt dat niet anders. ieder1 hoeft namelijk niet te wachten tot er beslist is op het bezwaar en het besluit van de burgemeester onherroepelijk is geworden. Want zoals hiervoor uitgelegd, is het doel van artikel 7:231 lid 2 BW dat een verhuurder de mogelijkheid heeft de huurovereenkomst zo snel mogelijk te beëindigen. Voor het kunnen gebruiken van de bevoegdheid die artikel 7:231 lid 2 BW de verhuurder geeft, is de feitelijke sluiting van de woning al genoeg. Bovendien is het in de woning hebben van de hoeveelheid (hard)drugs zoals de politie heeft gevonden, op zichzelf al een voldoende ernstige tekortkoming in de nakoming van zijn huurdersverplichtingen oplevert. Dat de drugs niet van [gedaagde] , maar van een vriend zouden zijn die hij een paar dagen onderdak en een plek voor diens spullen heeft gegeven en die niet zou hebben voldaan aan het verzoek van [gedaagde] om de drugs weg te halen, maakt dat niet anders. [gedaagde] is namelijk op grond van de huurovereenkomst (artikel 6.8 van de algemene voorwaarden) en de wet (artikel 7:219 BW) verantwoordelijk voor de gedragingen van anderen die zich met zijn goedkeuring in de woning bevinden. [gedaagde] had moeten nagaan dat er geen drugs in de woning zouden zijn en, nadat hij zijn vriend expliciet had gevraagd de drugs te verwijderen, moeten controleren dat dit was gebeurd. En los van zijn verplichting om te controleren en maatregelen te nemen tegen herhaling door opnieuw drugs in de woning te brengen, acht de kantonrechter de stelling van [gedaagde] dat hij niet wist dat de vriend de drugs niet had weggehaald ongeloofwaardig, gelet op de hoeveelheid drugs en de (vele) plekken in de woning waar de politie de drugs heeft aangetroffen. Dit alles betekent dat de voorzieningenrechter het ook voldoende aannemelijk acht dat de bodemrechter tot het oordeel zou komen dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder en ook op die grond ontbinding gerechtvaardigd is.
5.7.
Het is volgens de voorzieningenrechter dan ook voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zou komen dat ieder1 de huurovereenkomst met [gedaagde] op grond van artikel 7:231 lid 2 BW mocht ontbinden.
5.8.
De vervolgvraag is of de voorzieningenrechter de ontruiming op grond van artikel 7:231 lid 2 BW kan toewijzen. Het antwoord daarop is ja.
[gedaagde] moet de woning ontruimen
5.9.
Alhoewel ieder1 de bevoegdheid heeft om de huurovereenkomst te ontbinden, moet getoetst worden of ieder1 op basis van de redelijkheid en billijkheid ook van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken of dat het gebruik van de bevoegdheid misbruik van recht oplevert. Verder moet worden beoordeeld of de ontbinding met de ontruiming als gevolg, proportioneel is. De voorzieningenrechter moet bij deze beoordeling rekening houden met alle omstandigheden van het geval en moet de belangen van [gedaagde] en de belangen van ieder1 tegen elkaar afwegen.
5.10.
Volgens [gedaagde] is de ontbinding niet gerechtvaardigd en heeft de ontruiming ingrijpende gevolgen. Hiervoor is al aan bod gekomen dat de drugs volgens [gedaagde] niet van hem, maar van een vriend waren. [gedaagde] stelt dat de drugs ook maar een korte tijd in de woning waren. Hij stelt verder dat op 23 december 2024 geen sprake was van een drugsdeal en dat hij vanuit de woning ook niet handelt in drugs. Zowel hijzelf als de woning zijn niet betrokken bij criminele activiteiten, aldus [gedaagde] . Daarvoor zouden ook geen aanwijzingen zijn, want er zijn nooit andere incidenten geweest en er zijn ook geen (overlast)meldingen van buren, bijvoorbeeld over loop naar de woning. [gedaagde] voegt daaraan toe dat hij altijd een goede huurder is geweest. Verder heeft hij toegelicht dat hij geen sociaal vangnet heeft en dus op straat zal komen te staan als de ontruiming wordt toegewezen. Zijn vader en zijn oma zijn overleden, met zijn moeder heeft hij een verstoorde relatie en hij heeft geen vrienden of kennissen. Als hij de woning moet verlaten, stelt hij dat hij de komende vijf jaar geen nieuwe woning zal krijgen en een woning in de particuliere huursector kan hij niet betalen.
5.11.
De voorzieningenrechter heeft begrip voor de belangen van [gedaagde] , maar is van oordeel dat belangen van ieder1 bij ontruiming van de woning zwaarder wegen.
5.12.
Want tussen ieder1 en [gedaagde] staat niet ter discussie dat de drugs in de woning zijn gevonden. Het argument van [gedaagde] dat hij altijd een goede huurder zou zijn geweest en er geen klachten zijn ontvangen, neemt de ernst van wat er is gevonden – de grote hoeveelheid (hard)drugs en toebehoren op verschillende plekken in meerdere kamers – niet weg. De voorzieningenrechter kan ieder1 volgen in haar belang om haar zero-tolerance beleid te handhaven en strikt toe te passen zodat ongewenste precedentwerking wordt voorkomen. Met ieder1 is de voorzieningenrechter het namelijk eens dat als een woning vanwege drugs is gesloten en de bewoner zonder gevolgen weer zou mogen terugkeren naar die woning, dit niet alleen een verkeerd signaal afgeeft, maar ook het risico bestaat dat de drugs-gerelateerde activiteiten blijven doorgaan. De stelling van [gedaagde] dat hij een onschuldig slachtoffer is van een vriend die hij achteraf niet kon vertrouwen en er geen risico is op herhaling, overtuigt de voorzieningenrechter niet. Daartegenover staat namelijk de MMA-melding over cocaïnehandel door [gedaagde] en de drugsdeal die de politie heeft geconstateerd. De drugsdeal wordt weliswaar door [gedaagde] betwist, maar hij laat na uit te leggen wat er dan wel op 23 december 2024 is gebeurd. Het is een algemeen bekend feit dat de aanwezigheid van drugs kan leiden tot (andere vormen van) criminaliteit en daarmee de woonomgeving negatief kan beïnvloeden of zelfs in gevaar brengt. In dat kader is ook de door ieder1 aangehaalde plicht om te zorgen voor woongenot en veiligheid die ieder1 heeft tegenover de andere huurders en de omwonenden van belang. Dit alles brengt met zich dat in redelijkheid niet van ieder1 kan worden gevraagd dat [gedaagde] de woning weer zou mogen gaan bewonen.
5.13.
De conclusie is dat er geen misbruik van recht is en dat de redelijkheid en billijkheid ook niet in de weg stonden aan de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door ieder1. Daarom oordeelt de voorzieningenrechter dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter de buitengerechtelijke ontbinding in stand zal houden.
5.14.
Dat betekent dat de huurovereenkomst is geëindigd. Op grond van artikel 7:224 lid 1 BW moet [gedaagde] de woning aan het einde van de huur weer aan ieder1 ter beschikking stellen. Het is dan ook aannemelijk dat de bodemrechter de ontruiming zal toewijzen. Daarom is het mogelijk om op dat oordeel vooruit te lopen. De voorzieningenrechter zal de ontruiming in dit kort geding toewijzen.
[gedaagde] krijgt geen langere ontruimingstermijn
5.15.
[gedaagde] heeft verzocht om een langere ontruimingstermijn. Zijn stelling is dat het hem niet zal lukken om binnen de vijf dagen die tussen de heropening van de woning en de datum van gevorderde ontruiming zit, de woning op te leveren, een andere woning te vinden en zijn spullen te verhuizen. Aan deze argumenten gaat de voorzieningenrechter voorbij. [gedaagde] hoeft namelijk niet tot 20 juni 2025 te wachten met het zoeken naar een woning. Hij kan daarmee nu al beginnen en dat geeft hem nog ruim een maand de tijd. Dat er meer tijd nodig is dan vijf dagen om de woning goed te kunnen opleveren en te verhuizen, overtuigt de voorzieningenrechter niet. [gedaagde] heeft zelf verklaard dat de woning erg netjes is en hij heeft de stelling van Ieder1 dat al veel spullen uit de woning zijn gehaald, niet tegengesproken. Dat maakt dat de voorzieningenrechter een termijn van vijf dagen voldoende acht. De ontruimingsdatum zal dan ook op 25 juni 2025 worden gesteld.
[gedaagde] moet een vergoeding aan ieder1 betalen
5.16.
Ieder1 heeft gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om € 688,99 per maand te betalen vanaf 20 maart 2025 tot en met de dag van ontruiming. Ieder1 heeft daarvoor een beroep gedaan op artikel 7:225 BW. Op grond van dat artikel is een huurder in de periode na ontbinding van de huurovereenkomst tot de ontruiming van de woning een (schade)vergoeding verschuldigd die gelijk is aan de hoogte van de huurprijs. Dat [gedaagde] deze vergoeding moet betalen heeft hij niet weersproken en de hoogte van het gevorderde bedrag ook niet. Daarom zal de vordering van ieder1 worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten van ieder1 betalen
5.17.
Omdat [gedaagde] in deze procedure ongelijk krijgt, moet hij de proceskosten van [gedaagde] betalen. De proceskosten zijn de kosten die ieder1 heeft gemaakt om de procedure te voeren. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. Dat zijn de kosten die ieder1 maakt om [gedaagde] ertoe te brengen aan de veroordelingen in dit vonnis te voldoen. De proceskosten van ieder1 worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
958,45
5.18.
Zoals hiervoor opgemerkt, vallen onder de proceskosten ook de nakosten. Dat betekent dat als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis voldoet en het vonnis daarna is betekend, hij ook de kosten van de betekening aan ieder1 moet betalen.
De uitvoerbaarheid bij voorraad wordt toegewezen
5.19.
De toegewezen vorderingen zullen, zoals door ieder1 gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dat betekent dat dit vonnis meteen kan worden uitgevoerd als [gedaagde] niet aan de veroordelingen voldoet, ook als hoger beroep zou worden ingesteld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan [adres] uiterlijk op 25 juni 2025 te ontruimen met al hetgeen daartoe behoort en met wie of wat daarin of daarop aanwezig is te ontruimen, in goede staat en onder afgifte van de sleutels aan ieder1 op te leveren en deze vervolgens ontruimd te houden;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan ieder1 te betalen een vergoeding in de zin van artikel 7:225 BW van € 688,99 per maand vanaf 20 maart 2025 tot en met de dag van ontruiming;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 958,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening van dit vonnis als [gedaagde] niet binnen deze termijn aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.