ECLI:NL:RBOVE:2025:3290

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
84.247783.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door milieu-gerelateerde delicten

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen [de veroordeelde] B.V. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 389.805,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft zich schuldig gemaakt aan milieu-gerelateerde delicten, waaronder het opzettelijk lozen van stoffen in het oppervlaktewater en het niet voldoen aan rapportageverplichtingen. De officier van justitie had eerder gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 469.805,00, gebaseerd op bespaarde transport- en verwerkingskosten door het niet afgeven van bedrijfsafvalwater aan een erkende verwerker. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 8 mei 2025, waarbij de officier van justitie zijn vordering heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op basis van een rapport van een verbalisant en heeft de operationele kosten geschat op € 80.000,00. De rechtbank concludeert dat de totale ontneming € 389.805,00 bedraagt, en dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op dit bedrag, zonder verdere matiging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.247783.21
Datum vonnis: 22 mei 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[de veroordeelde] B.V.,
gevestigd op het adres [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op 19 december 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 469.805,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 8 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen namens veroordeelde door haar gevolmachtigde [naam] , en haar raadsman mr. R.G.J. Laan, advocaat in Hoorn, naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het volgende:
- de stukken behorende tot het (ontnemings)dossier [1] in de zaak met parketnummer 84.247783.21;
- het vonnis van deze rechtbank van 22 mei 2025 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 84.247783.21.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd. De officier van justitie heeft het bedrag gebaseerd op het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’. [2] Hieruit blijkt – kort gezegd – dat het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat uit de bespaarde transport- en verwerkingskosten door het bedrijfsafvalwater niet af te geven aan een erkende verwerker in de periode van 18 juni 2019 (moment van overschrijding van de jaarvracht stikstof) tot en met 30 september 2019 (einde derde kwartaal 2019).

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 22 mei 2025 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
het misdrijf: overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 6.20, derde lid, van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het volgende
bewijsmiddel gebaseerd:
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ‘rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ van verbalisant [verbalisant] van 4 januari 2023, p. 7 en 8 van het ontnemingsdossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(… ) Het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat uit de kosten die betrokkene bespaard heeft door het bedrijfsafvalwater niet af te geven aan een erkende verwerker, maar het stilzwijgend te blijven lozen terwijl (…) de vergunde jaarvracht reeds was overschreden. (…) Na 18 juni 2019 tot en met het derde kwartaal van 2019 is er 47.070 m3 afvalwater geloosd met 841.6 kg N- totaal. (…)
Verwerkingskosten
Geloosde aantal m3 afvalwater = 47.070 m3.
In 2019 was [bedrijf] bv vervoerder van afvalwater en slib (…) [bedrijf] vervoert 36 a 37 m3 afvalwater per vracht. Dat betekent dat de 47070 m3 afvalwater vervoerd zou zijn in minimaal 1290 vrachten. 47070: 36.5 = 1289.59.
Standaard v.e. ( vervuilingseenheid) tarief 2019 was € 64,11
Uitgaande van minimum tariefstelsel NZV, voor aanvoer per as, wordt gerekend met 3 v.e.
(vervuilingseenheden) per tankauto / vracht. Dit is het tarief dat Heiploeg normaal ook betaalt als ze afvalwater aanleveren.
De verwerkingskosten zouden dan 1.290 x 3 x 64,11 = € 248.106 excl. BTW zijn.
Transportkosten
De transportkosten bedroegen volgens betrokkene €220.00 per vracht.
Navraag bij Noorderzijlvest leert dat [bedrijf] BV (…) zuiveringsslib vervoerde van de RWZI van Ulrum naar de RWZI op Garmerwolde ( 35 km) voor €4,71 per m3 excl. BTW. Dit is nagenoeg dezelfde afstand als van betrokkene te Zoutkamp naar de RWZI te Garmerwolde (38 km) en de laad en lostijd zijn ook te vergelijken. Daarom gaan we (…) uit van datzelfde tarief.
Totaal voor betrokkene zou dit dan 47.070 x 4,71 = € 221.700 excl. BTW zijn.
Totaal (…) zou het afvoeren van het afvalwater van betrokkene naar de RWZI te Garmerwolde (…) € 221.700 + € 248.106 = € 469.805 excl. BTW hebben gekost. (…)
De rechtbank neemt de in het rapport gehanteerde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over, nu deze berekening onderbouwd en inzichtelijk is en op goede gronden tot stand is gekomen en derhalve aannemelijk is.
Operationele kosten
De verdediging heeft de hiervoor weergegeven berekening niet betwist en voorts gesteld dat de voortzetting van de zuivering en lozing evenzeer kosten met zich gebracht hebben die voor compensatie in aanmerking komen. De verdediging heeft daarom verzocht de gemaakte operationele kosten van de waterzuivering en -lozing ad circa € 81.000,00 - € 85.000,00 per maand in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu deze in geval van afvoer naar een erkende verwerker niet gemaakt zouden zijn.
De rechtbank acht aannemelijk dat dergelijke kosten gemaakt zijn en in aanmerking komen voor aftrek van het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze kosten zijn niet nader onderbouwd, terwijl dit wel op de weg lag van de verdediging. De rechtbank wijst evenwel het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om aanhouding van de ontnemingszaak teneinde stukken ter onderbouwing aan te leveren af, omdat dit verzoek dermate laat in het proces is gedaan en een dusdanige vertraging op zal leveren, dat dit in strijd is met de goede procesorde.
In plaats daarvan zal de rechtbank de gemaakte operationele kosten schatten. Bij gebrek aan enige (onderbouwde) specificatie van de door de verdediging genoemde bandbreedte van maandelijkse kosten, gaat de rechtbank uit van een lager maandbedrag. De rechtbank schat de kosten in de (bewezenverklaarde) periode van overschrijding op in totaal € 80.000,00.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, bedraagt het totaal door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel:
(verwerkings- en transport)kosten € 469.805,00
operationele kosten € 80.000,00 -
totaal € 389.805,00
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 389.805,00.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Standpunt van partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat gelet hierop een matiging van de betalingsverplichting tot € 465.000,00 passend is.
De raadsman heeft eveneens verzocht om de betalingsverplichting te matigen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Geen overschrijding van de redelijke termijn
Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat de redelijke termijn van twee jaar ook in ontnemingszaken van toepassing is en dat daarop een inbreuk kan worden gemaakt door tijdsverloop. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. De rechtbank hecht belang aan de brief van de officier van justitie aan [de veroordeelde] B.V. (hierna: verdachte) van 31 augustus 2023, waarin zij voor het eerst aan verdachte bericht dat er een ontnemingsrapportage is opgemaakt en het wederrechtelijk verkregen voordeel € 469.805,00 bedraagt. De officier van justitie nodigt verdachte in de brief voorts uit om in overleg te treden over buitengerechtelijke afdoening van, onder meer, deze vordering. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verdachte aan die brief de verwachting ontlenen dat tegen haar een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen vermogen aanhangig gemaakt zal worden. Op grond daarvan constateert de rechtbank dat er nog geen twee jaar is verstreken en de redelijke termijn van berechting voor wat betreft de ontnemingsvordering niet is geschonden.
De rechtbank ziet verder geen omstandigheden op basis waarvan de vast te stellen betalingsverplichting gematigd zou moeten worden. De rechtbank zal het door de veroordeelde te betalen bedrag daarom vaststellen op € 389.805,00.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het (ontnemings)dossier van Waterschap Noorderzijlvest met dossiernummer 141020191000. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van verbalisant [verbalisant] van 4 januari 2023.