ECLI:NL:RBOVE:2025:3283

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
C/08/317609 / HA ZA 24-284
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer bij tekortkomingen in de uitvoering van een souterrain

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil tussen twee partijen over de uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk. [Partij A] heeft [partij B] ingeschakeld voor de bouw van een souterrain naast hun woning. De overeenkomst werd in 2021 gesloten, maar na de start van de werkzaamheden in april 2022 ontstonden er problemen. [Partij A] stelde [partij B] in gebreke vanwege gebreken in de uitvoering, waaronder het niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Een deskundige, EBN, concludeerde dat het souterrain niet in gebruik genomen mocht worden en dat sloop en herbouw de enige oplossing waren. [partij B] betwistte deze conclusies en stelde dat hij niet in verzuim was geraakt, omdat hij niet in staat was gesteld om zijn werkzaamheden af te ronden. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en besloten dat er een deskundigenonderzoek moet komen om de kwaliteit van het geleverde werk en de mogelijkheid van herstel te onderzoeken. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de benoeming van een deskundige te verduidelijken. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/317609 / HA ZA 24-284
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van

1.[partij A1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[partij A2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [Partij A] ,
advocaat: mr. T.M. Spoler,
tegen
[partij B] , h.od.n. [bedrijf],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. C.A. Boeve.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 december 2024;
- de akte van [Partij A] van 8 januari 2025;
- de akte van [partij B] van 8 januari 2025;
- de antwoordakte van [Partij A] van 22 januari 2025;
- de antwoordakte van [partij B] van 22 januari 2025;
- de akte uitlating producties van [Partij A] van 5 februari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is in 2021 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten uit hoofde waarvan [partij B] , als aannemer, onder meer een souterrain zou realiseren naast en aansluitend aan de woning van [Partij A] aan de [adres] .
2.2.
Voor het ontwerp van het souterrain hebben [Partij A] architect [naam 1] uit [woonplaats 4] ingeschakeld. Deze architect heeft een ontwerp en bouwtekening opgesteld.
2.3.
Bij brief van 15 april 2022 heeft [partij B] aan [Partij A] een opzet voor de betalingen in termijnen toegezonden. Deze brief vermeldt:
“Bijgevoegd treffen jullie de opzet aan voor de termijnregeling voor het realiseren van een souterrain naast jullie bestaande woning. Zoals eerder aangegeven in de mail van 14-01-2022 zijn de prijsverhogingen van de materialen niet meegenomen in deze opgave.
(…)
De termijnen van de aanneemsom zijn de volgende:
1e termijn Aanvang werkzaamheden € 3.000,00
2e termijn Grondwerk + betonvloer storten € 10.000,00
3e termijn Betonwanden geplaatst € 30.000,00
4e termijn Leggen breedplaatvloer € 13.000,00
5e termijn Kunststof kozijnen geplaatst € 8.000,00
6e termijn Dakbedekking gelegd € 5.000,00
8e termijn Tegelwerk € 5.000,00
9e termijn Timmerwerk wanden souterrain € 6.000,00
10 termijn Oplevering € 5.000,00
11 termijn Onderhoudstermijn na 3 maanden € 3.720,32
____________
Subtotaal € 88.720,32
De bovengenoemde bedragen zijn excl. BTW.
Incl BTW € 107.351,59
De betaling vindt plaats binnen 14 dagen na factuurdatum.”
2.4.
[partij B] is in april 2022 met de werkzaamheden gestart.
2.5.
[Partij A] hebben [partij B] op 10 november 2022 in gebreke gesteld en vervolgens bij brief van 30 november 2022.
2.6.
Partijen hebben afgesproken om een bouwtechnisch onderzoek naar het werk door een deskundige in te stellen. Bij het onderzoek ter plaatse op 24 januari 2023 waren beide partijen vertegenwoordigd door hun wederzijdse gemachtigden. Op 2 november 2023 is een bouwtechnisch rapport opgesteld door ing. [naam 2] , verbonden aan Expertise Bureau Noord (EBN). Het rapport vermeldt als conclusie:
“Enkele belangrijke punten zijn niet conform Bouwbesluit uitgevoerd en kunnen (…) niet meer worden hersteld. Denk hierbij aan de vloerisolatie, vloerdiktes (constructief en mogelijk niet de juiste wapening).
(…)
Doordat de vloerisolatie niet meer aangebracht kan worden en de vloerconstructies mogelijk niet aan de berekeningen van de constructeur voldoen denkt EBN dat het bouwwerk niet in gebruik genomen zou mogen worden. Sloop en nieuwbouw lijkt dan voor EBN de enig juiste oplossing.
Het is lastig om hier een kostenraming voor te maken. Daar zijn veel factoren van invloed.”
2.7.
Namens [Partij A] heeft DAS Rechtsbijstand bij brief van 13 juni 2023 aan de advocaat van [partij B] geschreven:
“De expert geeft in zijn conclusie aan dat enkele belangrijke punten niet conform Bouwbesluit zijn uitgevoerd en naar de mening van EBN niet meer kunnen worden hersteld. Denk hierbij aan de vloerisolatie, vloerdiktes (constructief en mogelijk niet de juiste wapening).
Doordat de vloerisolatie niet meer aangebracht kan worden voldoet het huidige bouwwerk niet aan de gestelde eisen en zou het bouwwerk niet in gebruik mogen worden genomen. EBN acht dan ook sloop en nieuwbouw als de enig juiste oplossing. Hij heeft daar een raming voor opgenomen zijnde € 149.337,29. Daarbij geeft de expert aan dat dit nog afhankelijk is van diverse factoren
(…)Uw cliënt is echter wel verantwoordelijk voor een deugdelijke nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Dat betekent een bouwwerk dat voldoet aan de normen van goed en deugdelijk werk. De expert concludeert dat het bouwwerk daar op dit moment niet aan voldoet en dat het zonder sloop en nieuwbouw daar ook niet aan zal voldoen. Is uw cliënt bereid om zelf dan wel door het inschakelen van een derde op zijn kosten het bouwwerk te slopen en opnieuw te bouwen? Zo niet, hoe wil hij deze kwestie dan oplossen? Wat is zijn voorstel?”
2.8.
De advocaat van [Partij A] heeft [partij B] bij brief van 13 maart 2024 nader in gebreke gesteld. Deze brief vermeldt onder meer:
“Desondanks geven cliënten nog steeds de voorkeur aan een minnelijke oplossing. Zij zijn bereid om uw cliënte alsnog een allerlaatste maal de gelegenheid te bieden om de overeenkomst (alsnog) deugdelijk na te komen door alle tekortkomingen en gebreken te verhelpen vóór 1 augustus 2024. Voor zover nodig stel ik uw cliënt bij deze nogmaals in gebreke en verzoek ik uw cliënt om alle in het rapport van EBN genoemde gebreken en tekortkomingen te (laten) herstellen en alle overige werkzaamheden af te ronden voor 1 augustus 2024 op de in genoemd rapport genoemde wijze(n), waaronder door het bouwwerk te slopen en opnieuw op te bouwen en in dat kader binnen 21 dagen na heden met een concreet plan van aanpak en tijdspad te komen.”
2.9.
Omdat [partij B] het niet eens was met de conclusies van EBN heeft hij een eigen deskundige, [naam 3] Raadgevende Ingenieurs, in de arm genomen. [naam 3] schrijft in haar rapport van 29 april 2024 onder meer:
“(…) Conclusie
Het beeld dat uit de stukken naar voren komt is dat de opdrachtgever deze ingrijpende verbouwing zowel in de ontwerpfase als in de uitvoeringsfase door middel van een serie kleine losse opdrachten bij verschillende partijen heeft ondergebracht of onderdelen heeft laten vervallen. Dit houdt een groot risico in voor wat betreft de integraliteit van het geheel en het kunnen waarmaken van een goed afgestemd bouwproces, wat op zichzelf leidt tot een langere doorlooptijd dan nodig en soms tot in het werk bedachte oplossingen die niet optimaal zijn. Er wordt daarbij naar mijn mening al snel naar de aannemer gewezen als hoofdverantwoordelijke, terwijl deze verantwoordelijkheid bij de opdrachtgever hoort te liggen als hij het werk op deze wijze in onderdelen opknipt. De aannemer heft immers geen zeggenschap over de derde partijen en lang niet altijd inzage in de verwachtingen van de opdrachtgever. Het niveau van het geleverde ontwerp is niet verder gebracht dan DO (definitief ontwerp), waarmee in mijn optiek ook impliciet aangegeven wordt dat de uiteindelijke detaillering er niet zo veel toe doet. Uit de aangegeven klachten blijkt echter dat dit blijkbaar wel erg belangrijk wordt gevonden. Op zich begrijpelijk, maar het is wel de eigen verantwoordelijkheid van de opdrachtgever om dan te zorgen voor een goede uitvraag. Daarnaast kan ik mij door de harde conclusies in het EBN rapport, ook voorstellen dat de opdrachtgever elke door de aannemer uitgevoerde oplossingsrichting van de hand wijst zolang daar geen sloop en herbouw bij inbegrepen is. De conclusie in de EBN Rapportage is naar mijn mening echter niet juist vanwege de redenen die in deze notitie zijn opgenomen.”
2.10.
Volgens [naam 3] kan van algehele sloop van het souterrain geen sprake zijn. Volgens [naam 3] kan de vereiste isolatiewaarde op een andere wijze worden bereikt. Het rapport van [naam 3] vermeldt op dat punt:
“Een voorstel hiervoor is door ons doorgerekend. Met een totaaldikte van ca 50-52mm op de vloer kan de gevraagde vloerisolatie worden gerealiseerd. Daarbij is tevens een vloerverwarmingssysteem in de dikte inbegrepen. De dikte van de door de opdrachtgever gewenste parketlaag komt dan weliswaar boven de onderdorpel uit, maar dat is bij de huidige door opdrachtgever zelf uitbestede afwerkvloer ook het geval.”

3.De standpunten van partijen

3.1.
[Partij A] stellen dat [partij B] op meerdere punten toerekenbaar tekort is geschoten in de deugdelijke nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk. [Partij A] hebben hun stellingen onderbouwd aan de hand van een rapportage van een door hen ingeschakelde deskundige, EBN die op 2 november 2023 een bouwtechnisch rapport heeft opgeleverd. Bij dat rapport zijn meerdere gebreken in het werk vastgesteld, die naar de mening van de deskundige niet meer kunnen worden hersteld. Met name kan de overeengekomen vloerisolatie niet meer worden gerealiseerd. Volgens EBN is de enige oplossing dat het souterrain geheel wordt gesloopt en vervolgens opnieuw wordt opgebouwd. Daarnaast hebben [Partij A] gesteld dat tussen partijen (nader) was overeengekomen dat de werkzaamheden van [partij B] binnen 3 tot 5 maanden zouden zijn afgerond.
3.2.
[partij B] heeft één en ander betwist. Volgens [partij B] was hij op een gegeven moment niet meer welkom op het werk en is hij – ondanks herhaald verzoek – niet in staat gesteld zijn werkzaamheden af te ronden. [partij B] betwist daarom dat hij in verzuim is geraakt. [partij B] heeft een eigen deskundige, [naam 3] Raadgevend Ingenieurs, in de arm genomen die de door EBN vastgestelde gebreken heeft getoetst en de conclusies en stellingen van EBN onjuist acht. Volgens [partij B] is afbraak van het souterrain niet nodig. Van een toerekenbare tekortkoming is volgens [partij B] geen sprake en voor zover daarvan wel sprake is dient [partij B] in de gelegenheid te worden gesteld – waar nodig – zijn werkzaamheden zelf af te ronden.
3.3.
Volgens [partij B] hebben [Partij A] forse betalingsachterstanden. [partij B] vordert in reconventie dan ook betaling van een viertal facturen met een totaalbedrag (na correctie van factuur [factuurnummer 2] ) van € 19.370,67.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, zo nodig, hierna nader ingegaan.

4.De verdere beoordeling

in conventie
4.1.
Mr. Spoler heeft bij zijn antwoordakte van 22 januari 2025 bezwaar gemaakt tegen de omvang van de door [partij B] genomen akte van 8 januari 2025 en dan met name tegen de bij die akte in het geding gebrachte reactie van [naam 3] op de nadere reactie van EBN op het rapport van [naam 3] dat bij conclusie van antwoord in reconventie in het geding was gebracht.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze productie de opdracht die bij tussenvonnis is gegeven te boven gaat. Het gaat daarnaast om een omvangrijk en technisch gecompliceerd stuk met in de bijlage allerhande berekeningen. Daarmee wordt het partijdebat op een ontoelaatbare wijze uitgebreid als gevolg waarvan [Partij A] , gelet op de korte tijd waarop zij een antwoordakte konden nemen, onredelijk in hun procesvoering zouden worden geraakt. De rechtbank heeft de betreffende productie dan ook ter zijde gelegd en geen onderdeel doen zijn van haar oordeelsvorming. Dat geldt dan eveneens voor alinea 6 van de antwoordakte van 22 januari 2025 nu dit een reactie is op de inhoud van de hiervoor bedoelde productie.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat tussen hen een overeenkomst van aanneming van werk is overeengekomen. Op grond daarvan rustte op [partij B] als aannemer in zijn algemeenheid de verplichting om een souterrain te bouwen en wel naar de eisen van goed en deugdelijk werk. Anderzijds rustte op [Partij A] de verplichting om de overeengekomen aanneemsom van € 107.351,59, exclusief btw, en eventuele afgesproken prijsverhogingen van materialen te betalen.
4.4.
Partijen hebben echter de aan [partij B] opgedragen werkzaamheden niet nader gespecificeerd. De overeenkomst vermeldt immers slechts heel algemeen dat [partij B] een souterrain zou bouwen. De stelplicht en de bewijslast van de inhoud en omvang van de gesloten overeenkomst rust op [Partij A] , zeker nu tussen partijen vast staat dat delen van het bouwwerk in opdracht van [Partij A] aan derden is uitbesteed. [partij B] heeft zelf geen onderaannemers aangesteld en was dus geen hoofdaannemer zodat hij niet verantwoordelijk is voor door derden verricht werk.
4.5.
De rechtbank heeft partijen bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld hun wederzijdse standpunten bij akte nader te onderbouwen. [Partij A] zijn in de gelegenheid gesteld om – per de door hen gestelde tekortkoming – specifiek aan te geven:
(1) op welke verbintenis de gestelde tekortkoming ziet;
(2) nader te onderbouwen in welk opzicht [partij B] tekortgeschoten is in de nakoming van die verbintenissen; en
(3) mede gelet op het verweer van [partij B] dat het werk nog niet is opgeleverd, aan te geven waaruit volgt dat er ten aanzien van die tekortkoming sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 7:756, eerste lid, BW en/of aan te geven of de tekortkoming al dan niet blijvend onmogelijk is.
4.6.
[Partij A] hebben in hun akten nader onderbouwd van welke tekortkomingen moet worden uitgegaan. De rechtbank leidt uit de stellingen van [partij B] , en dan met name zijn betwisting bij akte van 22 januari 2025, af dat hij vooral betwist dat in de door [Partij A] gestelde opzichten sprake is van tekortkomingen, maar niet (onderbouwd) wordt betwist dat het werk dat volgens [Partij A] niet of niet goed is gedaan, op grond van de overeenkomst tussen partijen verplicht was. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat het bij de gestelde tekortkomingen in alle gevallen gaat om werkzaamheden die terug te voeren zijn tot de overeenkomst tussen partijen en dat het debat tussen partijen vooral gaat om de vraag
ofbij deze werkzaamheden sprake is van tekortkomingen. Het partijdebat geeft daarover geen uitsluitsel omdat partijen over en weer gemotiveerde standpunten hebben ingenomen. De rechtbank voegt daaraan toe dat de meest fundamentele vraag die partijen verdeeld houdt – en ten aanzien waarvan de eigen deskundigen van partijen diametraal tegenover elkaar staan – is of (deugdelijke) nakoming door [partij B] al dan niet blijvend onmogelijk is.
4.7.
De rechtbank overweegt om een onderzoek door een deskundige in te laten stellen om antwoord te verkrijgen op de vragen (1) of [partij B] op de punten die [Partij A] aandragen deugdelijk werk heeft verricht, en (2) of, in zoverre [partij B] niet voldoende deugdelijk werk heeft verricht, deugdelijke nakoming of herstel al dan niet blijvend onmogelijk is. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de wenselijkheid van een deskundigenbericht;
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
4.8.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van bouwkunde en dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
Is voor wat betreft de punten die genoemd zijn in de akte van 8 januari 2025 van [Partij A] onder nummers 7, 8 en 11 sprake van tekortkomingen, in die zin dat het werk ter uitvoering van de overeenkomst tussen partijen niet deugdelijk is uitgevoerd?
Is hetgeen door [partij B] is gebouwd naar uw mening al dan niet in strijd met de bouwvergunning en wet- of regelgeving, waaronder (maar niet beperkt tot) het Bouwbesluit?
Is het door [partij B] gebouwde werk naar uw deskundige mening wind- en waterdicht?
Wat zijn de kosten van herstel van de tekortkomingen? Indien het niet mogelijk is alle geconstateerde tekortkomingen te herstellen, kunt u dan aangeven wat de kosten zijn van sloop en heropbouw van het souterrain?
Is als gevolg van het ontbreken van dakbedekking lekkage in het souterrain ontstaan? Indien de dakbedekking niet gereed is kunt u de kosten van herstel van dat gebrek begroten? Kunt u, indien u schade als gevolg van lekkage vaststelt, de schade daarvan begroten?
Kunt u het aangegeven indien tekortkomingen het gevolg zijn van fouten in het door de architect van [Partij A] opgestelde ontwerp en/of de (bouw)tekening(en)?
Is er na november 2022 (verdere) schade aan het souterrain ontstaan? Zo ja, kunt u deze schade omschrijven en de kosten van herstel daarvan begroten?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
4.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [Partij A] worden betaald.
4.10.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.11.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.12.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
in reconventie
4.13.
[partij B] vordert in reconventie betaling van de volgende facturen:
[factuurnummer 1] d.d. 10 juni 2022 € 3.697,46 (meerwerk)
[factuurnummer 2] d.d. 30 september 2022 € 6.337,75 (meerwerk)
[factuurnummer 3] d.d. 2 november 2022 € 7.525,04 (meer/verrekenprijs)
[factuurnummer 4] d.d. 28 november 2022 € 4.187,79 (meer/verrekenprijs)
[factuurnummer 5] d.d. 31 december 2022 € 646,87 (meerwerk)
4.14.
[partij B] heeft erkend dat factuur [factuurnummer 2] niet juist is omdat daarbij een bedrag van € 2.669,03 per abuis in rekening is gebracht. Factuur [factuurnummer 1] is blijkens het eigen overzicht van [partij B] op 11 juli 2022 al voldaan zodat betaling van deze factuur wordt afgewezen.
4.15.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [Partij A] hebben betwist dat [partij B] aanspraak kan maken op betaling van deze bedragen, op de grond dat ze niet opeisbaar zijn. De bedragen zouden niet opeisbaar zijn ofwel omdat het bedragen zijn die onderdeel uitmaken van de aanneemsom die nog niet vervallen termijnen betreffen, of omdat het gaat om meerwerk waarvoor niet extra betaald hoeft te worden omdat niet aan de eisen van artikel 7:755 BW is voldaan.
4.16.
De rechtbank heeft partijen bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld hun wederzijdse standpunten bij akte nader te onderbouwen. [partij B] is in de gelegenheid gesteld om bij akte:
  • te onderbouwen of de door hem gevorderde bedragen (al dan niet gedeeltelijk) vallen onder de overeengekomen vaste aanneemsom. Indien hiervan volgens [partij B] sprake is dan dient hij aan te geven op welke termijn in de termijnregeling, zoals overgelegd als productie 2 bij dagvaarding, het gevorderde bedrag ziet en dient [partij B] te onderbouwen in hoeverre het gevorderde bedrag opeisbaar is gelet op de stand van het werk;
  • te onderbouwen in hoeverre de door hem gevorderde bedragen zien op meerwerk. Waar dat het geval is dient [partij B] , gelet op het verweer van [Partij A] en in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:989), te onderbouwen:
(a) dat het meerwerk door [Partij A] is opgedragen, danwel tussen partijen is overeengekomen;
(b) dat [partij B] voorafgaand aan het meerwerk [Partij A] heeft gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging voortvloeiend uit het meerwerk; of
(c) dat een voorafgaande waarschuwing niet nodig was omdat [Partij A] uit zichzelf had moeten begrijpen dat een prijsverhoging noodzakelijk was (artikel 7:755 BW); of
(d) dat er sprake is van een andere situatie waarin een voorafgaande waarschuwing achterwege kon blijven.
4.17.
De rechtbank constateert allereerst dat de aktes van [partij B] niet een voldoende duidelijke toelichting bevatten over de vraag welk deel van de door hem gevorderde bedragen vallen onder de overeengekomen aanneemsom, en of deze bedragen gelet op de tussen partijen geldende termijnregeling al opeisbaar waren. [partij B] heeft twee aktes (die van 8 en van 22 januari 2025) kunnen benutten om hierover nader uitsluitsel te geven, maar nagelaten dat in voldoende mate te doen.
Voor wat betreft de vraag of de door hem gevorderde bedragen zien op meerwerk heeft [partij B] weliswaar het nodige gesteld, maar hij is daarbij niet (kenbaar) ingegaan op de punten – hierboven aangeduid onder (2), onder a tot en met d – die voor de beoordeling van de rechtbank bij uitstek van belang zijn. [partij B] heeft zijn vordering dus niet voldoende nader onderbouwd, ook niet nadat hij in de gelegenheid was gesteld om zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen. Uit de enkele stelling dat op de facturen met pen is aangetekend dat het meerwerk besproken en akkoord is, is onvoldoende nu [partij B] niet heeft gesteld dat deze aanmerkingen afkomstig zijn van [partij A1] of [partij A2] . Dat [partij B] [Partij A] op enig moment heeft gewaarschuwd voor aanvullende kosten als gevolg van meerwerk is in het geheel niet gebleken. [partij B] heeft, alhoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, ook niet toegelicht dat een dergelijke waarschuwing niet nodig was omdat [Partij A] uit zichzelf hadden moeten begrijpen dat een dergelijke prijsstijging noodzakelijk was.
4.18.
Alhoewel tussen partijen is overeengekomen dat prijsverhogingen van de materialen aan [Partij A] mochten worden doorberekend heeft [partij B] niet toegelicht of aangetoond welke bedragen daarmee concreet gemoeid zijn. Er is geen duidelijke cesuur aangebracht tussen kosten voor meerwerk, kosten vanwege prijsverhogingen van materialen en kosten die reeds onder de aanneemsom vielen. [partij B] had dit, ook gelet op het verweer daarop bij conclusie van antwoord in reconventie, duidelijk moeten aangeven. Van de rechtbank kan niet worden verlangd dat zij dit zelf uitsplitst en berekent.
4.19.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat [partij B] de benodigde onderbouwing van zijn vordering niet heeft gegeven. Zijn reconventionele vordering tot betaling van deze facturen zal bij eindvonnis dan ook, wegens gebrek aan onderbouwing, worden afgewezen. De vordering die ziet op betaling van de expertisekosten van [naam 3] zal daarbij ook worden afgewezen, nu [Partij A] niet aansprakelijk zijn tegenover [partij B] . Bij eindvonnis zal [partij B] ook in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld.
in conventie en in reconventie
4.20.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Overigens kan de rechtbank zich voorstellen dat met de deelbeslissingen die zij in dit vonnis heeft gegeven partijen alsnog tot een minnelijke regeling zullen kunnen komen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 18 juni 2025om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht,
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025. (JBd)