ECLI:NL:RBOVE:2025:3303

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_2782 ak_24_3031 ak_24_2975
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor appartementencomplex in Markelo

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente voor de bouw van een appartementencomplex met 26 appartementen op het Burgemeester de Beaufortplein in Markelo. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, omdat de vergunning terecht is verleend. De eisers, waaronder VVE de Beaufort, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, maar de rechtbank oordeelt dat de gang van zaken rondom de vaststelling van het bestemmingsplan niet meer aan de orde kan zijn in deze procedure. De rechtbank stelt vast dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er vooringenomenheid heeft plaatsgevonden en dat de vergunning in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank wijst erop dat de omgevingsvergunning is verleend op basis van een gunstig advies van de stadsbouwmeester en dat de parkeerdruk in de openbare ruimte afneemt door de realisatie van het bouwplan. De rechtbank concludeert dat de vergunningverlening niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 24/2782, ZWO 24/3031 en ZWO 24/2975

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

VVE de Beaufort, [eiser 1] e.a. [1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers
(
gemachtigden: [eiser 2] [2] en [eiser 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1], [gemachtigde 2], [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4]).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [bedrijf 1] BV uit [vestigingsplaats 1] (gemachtigden: [gemachtigde 5] en [gemachtigde 6]) en [bedrijf 2] uit [vestigingsplaats 2] (gemachtigden: [gemachtigde 7] en [gemachtigde 8]).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de door verweerder aan [bedrijf 1] BV verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een appartementencomplex met 26 appartementen op het adres Beaufortplein 6, 10 en 11 in Markelo. Eisers zijn het niet eens met deze vergunning.
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 26 september 2023 (het primaire besluit) voornoemde vergunning verleend. Met het bestreden besluit van 25 april 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.3.
Hangende beroep heeft deze rechtbank verzoeken van eisers om een voorlopige voorziening afgewezen. [3]
1.4.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2] en [eiser 1] namens eisers en de gemachtigden van verweerder, [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2].
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de omgevingsvergunning voor bouwen terecht door verweerder is verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Feiten
3. Op de locatie aan het Burgemeester de Beaufortplein 6, 10 en 11 in Markelo stond een pand dat tot 2019 werd gebruikt als kantoorpand. Het gebruik van het pand is daarna voor maximaal 1,5 jaar gewijzigd: het is gebruikt als basisschool (gedurende de bouw van een nieuw kindcentrum).
3.1.
Het bestemmingplan voor deze locatie is “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11”. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 13 april 2021 en onherroepelijk, heeft de locatie een woonbestemming gegeven.
3.2.
In de aanvraag van 2 augustus 2023 heeft [bedrijf 1] BV een omgevingsvergunning gevraagd voor het realiseren van een appartementencomplex ten behoeve van 26 appartementen. De aanvraag betreft een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Besluitvorming
4. Bij besluit van 26 september 2023 is de omgevingsvergunning verleend. Bij deze vergunningverlening is onder meer betrokken dat de stadsbouwmeester voor het bouwplan op 8 september 2023 een gunstig advies heeft uitgebracht. De stadsbouwmeester heeft het plan beoordeeld op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het beeldkwaliteitsplan 'Beeldkwaliteitsplan appartementen Markelo’ van 11 februari 2021 en de welstandsnota van de Gemeente Hof van Twente (waarin de ruimtelijke uitgangspunten zijn opgenomen voor de nieuwbouw van appartementen aan het Burgemeester de Beaufortplein en de Stationsstraat te Markelo).
4.1.
In de beslissing op bezwaar heeft verweerder, onder aanvulling van de motivering, de omgevingsvergunning in stand gelaten. Die aanvullende motivering zag op de onderdelen ‘parkeren’ en ‘het peil’. Uit een nieuwe berekening bleek dat de parkeerdruk zou afnemen met acht parkeerplaatsen vergeleken met het berekende aantal in het bestemmingsplan, waardoor – kort gezegd – parkeerruimte op eigen terrein (bijvoorbeeld in een ondergrondse parkeergarage) niet nodig werd geacht. Met betrekking tot het peil is in de beslissing op bezwaar overwogen dat het peil voor een bouwwerk in een bouwvlak (waar het peil ter plaatse is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - peil') het niveau tot 35 cm boven de hoogte van de bij deze aanduiding gelegen aansluitende bestaande openbare weg is en dat blijkens de voorschriften uit de omgevingsvergunning door de toezichthouder het peil (niveau begane grondvloer) ter plaatse (conform bestemmingsplan) wordt vastgesteld.
Overwegingen vooraf
5. Voorafgaand aan het bespreken van de standpunten van partijen merkt de rechtbank met betrekking tot de beroepsgronden van eisers (en de aard en strekking van een deel van de grieven tegen de besluitvorming van verweerder) het volgende op. De rechtbank heeft zoveel mogelijk getracht om uit de betogen van eisers de concrete en directe beroepsgronden te destilleren. Grieven die los staan van het bestreden besluit doordat ze niet direct betrekking hebben op een van de weigeringsgronden (voorbeelden daarvan zijn de sloopwerkzaamheden, het kappen van bomen, het starten van de bouwwerkzaamheden [4] , vleermuizen, toezicht en handhaving en de doelgroep van de appartementen (Markeloërs of mensen van buiten)) zullen in deze uitspraak niet worden besproken.
5.1.
Hoewel de rechtbank heeft begrepen dat een voornaam bezwaar van eisers is gelegen in de hele gang van zaken in de aanloop naar de vaststelling van het bestemmingsplan “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11” omdat allerlei beloftes en toezeggingen zouden zijn gedaan die niet zijn nagekomen, geldt dat in de onderhavige procedure (de gang van zaken rond) de vaststelling van dat bestemmingsplan niet (meer) aan de orde kan zijn. Immers, zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan, geen ruimte voor een belangenafweging. Ten aanzien van deze activiteiten staat namelijk vast dat deze niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. [5] Hoezeer dus de rechtbank ook de zorgen van eisers (vanuit hun perspectief) begrijpt, kunnen en mogen de door hun genoemde daarmee verband houdende grieven geen rol spelen in deze procedure bij de bestuursrechter.
5.2.
Dat betekent dat het in deze procedure gaat om de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo (zie daartoe nader ‘het juridisch kader’ onder 8.) en dat enkel als beroepsgronden kunnen worden aangemerkt standpunten die de strekking hebben aan te voeren waarom een van die weigeringsgronden zich in deze zaak wel voordoet.
5.3.
Tenslotte is nog van belang dat de grieven die wel als beroepsgronden zijn aan te merken voor alle eisers grotendeels overeen komen en om die reden in principe worden geacht te gelden voor alle eisers.
Standpunten van partijen
6. Eisers hebben zich ten eerste op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het bestemmingsplan en met een goede ruimtelijke ordening. Wat betreft de strijd met het bestemmingsplan voeren eisers aan dat er koopappartementen zouden worden gebouwd. Dit zou ook blijken uit de toelichting op het bestemmingsplan. Daarmee kon men instemmen. Met het bestreden besluit is echter een vergunning verleend voor (kleinere) appartementen bestemd voor de sociale huur.
Voorts is het bestreden besluit volgens eisers in strijd met artikel 3.2 (bouwregels) van de planregels. Meer bepaald zou het pand te hoog worden in die zin dat het boven de toegestane hoogte van 10 meter zou worden gebouwd. Dit houdt verband met het feit dat ook het peil niet goed is beschreven in het bestemmingsplan.
Ook is er sprake van strijd met artikel 8.2, onder a en c, van de planregels en is er strijd met het bestemmingsplan omdat het parkeren ten onrechte niet op eigen terrein zal plaatsvinden.
Tenslotte heeft verweerder volgens eisers de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden, waaronder het vertrouwensbeginsel en het fair play-beginsel.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – de aangevoerde beroepsgronden het bestreden besluit niet kunnen aantasten vanwege het beperkte van toepassing zijnde toetsingskader dat is vastgelegd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Van strijd met het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de redelijke eisen van welstand of de gemeentelijke Bouwverordening is volgens verweerder geen sprake.
Meer specifiek met betrekking tot het parkeren heeft verweerder het standpunt ingenomen dat (in tegenstelling tot hetgeen in de beslissing op bezwaar is opgenomen) bedoeld is toepassing te geven aan artikel 9, onder lid d, onder 2, in plaats van onder 1, in die zin dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het vereiste dat er geparkeerd dient te worden op eigen terrein wanneer op andere redelijke wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Dat is het geval omdat de aanwezige parkeergelegenheid in het openbare gebied volgens verweerder voldoende is om de parkeervraag die het bouwplan meebrengt op te kunnen vangen. Hoewel hiervoor niet afzonderlijk een dergelijke omgevingsvergunning is verleend, moet deze worden geacht impliciet te zijn verleend met de aanvullende motivering in de beslissing op bezwaar.
Van het schenden van beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het vertrouwensbeginsel) kan voorts geen sprake zijn geweest omdat de vermeende schendingen betrekking hebben op de totstandkoming van het bestemmingsplan. Nu het bestemmingsplan onherroepelijk is, zijn eventueel gedane toezeggingen en gewekte verwachtingen in de aanloop naar de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan rechtens niet relevant.
Juridisch kader
8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 2 augustus 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
8.1.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient te worden getoetst aan de in de in artikel 2.10 van de Wabo opgenomen weigeringsgronden. Dit is een zogenaamd limitatief-imperatief stelsel. Dat betekent dat er een beperkt aantal weigeringsgronden is en dat alleen daaraan mag worden getoetst. Als uit die toetsing blijkt dat die weigeringsgronden zich niet voordoen, moet de omgevingsvergunning worden verleend. Er is geen discretionaire bevoegdheid voor verweerder om op andere gronden dan de genoemde weigeringsgronden te besluiten om geen omgevingsvergunning te verlenen.
8.2.
Het gaat in deze zaak om het bestemmingsplan “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11”. Het perceel waarop het appartementencomplex is voorzien, heeft de enkelbestemming ‘Woongebied – 1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting’. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 26, de maximale bouwhoogte 10 meter, er moet gebouwd worden binnen het bouwvlak en er dient (in beginsel) te worden geparkeerd op eigen terrein.
Oordeel rechtbank
9. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo en aldus de vergunning terecht heeft verleend.
De vaststelling van het bestemmingsplan en een goede ruimtelijke ordening
9.1.
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11” heeft reeds een belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eisers hadden rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen de vaststelling van het bestemmingsplan indien zij van mening waren dat het bestemmingsplan geen blijk gaf van een goede ruimtelijke ordening. Dat hebben zij niet gedaan. Zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan, geen ruimte voor een belangenafweging. Ten aanzien van deze activiteiten staat vast dat deze in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Strijd met het bestemmingsplan omdat de 26 huurappartementen in strijd zijn met de gemaakte afspraken over koopwoningen
9.2.
De ‘gemaakte afspraken’ waaraan eisers refereren zijn door verweerder ter zitting erkend in die zin dat het oorspronkelijk inderdaad de bedoeling was om koopappartementen te realiseren. Dit vond ook zijn weerslag in de toelichting op het bestemmingsplan. Daaruit volgt namelijk dat 26 appartementen zouden worden gerealiseerd ter voldoening aan een uit een marktanalyse blijkende vraag naar koopappartementen in de prijsklasse tot €200.000,- en €350.000,-, voor een mix aan doelgroepen: senioren, gezinnen en starters. Verweerder heeft aanvankelijk ook getracht koopappartementen te doen ontwikkelen aan het Beaufortplein. Toen de vorige projectontwikkelaar die appartementen niet verkocht kreeg, zijn de derde-partijen gevraagd om er sociale huur van te maken.
9.2.1.
De op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften zijn bepalend voor het antwoord op de vraag, of in dit geval het realiseren van huurappartementen in strijd is met het bestemmingsplan. Planregels dienen omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd. De rechtszekerheid vereist immers dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, in beginsel dient te worden uitgegaan.
De niet bindende toelichting heeft in zoverre betekenis, dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. [6]
Uit het bestemminsplan zelf volgt dat de bestemming ‘Woongebied-1’ betreft. Deze bestemming is duidelijk en het vergunde bouwplan voldoet hieraan. In de toelichting kan derhalve geen steun worden gevonden voor de opvatting dat de planwetgever het realiseren van huurappartementen niet zou willen toestaan. Verweerder heeft dus terecht geoordeeld dat het ontwikkelen van huurappartementen niet strijdig is met de planvoorschriften.
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3.2 (bouwregels) van de planregels en het peil is niet goed beschreven in het bestemmingsplan
9.3.
Eisers hebben in verband met afwateringsproblematiek hun angst geuit dat het betreffende appartementencomplex uiteindelijk hoger zal zijn dan de volgens de bouwregels in het plan toegestane 10 meter, als gevolg van de onjuiste beschrijving van het meten van het peil in het bestemmingsplan.
9.3.1.
Op de verbeelding is helemaal links in het bouwvlak de 'specifieke bouwaanduiding - peil' weergegeven. Ingevolge artikel 2.2 van planregels wordt de bouwhoogte van het appartementencomplex gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt ervan. In artikel 2.7 van de planregels is het volgende bepaald:
“2.7 peil: voor een bouwwerk in een bouwvlak, waar het peil ter plaatse is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - peil' : het niveau tot 35 cm boven de hoogte van de bij deze aanduiding gelegen aansluitende bestaande openbare weg.”
9.3.2.
Naar aanleiding van de hoorzitting bij de adviescommissie is kennelijk enige onduidelijkheid ontstaan over de (juistheid van de) beschrijving van het peil in het bestemmingsplan.
9.3.3.
In het bestreden besluit is vervolgens ten aanzien van het peil onder meer overwogen dat blijkens de voorschriften uit de omgevingsvergunning door de toezichthouder het peil (niveau begane grondvloer) ter plaatse (conform bestemmingsplan) wordt vastgesteld. Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder wat betreft het peil desgevraagd aangegeven dat zal worden gehandhaafd in die zin dat ter plaatse erop zal worden toegezien dat het peil zal worden bepaald overeenkomstig de omschreven wijze in het bestemmingsplan. De derde-partijen hebben in aanvulling daarop ter zitting aangegeven dat de bouw zal worden gestart op hetzelfde niveau als het inmiddels gesloopte pand en de maximale bouwhoogte niet zal worden overschreden.
9.3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het peil voldoende duidelijk omschreven in de planregels. Het peil moet zo worden begrepen dat het peil varieert van de hoogte van de (aansluiting op de) openbare weg tot 35 cm daarboven vanwege de glooiing in het landschap. De rechtbank is niet gebleken dat realisering van het vergunde bouwplan zal leiden tot strijd met de volgens de bouwregels maximaal toegestane hoogte van 10 meter. Ook deze beroepsgrond slaagt daarmee niet.
Er is sprake van strijd met artikel 8.2, onder a en c, van de planregels
9.4.
Volgens eisers zou er een onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden (onder a) en het bebouwingsbeeld (onder c) wanneer het vergunde bouwplan zal worden gerealiseerd. De rechtbank overweegt dat eisers hierbij miskennen dat dit toetsingscriteria betreffen die van belang zijn bij het afwijken op grond van artikel 8.1 van de planregels. Nu verweerder bij het verlenen van de betreffende omgevingsvergunning niet op grond van artikel 8.1. is afgeweken, kan ook deze beroepsgrond naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Bij de vergunningverlening door verweerder is wel sprake van een afwijking op grond van artikel 9, onder lid d. van de planregels (de kwestie van het parkeren). Deze afwijking zal hierna worden besproken door de rechtbank.
Het bestreden besluit is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden
9.5.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 9, onder lid d, van de planregels het voor verweerder mogelijk maakt om af te wijken van het in artikel 9, onder lid a, van de planregels opgenomen vereiste dat in de (uit het bouwplan voortvloeiende) parkeerbehoefte dient te worden voorzien op eigen terrein.
9.5.1.
Artikel 9, onder lid d, van de planregels luidt:
“met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en c:
indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimten, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.”
9.5.2.
Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik heeft willen maken, omdat volgens een op de 'Parkeernormen gemeente Hof van Twente’ [7] gebaseerde berekening bleek dat – kort gezegd – de parkeerdruk met het realiseren van het bouwplan zou afnemen (met 8 plaatsen).Verweerder heeft dit afwijken gegrond op artikel 9, onder lid d, onder 1. In het bestreden besluit is overwogen
“Om deze reden is afwijking ex artikel 9, lid d, gerechtvaardigd. Daarom wordt in deze beslissing op bezwaar alsnog afgeweken van het gestelde in artikel 9, lid a van de planregels, door toepassing te geven aan artikel 9, lid d, onder 1.”
9.5.3.
Hoewel verweerder blijkens deze motivering (strikt genomen) zegt dat het voldoen aan het parkeren op eigen terrein ‘op overwegende bezwaren stuit’, heeft hij nadien (zowel in het verweerschrift als ter zitting) aangegeven dat dit een vergissing betreft en dat bedoeld is toepassing te geven aan artikel 9, onder lid d, onder 2 in plaats van onder 1. Gelet op de motivering van het gebruik maken van de afwijkingsmogelijk op grond van artikel 9, onder lid d, van de planregels in het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat het vermelden van het bepaalde onder 1 hier als een kennelijke vergissing moet worden aangemerkt en dat met het bestreden besluit een omgevingsvergunning voor het afwijken van artikel 9 onder a. geacht wordt te zijn verleend omdat op grond van artikel 9, onder lid d, onder 2 ‘op een andere redelijke wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien’.
9.5.4.
Vervolgens resteert op het punt van ‘parkeren’ dan de vraag of verweerder de betreffende vergunning heeft kunnen verlenen. Is dat namelijk niet het geval, dan is er sprake van strijd met het bestemmingsplan en had de omgevingsvergunning voor het bouwen van de (26) appartementen moeten worden geweigerd.
9.5.5.
Bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand. Leegstand van dat pand gedurende een periode is daarbij niet relevant [8] . Verder moet de bestaande parkeerbehoefte in zekere mate objectief vastgesteld kunnen worden om de toekomstige parkeerbehoefte daarmee te kunnen verrekenen [9] .
9.5.6.
Volgens verweerder neemt met het realiseren van het vergunde bouwplan de parkeerdruk in de openbare ruimte af. Niet ter discussie staat dat het vergunde bouwplan een parkeerbehoefte heeft van 29 parkeerplaatsen wanneer wordt uitgegaan van 26 te bouwen huurappartementen en 36 parkeerplaatsen wanneer wordt uitgegaan van 32 te bouwen huurappartementen. [10] Deze parkeerbehoefte dient aldus te worden afgezet tegen de bestaande parkeerbehoefte. In dat verband is van belang dat het (inmiddels gesloopte) pand op de bewuste locatie, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan “Markelo, herziening Burgemeester Beaufortplein 6, 10 en 11”, werd gebruikt als kantoor met baliefunctie (met vijf woningen op de bovenverdieping) en daarna – tijdelijk tussen juni 2019 en februari 2021 – als basisschool en kinderopvang. Voor beide situaties is de parkeerbehoefte berekend met als resultaat dat, afgezet tegen de eerder bestaande parkeerbehoefte in deze beide situaties, de parkeerdruk in de openbare ruimte ten gevolge van het realiseren van het vergunde bouwplan afneemt (met respectievelijk 7 en 9 parkeerplaatsen).
9.5.7.
Eisers hebben nog gesteld dat het laatste gebruik van het pand op de bouwlocatie niet een kantoor of een basisschool en kinderopvang was, maar bestond uit ‘4 of 5 appartementen en een opslag of overslag van de kerk’, hetgeen de al bestaande parkeerbehoefte aanzienlijk lager zou doen uitkomen. Hiernaar gevraagd heeft verweerder aangevoerd dat hierover bij de gemeente niets bekend is. Ook na navraag bij de vorige eigenaar is daarvan niets gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het vorige pand voor de sloop nog een andere gebruiksfunctie had dan de onder 9.5.6. vermelde gebruiksfuncties.
9.5.8.
Een en ander maakt dat verweerder heeft kunnen oordelen dat ‘op andere redelijke wijze in de nodige parkeerbehoefte’ kan worden voorzien en aldus heeft kunnen afwijken van het vereiste van parkeren op eigen terrein. Daarmee slaagt ook deze beroepsgrond niet.
Schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur
9.6.
Volgens eisers is door verweerder een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden, waaronder het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van ‘fair play’.
9.7.
De rechtbank stelt vast dat met uitzondering van het (in het kader van de kwestie ‘parkeren’ aan de orde gestelde) gelijkheidsbeginsel, die beginselen zouden zijn geschonden in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan. Onder 5.1 heeft de rechtbank er reeds op gewezen dat de (gang van zaken rond) vaststelling van dat bestemmingsplan in deze procedure niet (meer) aan de orde kan zijn.
9.8.
Wat betreft (de gestelde schending van) het gelijkheidsbeginsel in het kader van het parkeren op eigen terrein geldt dat eisers hebben gewezen op andere situaties in Markelo waarbij wel werd vastgehouden aan het parkeren op eigen terrein. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Gelijke gevallen dienen gelijk te worden behandeld. Het is echter aan eisers om concrete gevallen te noemen waarin verweerder volgens hun anders heeft gehandeld en voorts tot op zekere hoogte te onderbouwen waarom die gevallen op relevante punten zodanig overeenkomen met het onderhavige geval dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Nu de in dat verband door eisers genoemde gevallen (onder andere het vorige bestemmingsplan “Markelo West”, het “Plan Wonnink” en “Plan Zwaantje”) andere bestemmingsplannen betreffen en verweerder bovendien op grond van artikel 9, onder lid d, van de planregels de beoordelingsvrijheid heeft om al dan niet af te wijken van het parkeren op eigen terrein, is naar het oordeel van de rechtbank van gelijke gevallen geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
9.9.
Eisers hebben voorts gesteld dat bij verweerder sprake is van vooringenomenheid, nu wat betreft het parkeren van een hele oude situatie wordt uitgegaan.
9.9.1.
Artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: “Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.”
9.9.2.
Zoals in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:4 van de Awb is vermeld [11] , is de strekking van dit artikel geenszins dat een bestuursorgaan niet vanuit bepaalde beleidskeuzes zou mogen werken, maar dat het erom gaat dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden. Het gaat erom dat de overheid de nodige objectiviteit moet betrachten en zich niet door vooringenomenheid mag laten leiden, aldus de memorie van toelichting.
9.9.3.
Gelet op wat in rechtsoverweging 9.5.6 en 9.5.7 is overwogen, heeft verweerder wat betreft het parkeren correcte vergelijkingen gemaakt. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder jegens hen vooringenomen heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond, omdat de rechtbank van oordeel is dat de omgevingsvergunning voor het realiseren van een appartementencomplex met 26 appartementen op het adres Burgemeester de Beaufortplein 6, 10 en 11 in Markelo terecht is verleend.
10.1.
Dit betekent dat het bestreden besluit van 25 april 2024 in stand blijft. Voor een vergoeding van griffierecht en proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep 24/2782 (VVE de Beaufort) ongegrond;
- het beroep 24/3031 ([eiser 1] e.a.) ongegrond;
- het beroep 24/2975 ([eiser 2]) ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.[naam 1], [naam 2], [naam 3], Wapen van Markelo vof en Wapen van Markelo BV.
2.Zowel voor VVE de Beaufort als voor [eiser 1] e.a.
3.Rechtbank Overijssel 12 juli 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3701 (VVE de Beaufort) en rechtbank Overijssel 25 september 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:4954 ([eiser 1] e.a.).
4.De voorzieningenrechter heeft de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen immers afgewezen.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:492.
6.Zie de uitspraak van 23 oktober 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:4276.
7.Bijlage 1 bij de planregels.
8.Zie de uitspraak van 27 december 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2023:4852.
9.Zie de uitspraak van 7 maart 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2012:BV8044.
10.Zie in dat verband de als bijlage bij het verweerschrift gevoegde memo d.d. 11 februari 2025.
11.Zie hiervoor Kamerstukken II 1998/89, 21 221, nr. 3, blz. 53-55.