ECLI:NL:RBOVE:2025:3383

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
08.278086.24 (hoofdzaak), 08-277915-24 (gevoegd) en 08-278139-24 (gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 14-jarige jongen voor bedreiging, openlijke geweldpleging en poging tot afpersing

Op 26 mei 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 14-jarige jongen veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De jongen is schuldig bevonden aan bedreiging met zware mishandeling, openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en poging tot afpersing. De feiten vonden plaats in Steenwijk, waar de jongen op 8 april 2024 een slachtoffer bedreigde met een boksbeugel en hem meermalen sloeg. Daarnaast heeft hij samen met anderen geprobeerd een ander slachtoffer te dwingen tot afgifte van zijn spullen door geweld te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, en legde een werkstraf op, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en besloot dat de jongen begeleiding nodig heeft om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.278086.24 (hoofdzaak), 08-277915-24 (gevoegd) en 08-278139-24 (gevoegd) (P)
Datum vonnis: 26 mei 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,

1.De toelichting op dit vonnis

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte] ) opgeroepen om op 12 mei 2025 voor de rechter te verschijnen. Deze oproep wordt ook wel een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welke strafbare feiten [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 12 mei 2025 hebben de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsvrouw
mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat in Rotterdam, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldigingen vinden. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
De rechtbank schrijft in dit vonnis wat zij van de beschuldigingen vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft. De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat de feiten die de officier van justitie [verdachte] verwijt, kunnen worden bewezen.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging. Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt twee openlijke geweldplegingen en een bedreiging met zware mishandeling. Hij krijgt daarom een straf opgelegd: een werkstraf voor de duur van 100 uren met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daarbij bijzondere voorwaarden stellen op de wijze zoals zij deze aan het eind van dit vonnis heeft geformuleerd.

2.De tenlastelegging

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten van de zaak met parketnummer 08-278086-24 als feit 1 en feit 2, het feit van de zaak met parketnummer 08-277915-24 als feit 3 en het feit van de zaak met parketnummer 08-278139-24 als feit 4.
De verdenking komt er, kort en bondig, op neer dat [verdachte] :
feit 1: op 8 april 2024 in Steenwijk [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft bedreigd;
feit 2: op 8 april 2024 in Steenwijk openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
feit 3: op 3 mei 2024 in Steenwijk openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) (
feit 3 primair) dan wel hem samen met een ander heeft mishandeld (
feit 3 subsidiair);
feit 4:op 29 maart 2024 in Steenwijk heeft geprobeerd om onder (dreiging van) geweld
[slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) te dwingen tot afgifte van zijn goederen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte] , dat:
feit 1
hij op of omstreeks 8 april 2024 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland[slachtoffer 1] heeft bedreigdmet enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen- "ik haal mijn boksbeugel op en dan kom ik terug" en/of "ik haal mijn boksbeugelop en ik ga je helemaal in elkaar slaan", althans woorden van gelijke dreigende aardof strekking;
feit 2hij op of omstreeks 8 april 2024 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, althans inNederlandopenlijk, te weten, bij/op/aan de Oosterstraat, in elk geval op of aan de openbareweg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniginggeweld heeft gepleegd tegeneen persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1]- een of meermalen tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam te slaan en/of- een of meermalen tegen zijn lichaam te trappen;
feit 3
hij op of omstreeks 3 mei 2024 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, althansNederlandopenlijk, te weten, bij/aan/op de Markt, in elk geval op of aan de openbare wegen/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging, met een of meer onbekend gebleven daders,geweld heeft gepleegd tegeneen persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2]- een of meermalen tegen het lichaam te duwen en/of- een of meermalen tegen het lichaam te slaan;feit 3 subsidiairhij op of omstreeks 3 mei 2024 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, althans inNederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]- een of meermalen tegen het lichaam te duwen en/of- een of meermalen tegen het lichaam te slaan;
feit 4
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerlandop de openbare weg te weten bij/op De Rikkingtezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomenmisdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelendoor geweld en/of bedreiging met geweld[slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van zijn spullen, in elk geval enig goed,dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] en/of een derde toebehoorde(n)immers heeft hij, verdachte, en of een van zijn mededaders,- meermalen aan die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd "geef mij je spullen" althanswoorden van gelijke dreigende aard of strekking,- op de hand van die [slachtoffer 3] een sigaret uitgedrukt, althans daarmee gedreigd,- die [slachtoffer 3] op zijn rug gealagen en/of daarmee gedreigd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat [verdachte] iets in een loze ruimte heeft geroepen, maar dat dit geen bedreiging is. De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 2 en feit 3 primair tot een bewezenverklaring kan komen. Van het onder feit 4 ten laste gelegde moet [verdachte] worden vrijgesproken, omdat de poging tot afpersing in vereniging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De feiten en omstandigheden
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 8 april 2024 in Steenwijk door een groep van vier jongens en een meisje richting de Domino’s is geduwd. De groep begon hem te slaan totdat [slachtoffer 1] door een vrouw de [bedrijf 1] in is getrokken. Toen [slachtoffer 1] in de [bedrijf 1] was, vertelde zijn vriend [naam 1] dat ‘ [alias 1] ’ of ‘ [alias 2] ’ had gezegd dat hij terug zou komen met een boksbeugel. [slachtoffer 1] had de indruk dat dit serieus bedoeld was om hem daarmee te slaan en te mishandelen. [2]
[getuige 1] zag dat [slachtoffer 1] door een vrouw de [bedrijf 1] in werd getrokken. [alias 2] kwam bij de winkel en riep naar [slachtoffer 1] : ‘
Ik kom terug met een boksbeugel en ik ga je helemaal in elkaar slaan’. [3]
[getuige 2] was aan het werk bij de [bedrijf 2] toen zij een groep jongeren voor de [bedrijf 1] zag staan. Zij hoorde een jongen zeggen: ‘
Ik haal mijn boksbeugel op en dan kom ik terug’.Deze jongen was blank, had een mollig postuur en blond haar met een opvallende kuif. [4]
[verdachte] heeft verklaard dat hij boos was en iets heeft geroepen. Hij weet niet meer precies wat hij heeft gezegd.
Overwegingen en oordeel
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] op 8 april 2024 in Steenwijk naar [slachtoffer 1] heeft geroepen:
‘ik haal mijn boksbeugel op en dan kom ik terug’of
‘ik haal mijn boksbeugel op en ik ga je helemaal in elkaar slaan’.Deze woorden hebben [slachtoffer 1] ook bereikt en naar het oordeel van de rechtbank zijn deze bewoordingen van dien aard dat bij [slachtoffer 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar mishandeld zou worden. Daarmee is het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
[verdachte] heeft bekend dat hij het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd. Tijdens de zitting is door [verdachte] of zijn raadsvrouw ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359, lid 3, laatste volzin Sv zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de (bekennende) verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2025;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 8 april 2024 (pagina’s 7 tot en met 9).
Ten aanzien van het onder feit 3 primair ten laste gelegde
[verdachte] heeft bekend dat hij het onder feit 3 primair ten laste gelegde heeft gepleegd. Tijdens de zitting is door [verdachte] of zijn raadsvrouw ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [5] tot een bewezenverklaring van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359, lid 3, laatste volzin Sv zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de (bekennende) verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2025;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 3 mei 2024 (pagina’s 8 tot en met 11).
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [6] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde ‘afpersing in vereniging’. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De feiten en omstandigheden
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat op 29 maart 2024 in Steenwijk een woordenwisseling plaatsvond tussen [naam 2] en twee meisjes. Daarna kwam er een groep van tien tot twaalf jongens bij. [slachtoffer 3] hoorde één van de jongens roepen: ‘
de jongen met die pet is die jongen van bij de Domino's’. Vervolgens werd de pet van [slachtoffer 3] afgepakt door een Marokkaans uitziende jongen, die hem later op zijn rug sloeg. Direct daarop zei een jongen, genaamd [alias 2] of [alias 1] dat [slachtoffer 3] zijn zakken moest legen. Deze jongen was blank, dik en had blond kort haar. Vervolgens drukte deze jongen zijn sigaret uit op de hand van [slachtoffer 3] . Hij riep meermaals: ‘
maak je zakken leeg, maak je zakken leeg’en probeerde met zijn handen in de zakken van [slachtoffer 3] te komen. [slachtoffer 3] kon zijn zakken dichthouden. Tegelijkertijd stond er een andere jongen op de rug van [slachtoffer 3] in te slaan. [7]
[naam 3] zag dat er meerdere mensen om [slachtoffer 3] heen gingen staan. Dit waren ene [alias 1] , [naam 4] en de rest kende [naam 3] niet. [slachtoffer 3] moest zijn zakken leegmaken. [slachtoffer 3] liet dat niet toe. Er werd gezegd: ‘
zakken leegmaken of wij slaan je in elkaar’. [8]
[naam 2] zag dat een groep jongens zich op [slachtoffer 3] richtte. Eén van de jongens vroeg aan [slachtoffer 3] of hij een sigaret op zijn hand mocht uitdrukken. De jongens schreeuwden tegen [slachtoffer 3] dat hij zijn zakken leeg moest maken. De jongens trokken en duwden [slachtoffer 3] . Eén van de jongens sloeg [slachtoffer 3] hard tegen zijn rug. [slachtoffer 3] verweerde zich door de jongens van zich af te duwen. Daarom is het niet gelukt om geld van [slachtoffer 3] af te pakken. Een aantal van de jongens hadden de pet van [slachtoffer 3] afgepakt. De jongen die [slachtoffer 3] vroeg of hij een sigaret op zijn hand mocht uitdrukken was blank, 1.70 á 1.75 meter lang en had een dik postuur. [9]
Overwegingen en oordeel
Poging tot afpersing
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de poging tot afpersing van [slachtoffer 3] . De rechtbank komt echter wel tot een bewezenverklaring van dit feit op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat het [verdachte] is die [slachtoffer 3] , [naam 3] en [naam 2] aanduiden als de blanke, blonde jongen met een stevig postuur met de naam ‘ [alias 1] ’ of ‘ [alias 2] ’. De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat [verdachte] voldoet aan het door deze getuigen opgegeven signalement. De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen verder vast dat [verdachte] op 29 maart 2024 in Steenwijk een sigaret heeft uitgedrukt op de hand van [slachtoffer 3] . Ook heeft [verdachte] tegen [slachtoffer 3] meermaals gezegd: ‘
zakken legen’en is hij door [verdachte] of zijn medeverdachten meermaals op zijn rug geslagen. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op het [slachtoffer 3] laten afgeven van zijn spullen.
In vereniging
De rechtbank is voorts van oordeel dat [verdachte] een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde ‘poging tot afpersing in vereniging’ en dat die bijdrage van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het onder feit 4 ten laste gelegde medeplegen bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 8 april 2024 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,[slachtoffer 1] heeft bedreigdmet zware mishandeling,door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen- "ik haal mijn boksbeugel op en dan kom ik terug" of "ik haal mijn boksbeugelop en ik ga je helemaal in elkaar slaan";
feit 2hij op 8 april 2024 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, openlijk, te weten, op de Oosterstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegeneen persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1]- meermalen tegen zijn hoofd en zijn lichaam te slaan en- een of meermalen tegen zijn lichaam te trappen;
feit 3 primair
hij op 3 mei 2024 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, openlijk, aan de Markt, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegeneen persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2]- meermalen tegen het lichaam te duwen en- meermalen tegen het lichaam te slaan;
feit 4
hij op 29 maart 2024 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,op de openbare weg te weten op De Rikking,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomenmisdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelendoor geweld en bedreiging met geweld[slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van zijn spullen, die aan die [slachtoffer 3] toebehoorden, immers heeft hij, verdachte, en/of een van zijn mededaders,- meermalen aan die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd "geef mij je spullen", althanswoorden van gelijke dreigende aard of strekking,- op de hand van die [slachtoffer 3] een sigaret uitgedrukt,
- die [slachtoffer 3] op zijn rug geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 141, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf:
bedreiging met zware mishandeling;
feit 2:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3 primair:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 4:
het misdrijf:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van [verdachte]

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat [verdachte] strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot de leerstraf So Cool Regulier van 40 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan [verdachte] een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren met een proeftijd van twee jaren wordt opgelegd. De officier van justitie heeft geëist dat aan deze voorwaardelijke werkstraf de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de oplegging van de straf rekening te houden met de draagkracht van [verdachte] . Hij krijgt al hulp van [stichting] , gaat iedere dag naar school in [plaats] en heeft betrokken ouders. De raadsvrouw heeft verzocht om aan [verdachte] enkel de leerstraf So Cool Regulier op te leggen en geen jeugdreclasseringstoezicht op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Bij alle vier feiten is geweld gebruikt of gedreigd met geweld. Zo heeft [verdachte] openlijk en in vereniging geweld gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Na de geweldpleging heeft hij [slachtoffer 1] ook nog bedreigd door te zeggen dat hij nog terug zou komen met een boksbeugel. Daarnaast heeft [verdachte] samen met anderen geprobeerd [slachtoffer 3] spullen af te laten geven door geweld te gebruiken en te dreigen met geweld. Door zo te handelen, heeft [verdachte] meermaals op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van meerdere slachtoffers. De slachtoffers zijn geslagen, geschopt en zijn bang geweest. Bovendien heeft [verdachte] de delicten in de openbare ruimte gepleegd. Dat versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Dit alles rekent de rechtbank [verdachte] aan.
De persoon van [verdachte]
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van [verdachte] van 13 november 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder gekeken naar de inhoud van het rapport van de Raad van
25 april 2025, waarin naar voren komt dat de Raad zich zorgen maakt over de impulsiviteit en het onverwerkte pestverleden van [verdachte] . Het is daarom goed als [verdachte] weerbaarder wordt en positieve ervaringen opdoet in het contact met leeftijdsgenoten. [verdachte] heeft inmiddels een jaar hulpverlening vanuit [stichting] . Daarnaast gaat [verdachte] dagelijks naar school (voortgezet speciaal onderwijs). Op school gaat het momenteel redelijk tot goed met [verdachte] . [verdachte] mocht van zijn ouders ruim een jaar niet naar buiten om problemen te voorkomen. Sinds kort mag [verdachte] weer steeds vaker naar buiten met zijn vrienden. Hij is dan wel weer betrokken bij kleine incidenten, zoals een brandje. Het is wenselijk dat onderzocht wordt wat er cognitief gezien van [verdachte] verwacht kan worden en dat hij leert inzien dat zijn gedrag ook gevolgen heeft. Dit zal een proces van veel herhaling en inslijten zijn. De Raad denkt dat een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor [verdachte] als stok achter de deur kan fungeren. Ook een leerstraf in de vorm van So Cool verlengd vindt de Raad passend, gelet op de vaardigheidstekorten en impulsiviteit van [verdachte] .
De Raad adviseert de bijzondere voorwaarden van het houden aan aanwijzingen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de medewerking aan ondersteuning of verwijzing door een andere hulpverleningsinstantie en het hebben van een zinvolle dagbesteding.
De strafoplegging
Omdat [verdachte] minderjarig is, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. Bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan houdt de rechtbank vervolgens rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en met de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. De reeks van strafbare feiten die [verdachte] heeft gepleegd zijn ernstig en de rechtbank vindt dat daar een deels onvoorwaardelijke werkstraf bij hoort. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat hij in de toekomst weer strafbare feiten gaat plegen, zal de rechtbank de werkstraf deels in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank zal aan die voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden stellen zoals de Raad die heeft geadviseerd, omdat [verdachte] begeleiding nodig heeft. Ook stelt de rechtbank het meewerken aan gedragskundig onderzoek (en de uitkomst van dit onderzoek) als bijzondere voorwaarde. Ter zitting is hier uitvoerig over gediscussieerd. Afgaande op wat de ouders en [verdachte] hebben gezegd, verwacht de rechtbank dat zij niet uit zichzelf [verdachte] zullen laten onderzoeken. De rechtbank vindt het belangrijk dat er (eerst) een diagnose komt zodat aan de hand daarvan kan worden gekeken naar wat [verdachte] nodig heeft of moet leren om herhaling te voorkomen. Omdat het van belang is dat [verdachte] niet wordt overvraagd en omdat de rechtbank in het geval van [verdachte] vindt dat hij meer heeft aan een jeugdreclasseringstoezicht, zal de rechtbank niet ook nog een leerstraf in de vorm van So Cool opleggen.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan [verdachte] op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan bijzondere voorwaarden stellen op de wijze zoals deze hierna in het dictum zijn geformuleerd.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
[naam 5] heeft zich ten aanzien van feit 3 als wettelijk vertegenwoordiger (voogd) van de minderjarige [slachtoffer 2] namens hem als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Zij vordert [verdachte] te veroordelen tot betaling van een immateriële schadevergoeding van
€ 350,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in zijn geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de daartoe geldende wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het toe te wijzen bedrag moet worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Een van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van lichamelijk letsel. Daarvan is in dit geval sprake. De benadeelde partij had pijn aan zijn hoofd en in zijn zij. Hij heeft de dagen na de geweldpleging meermaals gebraakt en de hoofdpijn heeft een week aangehouden. Om die reden kan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW aanspraak maken op smartengeld. De rechtbank zal de vordering toewijzen. De rechtbank houdt hierbij rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De rechtbank acht het, alles afwegend, billijk om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 350,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het stafbare feit is gepleegd.
7.5
Aansprakelijkheid
Omdat [verdachte] ten tijde van het bewezenverklaarde strafbare feit de leeftijd van
14 jaren nog niet had bereikt, zijn op grond van de artikelen 6:164 en 6:169 van het BW en
artikel 51g, lid 4 Wetboek van Strafvordering de wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] aansprakelijk voor de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het bewezenverklaarde strafbare feit. Als aansprakelijke partij dienen de wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] daarom aan de benadeelde partij bovengenoemd bedrag aan schadevergoeding te betalen.
De wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] worden tevens veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.6
Geen schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. Zoals hiervoor is overwogen, zijn de wettelijk vertegenwoordigers aansprakelijk voor de schade die door [verdachte] aan een derde is toegebracht. Aan de wettelijk vertegenwoordigers kan geen schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f Sr worden opgelegd, omdat zij niet zijn aan te merken als verdachten.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
bedreiging met zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3 primair:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 4:
het misdrijf:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen.
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
- bepaalt dat van deze werkstraf een gedeelte van
60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten als verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte (zich) gedurende de proeftijd:
- meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan gedragskundig onderzoek en het hieruit voortkomende advies voor begeleiding of behandeling;
  • meewerkt aan andere door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties gericht op het versterken en uitbreiden van vaardigheden, waarbij de jeugdreclassering bepaalt welke hulpverleningsinstantie passend is
  • zinvolle dagbesteding heeft (door de jeugdreclassering te bepalen).
- draagt aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (AST094), een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als
voorwaarden van rechtswegedat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 2]
  • wijstde vordering van
    de benadeelde partij [slachtoffer 2](feit 3 primair)
    toevoor een bedrag van
    € 350,--;
  • veroordeelt de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte tot betaling aan de
- veroordeelt de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. G.M.J. Vijftigschild en
mr. M. van Bruggen, rechters, allen ook kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.G. Drent, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024310778. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] (pagina’s 7 tot en met 9).
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 8 april 2024 (pagina’s 13 tot en met 17).
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 8 april 2024 (pagina’s 10 tot en met 12).
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024202536. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024172554. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 6] van 29 maart 2024 (pagina’s 46 tot en met 49).
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 29 maart 2024 (pagina’s 11 tot en met 14).
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 29 maart 2024 (pagina’s 15 tot en met 18).