3.4Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Op grond van artikel 6.20 derde lid van de Waterwet (oud) is het niet naleven van de in de vergunning gestelde voorschriften verboden.
Met ingang van 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Waterwet (oud) komen te vervallen. Overtreding van het bepaalde in artikel 6.20 lid 3 Waterwet (oud) is sindsdien strafbaar gesteld in artikel 5.5 lid 1 onder e van de Omgevingswet juncto artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten (WED). Nu de Omgevingswet dezelfde gedragingen strafbaar stelt als de Waterwet (oud) en ook de daarmee corresponderende strafbedreiging niet gewijzigd is in gunstiger zin voor de verdachte, dient het tenlastegelegde te worden beoordeeld aan de hand van het ten tijde van het delict geldende recht.
in de zaak met parketnummer 84.247900.21
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 2 van paragraaf 3.1 van de vergunning mag in het te lozen effluent van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) de waarde van onopgeloste bestanddelen maximaal 30 mg/l bedragen. Artikel 6 van paragraaf 3.3 bepaalt dat de bemonsteringen en analyses van de in de vergunning genoemde stoffen of parameters moeten worden uitgevoerd conform de Nederlandse Normvoorschriften van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN).
Onder meer het advies- en ingenieursbureau Lievense, thans WSP, voerde in de ten laste gelegde periode namens [verdachte] monsternames en -analyses uit conform de toepasselijke NEN-normen. Daarnaast heeft het Waterschap Noorderzijlvest een ‘meetweek’ uitgevoerd bij [verdachte]. Deze genomen monsters zijn geanalyseerd door het laboratorium van het Waterschap Hunze en Aa’s.
Volgens de tenlastelegging zou op 23 data sprake zijn geweest van overschrijding.
Van 19 vermeende overschrijdingen bevat het dossier geen (concrete en verifieerbare) onderbouwing, omdat in het bij het dossier gevoegde analyserapport van Lievense de parameter “onopgeloste bestanddelen” ontbreekt. Ten aanzien van deze 19 vermeende overschrijdingen kan alleen al daarom geen bewezenverklaring volgen.
De analyse van de door het waterschap uitgevoerde 'meetweek' is uitgevoerd door het laboratorium van het Waterschap Hunze en Aa’s. Volgens verbalisantzou uit het analyserapport blijken dat er op vier data (23, 25, 27 en 31 mei 2020) sprake is geweest van overschrijding van de norm van 30 mg/l onopgeloste bestanddelen.
Door verbalisant zijn de gemeten waarden gecorrigeerd met de door het laboratorium vastgestelde meetonzekerheid van 24 procent. De rechtbank stelt vast dat de in het tabel opgenomen waarden in het dossier niet met dit percentage overeenstemmen. De rechtbank schuift de in het dossier opgenomen tabel daarom ter zijde en gaat, na correcte berekening, uit van de gegevens zoals weergegeven in onderstaande tabel.
datum
gemeten waarde mg/l
gecorrigeerde waarde mg/l
23-5-2020
58
44,08
25-5-2020
43
32,68
27-5-2020
39
29,64
29-5-2020
73
55,48
Na correctie is aldus niet bij
viermetingen maar bij
driemetingen sprake van overschrijding van de norm van 30 mg/l onopgeloste bestanddelen.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of genoemde meetuitslagen representatief zijn voor de beoordeling of het afvalwater op het moment van lozing aan de norm voldeed en dientengevolge voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De verdediging heeft immers gemotiveerd aangevoerd dat de monsters telkens pas circa twee dagen later geanalyseerd werden, waarbij aannemelijk is dat door dit tijdsverloop de algengroei voortging en zodoende de uitslagen van de monsteranalyses onbetrouwbaar werden, omdat het afvalwatermonster op het moment van de analyse niet meer dezelfde aard en samenstelling heeft als op het moment van het nemen van het monster (het moment van lozing). De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier zoals dat aan de rechtbank is voorgelegd niet kan worden uitgesloten dat het verweer terecht voorgesteld is.
Nu het dossier op essentiële onderdelen onvolledig is, de daarin opgenomen berekeningen incorrect zijn en niet kan worden uitgesloten dat het verweer inzake de representativiteit van de meetuitslagen terecht voorgesteld is, zal verdachte worden vrijgesproken.
in de zaak met parketnummer 84.247783.21
De vraag die de rechtbank in deze zaak dient te beantwoorden is of verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 - al dan niet opzettelijk - in strijd met de aan haar verleende Watervergunning de maximale jaarlijkse hoeveelheid te lozen stikstof heeft overtreden en in de eerste twee kwartalen van 2019 niet aan haar rapportageverplichting heeft voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Overschrijding van de jaarlijkse stikstofnorm en de rapportagetermijn
Artikel 2.1 van paragraaf 3.1 van de vergunning bepaalt dat de vergunde hoeveelheid te lozen stikstof (N-totaal) 1.500 kg per kalenderjaar is. Uit de vergunning blijkt daarnaast dat [verdachte] verplicht is om een beheersplan (meet- en registratiesysteem) op te stellen. Op grond van artikel 7.2 van paragraaf 3.3 dient [verdachte] binnen twee weken na afloop van ieder kwartaal de in het kader van het Beheersplan verzamelde gegevens schriftelijk aan het waterschap te rapporteren.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Het waterschap heeft op 10 oktober 2019 aan [verdachte] verzocht om de kwartaalrapportages van het eerste en tweede kwartaal van 2019 aan te leveren. Enkele dagen later, op 14 oktober 2019, heeft [verdachte] de ontbrekende kwartaalrapportages verstuurd.Hieruit bleek dat in het eerste kwartaal 1.114,1 kg en in het tweede kwartaal 414,6 kg aan stikstof is geloosd.Na drie kwartalen was er in totaal 2.336,8 kg stikstof geloosd en dat is een overschrijding van 55,7 procent van de in de vergunning opgenomen maximale jaarvracht van 1.500 kg.
Uit mailwisseling tussen [verdachte] en het waterschap blijkt dat het stikstofgehalte (N-totaal) in het eerste kwartaal van 2019 bij diverse metingen hoog was. Zo mailt [naam] op 13 februari 2019 dat er op 10 januari 2019 een ‘behoorlijk’ hoge N-totaal concentratie is gemeten. Op 6 maart 2019 stuurt hij een mail waarin staat dat het nitraatgehalte erg hoog is, waardoor het N-totaal ook hoog is.
[naam] is klaarmeester bij [verdachte] en verantwoordelijk voor de metingen en het versturen van de rapportages. Hij heeft verklaard dat de totale jaarvracht stikstof niet werd bijgehouden en dat het sturen van de kwartaalrapportages erbij in was ingeschoten door privéomstandigheden.De gemachtigde van [verdachte], [gemachtigde], heeft dit ter zitting bevestigd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] in strijd met voorschriften 2.1 van paragraaf 3.1 en 7.2 van paragraaf 3.3 van de aan haar op grond van de Waterwet verleende vergunning heeft gehandeld, door de maximale jaarlijkse hoeveelheid te lozen stikstof te overschrijden en door in de eerste twee kwartalen van 2019 niet tijdig aan haar rapportageverplichting te voldoen.
Toerekening aan de rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon toegerekend kan worden. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank overweegt dat het lozen van afvalwater behoort tot de reguliere handelwijze verbonden aan het productieproces van [verdachte]. Binnen deze normale bedrijfsvoering diende [verdachte] ervoor te zorgen dat de vergunde waarde van de maximaal te lozen jaarvracht aan stikstof niet werd overschreden en dat de kwartaalrapportages tijdig werden verstuurd.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit is verricht in de sfeer van de rechtspersoon en in redelijkheid aan [verdachte] is toe te rekenen.
Opzet van verdachte
In het economisch strafrecht moet de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring van het opzettelijk begaan van een dergelijk delict niet vereist is dat het opzet van de verdachte rechtspersoon was gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichtingen. Voldoende is dat het opzet is gericht op de feitelijke gedragingen.
De rechtbank volgt het door de verdediging gevoerde verweer ten aanzien van het ontbreken van opzet niet. Zij overweegt daartoe als volgt.
Van een professionele marktdeelnemer als [verdachte] mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de vergunningsvoorschriften en maatregelen treft om deze voorschriften na te leven. Dat betekent dat [verdachte] de stikstofvrachten had moeten monitoren en had moeten zorgen dat het maximum niet werd overschreden. Dit heeft zij nagelaten. Overigens blijkt uit de e-mails van [naam] aan het waterschap dat eerstgenoemde, wiens opzet als ter zake uitvoerend werknemer aan werkgever [verdachte] kan worden toegerekend, wel degelijk op de hoogte was van de stikstofmetingen en dat die hoger waren dan tot dan toe gebruikelijk was.
Evenmin heeft [verdachte] er in voorzien dat gewaarborgd werd dat de rapportages tijdig naar het Waterschap werden verstuurd terwijl dit wel op haar weg lag en haar (bij vergunning) was opgedragen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat sprake is van opzettelijk handelen in strijd met de vergunningsvoorschriften.
Concluderend
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.