Uitspraak
RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11496199 \ CV EXPL 25-175
Vonnis van 20 mei 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
INNOFEET B.V.,
INNOFEET B.V.,
gevestigd in Zwolle,
eisende partij,
hierna te noemen: Innofeet,
gemachtigde: F. Ikink,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.
1.Waar deze zaak over gaat
[gedaagde] heeft bij Innofeet een consult gehad en therapeutische schoenzolen gekocht voor een bedrag van in totaal € 343,25. [gedaagde] heeft dit bedrag niet betaald. Innofeet vordert daarom betaling van dit bedrag. De kantonrechter wijst de vordering toe.
2.De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding uitgebracht op 13 januari 2025,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek.
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek.
2.2.
[gedaagde] heeft daarna, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3.Het geschil en de boordeling daarvan
3.1.
Innofeet vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een hoofdsom van € 343,25, te vermeerderen met rente tot aan de dag van het uitbrengen van de dagvaarding en wettelijke rente vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding. Daarnaast vordert Innofeet een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Innofeet heeft het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft rond 7 mei 2024 een consult gehad bij Innofeet en therapeutische schoenzolen gekocht. Innofeet heeft [gedaagde] op 7 mei 2024 hiervoor een factuur toegestuurd. [gedaagde] heeft de factuur, ondanks herinneringen, niet betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en heeft aangevoerd dat het UWV gehouden is de factuur te vergoeden.
3.4.
Innofeet heeft op het verweer van [gedaagde] gereageerd en haar vordering nader onderbouwd bij conclusie van repliek. Innofeet heeft aangevoerd dat als het UWV de factuur zou vergoeden, het op de weg van [gedaagde] had gelegen om eerst zelf de factuur te voldoen aan Innofeet en daarna de factuur te declareren bij het UWV. [gedaagde] heeft hierna niet meer gereageerd. Deze nadere onderbouwing van Innofeet is door [gedaagde] niet betwist en moet daarom als vaststaand worden aangenomen. De kantonrechter zal de vordering van de hoofdsom van € 343,25 dan ook als onvoldoende betwist toewijzen.
3.5.
Ook zal de kantonrechter de rente over de hoofdsom toewijzen, zoals op de wet gegrond, omdat [gedaagde] hier geen verweer tegen heeft gevoerd en Innofeet voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] in verzuim is. De kantonrechter zal daarnaast de wettelijke rente over de hoofdsom toewijzen, omdat [gedaagde] ook hier geen verweer tegen heeft gevoerd.
3.6.
Over de buitengerechtelijke incassokosten oordeelt de kantonrechter als volgt. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is en dat [gedaagde] een consument is. De kantonrechter moet dus beoordelen of is voldaan aan de extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). Innofeet heeft op 8 augustus 2024 aan [gedaagde] per brief een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal een bedrag van € 40,00 door de kantonrechter worden toegewezen.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag door de kantonrechter zal worden toegewezen:
- hoofdsom
- rente tot 13 januari 2025
- incassokosten
€
343,25
13,36
40
+
totaal
€
396,61
- betalingen
€
0,00
-/-
Totaal
€
396,61
3.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Innofeet worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
€
113,54
- griffierecht
€
135,00
- salaris gemachtigde
€
164,00
(2 punten × € 82,00)
- nakosten
€
41,00
Totaal
€
453,54
4.De beslissing
De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Innofeet te betalen een bedrag van € 396,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 343,25 vanaf 13 januari 2025 tot aan de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 453,54,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op20 mei 2025.