Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht treft de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat op dit moment nog geen gebruik kan worden gemaakt van de opdracht/ontheffing. Aanvankelijk was nog geen ontheffing verleend voor het gebruik van een geluidsdemper. Tijdens de aanloop naar de procedure is op 27 december 2024 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de ontheffing voor het gebruik van een geluidsdemper verleend. Dit besluit is echter gezonden aan de Korpschef, en dient door de Korpschef aan verweerder te worden uitgereikt. Ten tijde van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening had de Korpschef het besluit nog niet uitgereikt aan verweerder. Pas na de uitreiking van dit besluit kan verweerder voor alle gebruikers een zogenoemde ‘verlof Wapens en Munitie WM4’ aanvragen bij de Korpschef en het afgeven van deze verloven zal ongeveer een maand duren. Pas dan kan van de ontheffing/opdracht gebruik worden gemaakt.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster wel degelijk een spoedeisend belang, nu op het moment van afgifte van het hiervoor genoemde verlof onmiddellijk gebruik kan worden gemaakt van de door verweerder gegeven opdracht/ontheffing.
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een besluit op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is ingediend vóór 1 januari 2024 en tegen dat besluit beroep open staat, blijft het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Dit volgt uit artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet
6. Het verzoek om ontheffing is ingediend op 15 november 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wnb van toepassing blijft.
7. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 3.18, eerste lid, van de Wnb. Uit deze bepaling volgt dat aan een faunabeheereenheid een opdracht kan worden verleend om, in afwijking van de verbodsbepalingen uit de Wnb, de omvang van een nader aangeduide populatie van vogels te beperken. Dit mag uitsluitend als dit nodig is in verband met één of meer van de redenen die worden genoemd in artikel 3.17, eerste lid, van de Wnb, als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en als de gunstige staat van instandhouding van de betrokken vogelsoort(en) niet wordt aangetast.
8. Artikel 3.17, eerste lid, van de Wnb is een voortzetting van artikel 68, eerste lid, van de Flora- en faunawet (Ffw). Met laatstgenoemde bepaling is de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Reeds eerder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) overwogen dat niet is gebleken dat deze implementatie niet op een juiste wijze heeft plaatsgevonden, maar dat dit onverlet laat dat artikel 68 van de Ffw moet worden uitgelegd en toegepast in het licht van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vogelrichtlijn.Dit geldt dus ook voor artikel 3.17, eerste lid, van de Wnb.
Goedkeuring Beheerplan koppelreductie 2024-2029
9. Verzoekster heeft eerst ter zitting aangevoerd dat het Beheerplan koppelreductie 2024-2029 niet goedgekeurd is, hoewel daarom in de brief van 15 november 2023 is verzocht.
Dit is relevant omdat in dit plan wordt gesproken over de afschot van de grauwe gans in de periode van 1 januari tot 15 maart. In het latere, op 9 juli 2024 goedgekeurde, Faunabeheerplan Overijssel 2024-2029 wordt in paragraaf 2.2.15 gesproken over het doden van de overzomerende grauwe ganzen in de periode van 1 april tot 1 oktober.
10. Verweerder heeft ter zitting hierover opgemerkt dat er geen separate goedkeuringsprocedure is gevolgd met betrekking tot het Beheerplan koppelreductie 2024-2029, maar dat dit plan als deelplan is meegenomen bij de beoordeling van het verzoek van 15 november 2023, omdat het plan hiervan deel uitmaakt en dat met het bestreden besluit, waarin vermeld is dat het plan ook daar deel van uitmaakt, tevens goedkeuring voor het plan is verleend.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het besluit van 31 januari 2024 door verweerder expliciet besloten is dat van de aanvraag het beheerplan koppelreductie 2024-2029 onderdeel uitmaakt van dit besluit. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit beheerplan in het besluit van 31 januari 2024 impliciet is goedgekeurd. Gelet op de mogelijkheid om tegen dit besluit, inclusief het daarvan deel uitmakend plan, bezwaar te maken is verzoekster door de impliciete goedkeuring van het plan niet benadeeld.
12. Dat in het Faunabeheerplan Overijssel 2024-2020 een andere periode is genoemd kan er niet toe leiden dat de periode, zoals genoemd in het beheerplan koppelreductie, onjuist zou zijn. Het beheerplan koppelreductie moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter gezien worden als een deelplan, behorende bij het Faunabeheerplan.
Significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden
13. Verzoekster heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de bestreden toestemming is gegeven in strijd met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn (HR). Verweerder heeft naar de mening van verzoekster toestemming verleend voor een project zonder dat hij de zekerheid heeft verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast. In het besluit is opgenomen dat de winterganzen zich ophouden in groepen, niet territoriaal en niet agressief naar soortgenoten zijn en dat ze als groep makkelijk kunnen uitwijken naar andere percelen en gebieden, maar dat is niet de bedoeling geweest van de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden als rust- en foerageergebied voor de aangewezen vogels. Er is niets vermeld over het aantal keer dat mag worden geschoten. Het geluidsniveau van een geweer met demper is nog steeds heel hoog, waardoor vogels op grote afstand kunnen worden verstoord. De impact van het afschot op de aangewezen doelsoorten kan groot zijn waardoor de wintersterfte kan worden verhoogd en de reproductie in het volgende broedseizoen kan worden beperkt. Daarmee kan de staat van instandhouding significant worden aangetast. Verweerder heeft op geen enkele manier beoordeeld of het vergunde project daadwerkelijk geen significant negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden en de doelsoorten in de betreffende Natura 2000-gebieden.
14. De voorzieningenrechter begrijpt uit dit standpunt van verzoekster dat zij van mening is dat verweerder bij het beoordelen van deze aanvraag gelijk ook had moeten kijken of het hier een activiteit betrof waarvoor een natuurvergunning vereist was.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het maken van een passende beoordeling of een voortoets, dan wel het uitsluiten van significante effecten op een Natura 2000-gebied niet relevant is in het kader van een opdracht op grond van hoofdstuk 3 van de Wnb. De vraag of een natuurvergunning vereist is, is naar de mening van verweerder niet van invloed op de verlening van de opdracht en de ontheffing. Overigens is verweerder van mening dat het uitvoering geven aan de ontheffing en opdracht geen significante gevolgen heeft voor het gebied, zodat geen vergunning is vereist.
16. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verweerder gegeven opdracht en ontheffing ziet op soortenbescherming op grond van hoofdstuk 3 van de Wnb. De door verzoekster bedoelde natuurvergunning ziet op gebiedsbescherming als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Dit zijn twee verschillende toetsingskaders. Dit neemt niet weg dat de vraag of voor een activiteit een natuurvergunning is vereist, een rol kan spelen bij beantwoording van de vraag of de gegeven opdracht uitvoerbaar is. De opdracht is niet zonder meer uitvoerbaar als verweerder ten tijde van het geven van de opdracht had moeten onderkennen dat deze slechts kan worden uitgevoerd nadat hiervoor ook een natuurvergunning is verkregen. In die situatie zou het zo kunnen zijn dat verweerder de opdracht slechts kan geven na of gelijktijdig met het verlenen van de natuurvergunning.
17. De voorzieningenrechter overweegt dat de door verweerder gegeven opdracht en ontheffing niet enkel ziet op de aangewezen Natura 2000-gebieden, maar ook op een zone van maximaal 500 meter daaromheen, mits het agrarische gebieden zijn. Gelet daarop is op voorhand niet bekend waar de opdracht zal worden uitgevoerd. Dit staat ter beoordeling aan de uitvoerder. Onder die omstandigheden bestond voor verweerder geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de opdracht niet uitvoerbaar is zonder een natuurvergunning. Als de uitvoerder de opdracht wil uitvoeren in of nabij Natura 2000-gebieden, is het zijn verantwoordelijkheid om de hiervoor eventueel benodigde natuurvergunning aan te vragen bij verweerder.
18. Verzoekster heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij de voorwaarde, zoals gegeven op pagina 4 van het bestreden besluit zo gelezen heeft dat de geselecteerde personen toegang hebben tot alle percelen en in het Natura 2000-gebied alleen op agrarische percelen. Verweerder heeft gesteld dat in ieder geval bedoeld is dat de koppelvormende ganzen uitsluitend geschoten mogen worden op agrarische percelen. Als er in een Natura 2000-gebied geen agrarische percelen zijn, mogen daar ook geen koppelvormende grauwe ganzen worden geschoten.
19. Tot slot heeft verzoekster aangevoerd dat de ontheffing niet nodig is omdat er andere bevredigende oplossingen zijn, zoals automatische laser, drones en sensoren, getrainde honden, het knalapparaat, het vogelafweerpistool, het afrasteringsnest en Bird Alert. Alternatieve teeltmethoden en processen dienen eveneens te worden overwogen.
20. Uit zowel het Beheerplan koppelreductie 2024-2029, het primaire en het bestreden besluit komt uitgebreid gemotiveerd naar voren dat er al verschillende preventieve maatregelen zijn ingezet om schade aan gewassen te voorkomen, zowel visuele als akoestische middelen. Hierbij moet gedacht worden aan linten, vogelverschrikkers, vlaggen, menselijk verjaging, landbouwvoertuigen en dergelijke. En tevens is in de beslissing op bezwaar duidelijk verwoord, dat bepaalde akoestische middelen op sommige percelen minder geschikt waren, juist vanwege het effect op de Natura 2000-gebieden.
21. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met bovenvermelde stukken genoegzaam onderbouwd dat voldoende alternatieve methodes zijn gebruikt om grazende grauwe ganzen van de agrarische percelen te verjagen. De voorzieningenrechter merkt hierbij echter op dat de opdracht en de ontheffing niet ziet op verjaging van de grauwe ganzen, maar op het beperken van de populatie om aanmerkelijke schade aan de gewassen tegen te gaan. Dat er sprake is van aanmerkelijke schade aan de gewassen, heeft verweerder, anders dan verzoekster, voldoende gemotiveerd in de stukken die aan de besluitvorming ten grondslag liggen.
22. Op grond van vorenstaande is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het namens verzoekster bestreden besluit voldoende gemotiveerd en bestaat de verwachting dat dit besluit stand zal houden.
23. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.