ECLI:NL:RBOVE:2025:3320

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
ak_25_604
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen openstaande vorderingen

Deze uitspraak betreft het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, waarin zijn bezwaren tegen openstaande vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het college heeft geoordeeld dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft op 8 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van het college aanwezig was, maar eiser zich had afgemeld. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk zijn. Eiser, die sinds 2018 in Afrika verblijft, heeft in augustus 2024 bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van bijstandsbedragen, maar dit bezwaar is te laat ingediend. De rechtbank legt uit dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is. Eiser heeft geen geldige redenen aangevoerd voor het late indienen van zijn bezwaar. De rechtbank bevestigt dat het college het bezwaar tegen de terugvordering van de bijstandsbedragen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/604

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)

gemachtigde: mr. L. Luigies.

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over eisers beroep tegen het besluit van het college om zijn bezwaren tegen openstaande vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij volgens het college te laat bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het college eisers bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.

Inleiding

1. De rechtbank beoordeeld eisers beroep tegen het besluit 18 december 2024.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hierbij was de gemachtigde van het college aanwezig. Eiser heeft zich afgemeld.

Feiten en omstandigheden

2. Met het besluit van 6 november 2013 heeft het college aan eiser en zijn inmiddels
ex-echtgenote mevrouw [naam] bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van
€ 7.181,00 voor de inrichtingskosten van hun huis. Deze bijstand is toegekend in de vorm van een geldlening. Daarnaast heeft het college een bedrag aan bijzondere bijstand toegekend ten behoeve van de kosten van dubbele woonlasten.
2.1.
Met het besluit van 13 april 2018 heeft het college een bedrag van € 1.360,31 aan verleende bijstand van eiser teruggevorderd, in verband met in 2016 ontvangen inkomsten voor verrichte werkzaamheden.
2.2.
Eiser bevindt zich vanaf 2018 in Afrika, laatstelijk in Somalië. Hij heeft zelf toegelicht dat hij niet beschikt over een paspoort en niet naar Nederland kan komen. Wel correspondeert eiser via de mail met het college.
2.3.
Met een e-mail van 13 augustus 2024 heeft het college op verzoek van eiser het besluit van 13 april 2018 aan hem verzonden. Eiser heeft vervolgens met zijn e-mail
van 19 augustus 2024 bezwaar gemaakt. Daarin schrijft hij dat hij bezwaar maakt tegen de vordering 36549 en vordering 27773 ten bedrage van € 4.731,22 voor hem alleen. Eiser stelt dat hij maar voor de helft van dat bedrag kan worden aangesproken.
2.4.
Met een e-mail van 9 december 2024 heeft een medewerker van het college eiser geïnformeerd over de stand van zaken en gesteld dat het bezwaar wordt opgevat als te zijn gericht tegen de besluiten van 6 november 2013 en 13 april 2018. Daarbij is aangegeven dat dus te laat bezwaar is gemaakt en dat er geen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat het bezwaar wel inhoudelijk kan worden behandeld. Ter informatie heeft het college toegelicht dat eiser en zijn echtgenote hoofdelijk verantwoordelijk zijn voor de terugbetaling van de lening. Het bedrag kan door het college dus niet worden verdeeld, zoals eiser graag wil.
2.5.
Bij besluit op bezwaar van 18 december 2024 heeft het college het bezwaar van eiser tegen de beide genoemde besluiten niet-ontvankelijk verklaard, omdat te laat bezwaar is gemaakt en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.6.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze Afdeling heeft het beroep op 21 januari 2025 naar deze rechtbank doorgestuurd ter behandeling. Eiser heeft dus beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 9 april 2025 aan eiser gevraagd waarom hij niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken. Eiser heeft in zijn e-mail van 25 april 2025 daarop geen duidelijke gronden van beroep aangevoerd, maar samengevat als volgt geantwoord, dat hij momenteel werkloos is, geen betaalde activiteiten heeft en sinds 2018 langdurig in Afrika woont, in Somalië. Met betrekking tot het late bezwaar tegen de beschikking van 6 november 2013 en de reden daarvan schrijft eiser: “Het is niet van toepassing want over de beschikking van 6 november 2013 ik en mijn ex-partner kregen samen een bedrag voor huisinrichting dat is een feit en ontken ik zeker niet. Het probleem wat ik nu ben in conflict ben met de gemeente is zij willen de hele bedrag dat ik zelf en alleen moet terugbetalen. Ik heb 10 keer aan hun duidelijk verteld het bedrag moet gesplitst worden tussen mij en mijn ex partner die verblijft en woonachtig en ontvangt maandelijkse inkomen. Voor uw ter informatie de echtscheiding vond plaats in Nederland op 09 /03 /2020. Het gemeente weigert en dat is de dilemma.
Nogmaals voor het goed begrijp ik ben bereid het geld terug te betalen in termijn tenzij het gesplitst worden. Tevens het gemeente heeft mijn Nederlandse passport geblokkeerd en gesignaleerd dat betekent ik kan niet reizen om naar werk op te zoeken om mijn schulden aflossen en mijn werk situatie te verbeteren. Ik verzoek u de rechtbank om een adequate beslissing en een passende regeling te hanteren op dit situatie die heel lang pijnlijke schadelijke op mij uitoefent.”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het college de bezwaren van eiser terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank licht dit als volgt toe.
3.1.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is de dag na de dag waarop het besluit is verzonden. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3.2.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het college het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaren. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Dat is het geval wanneer redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het gaat dan om bijzondere omstandigheden waardoor iemand er niets aan kon dat hij of zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar. Daarnaast is het vereist dat het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.
Bezwaar tegen het besluit van 13 april 2018
3.3.
Het college heeft uit wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd terecht afgeleid dat het bezwaar deels was gericht tegen de terugvorderingsbeslissing van 13 april 2018. Een sterke aanwijzing daarvoor is ook dat eiser op 19 augustus 2024 zijn bezwaren heeft gemaild, kort nadat het college met de e-mail van 13 augustus 2024 genoemd besluit (opnieuw) aan hem had gemaild. Het college heeft terecht geconcludeerd dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit en dat geen goede reden bestaat om de overschrijding van de termijn te passeren. Er is geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding. Dat betekent dat het college naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar van eiser tegen het besluit van
13 augustus 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser tegen het besluit van 18 december 2024 is in zoverre ongegrond.
Bezwaar tegen het besluit 6 november 2013
3.4.
Het tweede deel van het bezwaar van eiser gaat erover dat het college eiser heeft gevraagd het hele bedrag van de bij besluit van 6 november 2013 verstrekte lening terug te betalen. Daarvan resteert kennelijk nog een bedrag van € 4.731,22. Eiser meent dat hij voor niet meer dan de helft kan worden aangesproken en zijn ex-echtgenote voor de andere helft (eiser is formeel gescheiden in 2020). Het bezwaar van eiser is dus niet gericht tegen de toekenning van de bijzondere bijstand bij besluit van 6 november 2013 maar tegen de beslissing om van hem terugbetaling van het gehele bedrag aan verstrekte bijstand te vragen. Dat hij moet terugbetalen staat niet in het besluit van 6 november 2013. Ter zitting is met de gemachtigde van het college besproken dat dat vermoedelijk staat in e-mails of brieven nadien, maar dat die zeker zullen dateren uit de periode voor 2020, gelet op het vertrek van eiser uit Nederland. De rechtbank kan het college volgen in deze redenering.
3.5.
Dat betekent dat het college het bezwaar van eiser ten onrechte gericht heeft geacht tegen het besluit van 6 november 2013. In zoverre is het bestreden besluit van 18 december 2024 dan ook niet juist.
3.6.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat het bezwaar van eiser dat is gericht tegen het feit dat hij het hele bedrag moet terugbetalen (hoofdelijke aansprakelijkheid), sowieso verband houdt met correspondentie en beslissingen uit de periode van voor 2020. Het bezwaar van eiser van 19 augustus 2024 is dus in ieder geval veel te laat. Daarvoor bestaat geen goede reden en dus is het bezwaar door het college terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.7.
De rechtbank kan het college volgen dat er sowieso sprake zal zijn van een te laat bezwaar, omdat het besluit dan wel de besluiten waarin is aangegeven dat eiser voor het gehele bedrag kan worden aangesproken, is of zijn genomen voor het jaar 2020. Het college heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht beslist dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing waarin hem is medegedeeld dat hij, evenals zijn ex-echtgenote, verantwoordelijk kan worden gesteld voor de terugbetaling van de gehele verstrekte lening. Dat dit het geval is volgt uit de geldende wettelijke bepalingen, zoals het college in de eerdergenoemde mail en in het besluit van 18 december 2024 heeft uitgelegd. Dit betekent dat de rechtbank het genoemde gebrek in het besluit van 18 december 2024 met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht zal passeren, omdat eiser daardoor niet is benadeeld. De uitkomst blijft hetzelfde en eiser heeft al zijn argumenten in deze beroepsprocedure kunnen aanvoeren. Daarom heeft het college met het bestreden besluit het bezwaar van 19 augustus 2024 terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijg. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.