ECLI:NL:RBOVE:2025:3289

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
84.247900.21 + 84.247783.21 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor overtreding van de Waterwet met betrekking tot lozing van stoffen in oppervlaktewater

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V., een garnalenverwerker, die werd beschuldigd van het opzettelijk overtreden van voorschriften uit de Waterwet. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het overschrijden van de maximale jaarlijkse hoeveelheid te lozen stikstof en het niet tijdig rapporteren van de kwartaalgegevens aan het waterschap Noorderzijlvest. De overtredingen vonden plaats in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal 2.336,8 kg stikstof had geloosd, wat een overschrijding van 55,7% van de vergunde hoeveelheid van 1.500 kg per jaar betekende. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,00, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. In de zaak met parketnummer 84.247900.21 is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs onvoldoende was om de overtredingen te bevestigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd, en dat de overschrijdingen van de vergunningsvoorschriften aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 84.247900.21 + 84.247783.21 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Datum vonnis: 22 mei 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd op het adres [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 mei 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat namens verdachte door haar gevolmachtigde [gemachtigde], en haar raadsman mr. R.G.J. Laan, advocaat in Hoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 84.247900.21
in de periode van 23 mei 2020 tot en met 13 juli 2020, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de aan haar op grond van de Waterwet verleende vergunning, door de norm voor onopgeloste bestanddelen te overschrijden, en
in de zaak met parketnummer 84.247783.21
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met voorschriften van de aan haar op grond van de Waterwet verleende vergunning, door de jaarlijkse norm voor stikstof en de rapportagetermijn te overschrijden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
in de zaak met parketnummer 84.247900.21
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 mei 2020 tot en met
13 juli 2020,
te [plaats], althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk, meermaals, althans eenmaal, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de vergunning van het bestuur van het waterschap Noorderzijlvest d.d. 1 maart 2012 (met inachtneming van de vergunningswijzingen d.d. 31 maart 2015 en 31 juli 2019), welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid Waterwet, te weten het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam, te weten het [locatie 1], via een sloot, de [locatie 2],
immers werd in strijd met voorschrift 2.1 van paragraaf 3.1 van genoemde vergunning,
de grenswaarde van de parameter/stof onopgeloste bestanddelen, te weten 30 mg/l, bij drieëntwintig metingen (zie p. 4 en 5 proces-verbaal), althans bij één of meerdere metingen, overschreden;
in de zaak met parketnummer 84.247783.21
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019,
te [plaats], althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de vergunning van het bestuur van het waterschap Noorderzijlvest d.d. 1 maart 2012 (met inachtneming van de vergunningswijzingen d.d. 31 maart 2015 en 31 juli 2019),
welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid Waterwet, te weten het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam, te weten
het [locatie 1], via een sloot, de [locatie 2], immers
- was in strijd met voorschrift 2.1 van paragraaf 3.1 van genoemde vergunning, de maximaal te lozen hoeveelheid aan stikstof, te weten 1500 kg, voor kalender jaar 2019 overschreden,
aangezien de hoeveelheid geloosde stikstof op 1 oktober 2019 reeds 2336.8 kg betrof, althans meer dan 1500 kg, en/of
- was/waren in strijd met voorschrift 7.2 van paragraaf 3.3 van genoemde vergunning, de in het kader van het Beheersplan verzamelde gegevens over (een) kwartaalperiode(n), niet binnen twee weken na afloop van die kwartaalperiode(n) schriftelijk gerapporteerd aan het bestuur van het waterschap Noorderzijlvest, aangezien op 10 oktober 2019 de (volledige) gegevens over de perioden 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2019 en/of 1 april tot en met 30 juni 2019 nog niet waren gerapporteerd aan het bestuur van het waterschap.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
[verdachte] B.V. (verder te noemen [verdachte]) is een – kort gezegd –garnalenverwerker. [2] Het bedrijf is gevestigd in [plaats]. [3]
[verdachte] heeft een eigen biologische zuivering voor haar afvalwater. Nadat het water de zuivering heeft doorlopen wordt het al dan niet via een sloot, de [locatie 2], geloosd op het [locatie 1]. [4] Aan [verdachte] is voor het lozen van het brengen van stoffen, het effluent van de waterzuiveringsinstallatie in een oppervlaktewaterlichaam, een Watervergunning verleend door waterschap Noorderzijlvest. Deze vergunning is verleend op 1 maart 2012 en gewijzigd op 31 maart 2015 en 23 juli 2019. [5]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen, met dien verstande dat in de zaak met parketnummer 84.247900.21 vrijspraak dient te volgen voor 20 van de 23 ten laste gelegde overschrijdingen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 84.247900.21 heeft de raadsman – conform zijn overgelegde pleitnota – vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] bij de lozing de norm voor onopgeloste bestanddelen heeft overschreden, omdat de monsteranalyses onbetrouwbaar zijn.
In de zaak met parketnummer 84.247783.21 heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] de haar verweten gedragingen niet opzettelijk heeft begaan. De rechtbank begrijpt dat de verdediging heeft bepleit dat er vrijspraak dient te volgen voor het opzettelijk handelen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Op grond van artikel 6.20 derde lid van de Waterwet (oud) is het niet naleven van de in de vergunning gestelde voorschriften verboden.
Met ingang van 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Waterwet (oud) komen te vervallen. Overtreding van het bepaalde in artikel 6.20 lid 3 Waterwet (oud) is sindsdien strafbaar gesteld in artikel 5.5 lid 1 onder e van de Omgevingswet juncto artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten (WED). Nu de Omgevingswet dezelfde gedragingen strafbaar stelt als de Waterwet (oud) en ook de daarmee corresponderende strafbedreiging niet gewijzigd is in gunstiger zin voor de verdachte, dient het tenlastegelegde te worden beoordeeld aan de hand van het ten tijde van het delict geldende recht.
in de zaak met parketnummer 84.247900.21
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 2 van paragraaf 3.1 van de vergunning mag in het te lozen effluent van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) de waarde van onopgeloste bestanddelen maximaal 30 mg/l bedragen. Artikel 6 van paragraaf 3.3 bepaalt dat de bemonsteringen en analyses van de in de vergunning genoemde stoffen of parameters moeten worden uitgevoerd conform de Nederlandse Normvoorschriften van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN).
Onder meer het advies- en ingenieursbureau Lievense, thans WSP, voerde in de ten laste gelegde periode namens [verdachte] monsternames en -analyses uit conform de toepasselijke NEN-normen. Daarnaast heeft het Waterschap Noorderzijlvest een ‘meetweek’ uitgevoerd bij [verdachte]. Deze genomen monsters zijn geanalyseerd door het laboratorium van het Waterschap Hunze en Aa’s.
Volgens de tenlastelegging zou op 23 data sprake zijn geweest van overschrijding.
Van 19 vermeende overschrijdingen bevat het dossier geen (concrete en verifieerbare) onderbouwing, omdat in het bij het dossier gevoegde analyserapport van Lievense de parameter “onopgeloste bestanddelen” ontbreekt [6] . Ten aanzien van deze 19 vermeende overschrijdingen kan alleen al daarom geen bewezenverklaring volgen.
De analyse van de door het waterschap uitgevoerde 'meetweek' is uitgevoerd door het laboratorium van het Waterschap Hunze en Aa’s [7] . Volgens verbalisant [8] zou uit het analyserapport blijken dat er op vier data (23, 25, 27 en 31 mei 2020) sprake is geweest van overschrijding van de norm van 30 mg/l onopgeloste bestanddelen.
Door verbalisant zijn de gemeten waarden gecorrigeerd met de door het laboratorium vastgestelde meetonzekerheid van 24 procent [9] . De rechtbank stelt vast dat de in het tabel opgenomen waarden in het dossier niet met dit percentage overeenstemmen. De rechtbank schuift de in het dossier opgenomen tabel daarom ter zijde en gaat, na correcte berekening, uit van de gegevens zoals weergegeven in onderstaande tabel.
datum
gemeten waarde mg/l
gecorrigeerde waarde mg/l
23-5-2020
58
44,08
25-5-2020
43
32,68
27-5-2020
39
29,64
29-5-2020
73
55,48
Na correctie is aldus niet bij
viermetingen maar bij
driemetingen sprake van overschrijding van de norm van 30 mg/l onopgeloste bestanddelen.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of genoemde meetuitslagen representatief zijn voor de beoordeling of het afvalwater op het moment van lozing aan de norm voldeed en dientengevolge voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De verdediging heeft immers gemotiveerd aangevoerd dat de monsters telkens pas circa twee dagen later geanalyseerd werden, waarbij aannemelijk is dat door dit tijdsverloop de algengroei voortging en zodoende de uitslagen van de monsteranalyses onbetrouwbaar werden, omdat het afvalwatermonster op het moment van de analyse niet meer dezelfde aard en samenstelling heeft als op het moment van het nemen van het monster (het moment van lozing). De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier zoals dat aan de rechtbank is voorgelegd niet kan worden uitgesloten dat het verweer terecht voorgesteld is.
Nu het dossier op essentiële onderdelen onvolledig is, de daarin opgenomen berekeningen incorrect zijn en niet kan worden uitgesloten dat het verweer inzake de representativiteit van de meetuitslagen terecht voorgesteld is, zal verdachte worden vrijgesproken.
in de zaak met parketnummer 84.247783.21
De vraag die de rechtbank in deze zaak dient te beantwoorden is of verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 - al dan niet opzettelijk - in strijd met de aan haar verleende Watervergunning de maximale jaarlijkse hoeveelheid te lozen stikstof heeft overtreden en in de eerste twee kwartalen van 2019 niet aan haar rapportageverplichting heeft voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Overschrijding van de jaarlijkse stikstofnorm en de rapportagetermijn
Artikel 2.1 van paragraaf 3.1 van de vergunning bepaalt dat de vergunde hoeveelheid te lozen stikstof (N-totaal) 1.500 kg per kalenderjaar is. Uit de vergunning blijkt daarnaast dat [verdachte] verplicht is om een beheersplan (meet- en registratiesysteem) op te stellen. Op grond van artikel 7.2 van paragraaf 3.3 dient [verdachte] binnen twee weken na afloop van ieder kwartaal de in het kader van het Beheersplan verzamelde gegevens schriftelijk aan het waterschap te rapporteren.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Het waterschap heeft op 10 oktober 2019 aan [verdachte] verzocht om de kwartaalrapportages van het eerste en tweede kwartaal van 2019 aan te leveren. Enkele dagen later, op 14 oktober 2019, heeft [verdachte] de ontbrekende kwartaalrapportages verstuurd. [10] Hieruit bleek dat in het eerste kwartaal 1.114,1 kg en in het tweede kwartaal 414,6 kg aan stikstof is geloosd. [11] Na drie kwartalen was er in totaal 2.336,8 kg stikstof geloosd en dat is een overschrijding van 55,7 procent van de in de vergunning opgenomen maximale jaarvracht van 1.500 kg. [12]
Uit mailwisseling tussen [verdachte] en het waterschap blijkt dat het stikstofgehalte (N-totaal) in het eerste kwartaal van 2019 bij diverse metingen hoog was. Zo mailt [naam] op 13 februari 2019 dat er op 10 januari 2019 een ‘behoorlijk’ hoge N-totaal concentratie is gemeten. Op 6 maart 2019 stuurt hij een mail waarin staat dat het nitraatgehalte erg hoog is, waardoor het N-totaal ook hoog is. [13]
[naam] is klaarmeester bij [verdachte] en verantwoordelijk voor de metingen en het versturen van de rapportages. Hij heeft verklaard dat de totale jaarvracht stikstof niet werd bijgehouden en dat het sturen van de kwartaalrapportages erbij in was ingeschoten door privéomstandigheden. [14] De gemachtigde van [verdachte], [gemachtigde], heeft dit ter zitting bevestigd. [15]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] in strijd met voorschriften 2.1 van paragraaf 3.1 en 7.2 van paragraaf 3.3 van de aan haar op grond van de Waterwet verleende vergunning heeft gehandeld, door de maximale jaarlijkse hoeveelheid te lozen stikstof te overschrijden en door in de eerste twee kwartalen van 2019 niet tijdig aan haar rapportageverplichting te voldoen.
Toerekening aan de rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon toegerekend kan worden. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank overweegt dat het lozen van afvalwater behoort tot de reguliere handelwijze verbonden aan het productieproces van [verdachte]. Binnen deze normale bedrijfsvoering diende [verdachte] ervoor te zorgen dat de vergunde waarde van de maximaal te lozen jaarvracht aan stikstof niet werd overschreden en dat de kwartaalrapportages tijdig werden verstuurd.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit is verricht in de sfeer van de rechtspersoon en in redelijkheid aan [verdachte] is toe te rekenen.
Opzet van verdachte
In het economisch strafrecht moet de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring van het opzettelijk begaan van een dergelijk delict niet vereist is dat het opzet van de verdachte rechtspersoon was gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichtingen. Voldoende is dat het opzet is gericht op de feitelijke gedragingen.
De rechtbank volgt het door de verdediging gevoerde verweer ten aanzien van het ontbreken van opzet niet. Zij overweegt daartoe als volgt.
Van een professionele marktdeelnemer als [verdachte] mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de vergunningsvoorschriften en maatregelen treft om deze voorschriften na te leven. Dat betekent dat [verdachte] de stikstofvrachten had moeten monitoren en had moeten zorgen dat het maximum niet werd overschreden. Dit heeft zij nagelaten. Overigens blijkt uit de e-mails van [naam] aan het waterschap dat eerstgenoemde, wiens opzet als ter zake uitvoerend werknemer aan werkgever [verdachte] kan worden toegerekend, wel degelijk op de hoogte was van de stikstofmetingen en dat die hoger waren dan tot dan toe gebruikelijk was.
Evenmin heeft [verdachte] er in voorzien dat gewaarborgd werd dat de rapportages tijdig naar het Waterschap werden verstuurd terwijl dit wel op haar weg lag en haar (bij vergunning) was opgedragen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat sprake is van opzettelijk handelen in strijd met de vergunningsvoorschriften.
Concluderend
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 84.247783.21
zij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019,
te [plaats], opzettelijk heeft gehandeld in strijd met voorschriften van de vergunning van het bestuur van het waterschap Noorderzijlvest d.d. 1 maart 2012 (met inachtneming van de vergunningswijzingen d.d. 31 maart 2015 en 31 juli 2019), welke voorschriften betrekking hadden op activiteiten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid Waterwet, te weten het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam, te weten het [locatie 1], immers
- was in strijd met voorschrift 2.1 van paragraaf 3.1 van genoemde vergunning, de maximaal te lozen hoeveelheid aan stikstof, te weten 1.500 kg, voor kalender jaar 2019 overschreden,
aangezien de hoeveelheid geloosde stikstof op 1 oktober 2019 reeds 2.336,8 kg betrof, en
- waren in strijd met voorschrift 7.2 van paragraaf 3.3 van genoemde vergunning, de in het kader van het Beheersplan verzamelde gegevens over kwartaalperioden, niet binnen twee weken na afloop van die kwartaalperioden schriftelijk gerapporteerd aan het bestuur van het waterschap Noorderzijlvest, aangezien op 10 oktober 2019 de (volledige) gegevens over de perioden 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 en 1 april tot en met 30 juni 2019 nog niet waren gerapporteerd aan het bestuur van het waterschap.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 84.247783.21
het misdrijf: overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 6.20, derde lid, van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege afwezigheid van alle schuld (AVAS). Hij heeft daartoe – hoofdzakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte niet wist dat sprake was van overschrijding van de norm en er incidentele omstandigheden waren die [verdachte] niet te verwijten vallen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat een beroep op afwezigheid van alle schuld slechts kan slagen indien de verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de overschrijding van de jaarlijkse stikstofvracht en de rapportagetermijn. Gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van het opzettelijk handelen door [verdachte], waaruit volgt dat verdachte niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd en aldus verwijtbaar heeft gehandeld, verwerpt de rechtbank dit verweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 13.500,00.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Subsidiair heeft hij verzocht om de geldboete te matigen en (deels) voorwaardelijk op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dat is begaan en de bedrijfsomstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan milieu-gerelateerde delicten, te weten – kort gezegd – het opzettelijk brengen van (meer dan de vergunde) stoffen in het oppervlaktewater en het niet voldoen aan haar rapportageverplichting. Op 1 oktober 2019 was er ruim 2.336 kg stikstof geloosd en daarmee heeft [verdachte] de toegestane jaarvracht ruimschoots overschreden met 836 kg. [verdachte] kon bovendien al in het eerste kwartaal zien dat men in rap tempo afstevende op overschrijding van de jaarvracht. Door vervolgens ook niet tijdig te rapporteren heeft het waterschap in de eerste drie kwartalen van 2019 geen/onvoldoende maatregelen kunnen treffen ter voorkoming van verdere overschrijding van de toegestane stikstof jaarvracht.
De toepasselijke wet- en regelgeving tracht potentieel milieuverontreinigende activiteiten te reguleren zodat verontreiniging van het milieu zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Verdachte heeft voornoemde wet- en regelgeving niet nageleefd en geen acht geslagen op de daarmee te beschermen belangen, terwijl dit juist van een groot bedrijf met een afvalwaterzuiveringsinstallatie, een professionele marktdeelnemer, wel mag worden verwacht. Door aldus te handelen zijn risico’s ontstaan voor verontreiniging van het oppervlaktewater. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 december 2024. Hieruit blijkt dat op 28 februari 2024 aan verdachte een transactie is opgelegd voor een overtreding, wat maakt dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Verder heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat [verdachte] inmiddels maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van soortgelijke delicten.
Redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn in deze zaak aangevangen op 15 september 2021, de dag waarop [verdachte] een brief van het Functioneel Parket heeft ontvangen waarin is aangegeven dat het bedrijf voor het bewezenverklaarde feit vervolgd zal worden. Als uitgangspunt geldt dat de zaak moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis is 22 mei 2025, wat een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 20 maanden betekent. Deze termijnoverschrijding komt voor rekening van het Openbaar Ministerie, nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die overschrijding van de redelijke termijn kunnen rechtvaardigen dan wel oorzaken die aan de verdediging te wijten zijn. De rechtbank zal hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden bij de strafoplegging.
Straf
Alles overwegend, acht de rechtbank een geldboete van € 12.500,00 passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal zij de geldboete matigen tot een bedrag van € 10.000,00.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 1a, 2 en 6 van de WED en de artikelen 23 en 51 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak met parketnummer 84.247900.21
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het laste gelegde heeft begaan en spreekt haar vrij;
in de zaak met parketnummer 84.247783.21
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 6.20, derde lid, van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit respectievelijk het dossier van Waterschap Noorderzijlvest met dossiernummer 141020191000 van 4 februari 2020 in de zaak met parketnummer 84-247783-21. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel, p. 48.
3.Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel, p. 48.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 21 januari 2020, p. 7
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 5 februari 2020, p. 3.
6.Schriftelijke bescheiden, te weten Meet- en bemonsteringssituatie procesafvalwater, Lievense van 15 september 2021, los bij dossier gevoegd.
7.Schriftelijke bescheiden, te weten Analyserapport Laboratorium Waterschap Hunze en Aa’s van 30 juni 2020.
8.Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 19 augustus 2020, p. 4.
9.Schriftelijke bescheiden, te weten Analyserapport Laboratorium Waterschap Hunze en Aa’s van 30 juni 2020, p. 4.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 5 februari 2020, p. 5.
11.Schriftelijke bescheiden, te weten de rapportages van Lievense betreffende de voortschrijdende gemiddelden van kwartaal 1 en 2, p. 2 en 6.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 5 februari 2020, p. 5.
13.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 21 januari 2020, p. 8.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] van 4 februari 2020, p. 66 - 69.
15.De verklaring van de gemachtigde van [verdachte], zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 mei 2025.