ECLI:NL:RBOVE:2025:3494

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
08.305202.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 23-jarige man voor oplichting door middel van WhatsAppfraude met schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 2 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 23-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een schadevergoeding van in totaal € 6.475,53 aan benadeelde partijen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door zich via WhatsApp voor te doen als een familielid en zo slachtoffers te bewegen tot het overmaken van geld. De feiten vonden plaats in september en oktober 2021, waarbij de verdachte gebruik maakte van valse identiteiten en listige kunstgrepen om zijn slachtoffers te misleiden. Tijdens de zitting op 19 mei 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs is om de oplichting te bewijzen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een andere strafvorm dan een gevangenisstraf. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 3.800,-- voor [slachtoffer 1] en € 2.675,53 voor [slachtoffer 6]. De rechtbank heeft de verdachte ook gewaarschuwd dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.305202.22 (P)
Datum vonnis: 2 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de gemachtigde raadsvrouw mr. D.M. Rupert, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mevrouw [slachtoffer 1] als benadeelde partij heeft toegelicht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in september en/of oktober 2021:
feit 1:personen heeft geprobeerd op te lichten door zich in WhatsAppberichten voor te doen als een familielid en hen zo aan te zetten tot het betalen van geld;
feit 2:personen heeft opgelicht door zich in WhatsAppberichten voor te doen als een familielid en hen zo aan te zetten tot het betalen van geld;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 september 2021 tot en met 6 oktober 2021 te Deventer en/of te ‘s-Gravenhage en/of te Sleeuwijk en/of Boskoop, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten (telkens) de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld, te weten geldbedragen,
toebehorende aan [slachtoffer 2] , van ongeveer €4.000,- en/of
toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of
toebehorende aan [slachtoffer 4] , van ongeveer €4.271,89 en/of
toebehorende aan [slachtoffer 1] , van ongeveer €2.000,- en/of
toebehorende aan [slachtoffer 5]
door zich tegenover die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] - door middel van het versturen van (een) WhatsAppbericht(en) - voor te doen als een bekende van aangever, verkerend in (geld)nood en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] op die manier aan te zetten (om) geld over te boeken naar (een) bankrekening(en), onder controle/beheer van, hem, verdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 september 2021 tot en met 17 september 2021 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens), met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,
te weten (telkens) de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld, te weten geldbedragen,
toebehorende aan [slachtoffer 1] , van ongeveer €3.801,67 en/of
toebehorende aan [slachtoffer 6] , van ongeveer €4.970,61,
door zich tegenover die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6] door middel van het versturen van (een) WhatsAppbericht(en) - voor te doen als een bekende van aangever, verkerend in (geld)nood en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6] op die manier aan te zetten (om) geld over te boeken naar (een) bankrekening(en), onder controle/beheer van hem, verdachte (waardoor hij, verdachte, (telkens) geldbedragen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6] heeft ontvangen).

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten. De raadsvrouw heeft ter zitting een e-mailbericht van verdachte voorgelezen, die volgens haar als bekennende verklaring van verdachte aangemerkt dient te worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen. De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen - omdat verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). [1]
Feit 1
Een geschrift, een e-mailbericht van verdachte van 18 mei 2025, met als onderwerp ‘spijtbetuiging/verhaal’ met zijn bekennende verklaring;
Het proces-verbaal van bevindingen, aanleiding aanhouding verdachte, van 9 oktober 2021, pagina’s 13 t/m 15;
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 28 september 2021, pagina’s 359, 360;
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 19 september 2021, pagina’s 362, 363;
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] van 7 oktober 2021, pagina’s 367 t/m 369;
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 23 september 2021, pagina’s 373 t/m 375;
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] van 7 september 2021, pagina’s 34, 35;
Feit 2
Een geschrift, een e-mailbericht van verdachte van 18 mei 2025, met als onderwerp ‘spijtbetuiging/verhaal’ met zijn bekennende verklaring;
Het proces-verbaal van bevindingen, aanleiding aanhouding verdachte, van 9 oktober 2021, pagina’s 13 t/m 15;
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 23 september 2021, pagina’s 373 t/m 375;
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] van 15 september 2021, pagina’s 382, 383;
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 7 september 2021 tot en met 6 oktober 2021 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van geldbedragen,
toebehorende aan [slachtoffer 2] , van € 4.000,- en
toebehorende aan [slachtoffer 3] en
toebehorende aan [slachtoffer 4] , van € 4.271,89 en
toebehorende aan [slachtoffer 1] , van € 2.000,- en
toebehorende aan [slachtoffer 5]
door zich tegenover die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] - door middel van het versturen van WhatsAppberichten - voor te doen als een bekende van aangever, verkerend in geldnood en die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] op die manier aan te zetten (om) geld over te boeken naar bankrekeningen, onder controle/beheer van, hem, verdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 7 september 2021 tot en met 17 september in Nederland, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
te weten de afgifte van geldbedragen,
toebehorende aan [slachtoffer 1] , van € 3.801,67 en
toebehorende aan [slachtoffer 6] , van € 4.970,61,
door zich tegenover die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] - door middel van het versturen van WhatsAppberichten - voor te doen als een bekende van aangever, verkerend in geldnood en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] op die manier aan te zetten (om) geld over te boeken naar bankrekeningen, onder controle/beheer van hem, verdachte, waardoor hij, verdachte, geldbedragen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] heeft ontvangen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: oplichting, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 140 uren, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt bij het bepalen van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, met het feit dat verdachte nadien niet opnieuw voor een strafbaar feit is veroordeeld en met de inhoud van het e-mailbericht waarin verdachte spijt betuigt.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich in september en oktober 2021 schuldig gemaakt aan oplichting door middel van ‘WhatsAppfraude’. Verdachte deed zich telkens voor als een bekende, meestal een zoon of dochter, van degene die hij berichtte. In de berichten schreef hij dat zijn telefoon het niet meer deed en dat hij een andere telefoon in gebruik had. Op een gegeven moment berichtte hij dat hij niet meer bij zijn bankierenapp kon, terwijl hij nog wel een rekening moest betalen. Daarna volgde telkens de vraag of aangevers deze rekening konden betalen en stuurde hij hen fictieve factuurgegevens. Als gevolg van deze methode hebben twee aangevers in totaal ruim € 13.000,-- betaald. Een aantal aangevers heeft niet betaald omdat ze argwaan hadden gekregen.
Verdachte heeft weliswaar een schriftelijke bekentenis afgelegd, maar heeft nagelaten om ook tegenover de slachtoffers ter zitting verantwoording af te leggen voor zijn daden. Tijdens de zitting heeft benadeelde partij [slachtoffer 1] toegelicht dat zij na de oplichting angstiger en wantrouwender is geworden. Uit de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] volgt dat bij hem ook een diep gevoel van schaamte is achtergebleven. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen financiële schade aan aangevers toegebracht, maar hij heeft ook het vertrouwen van hen geschaad. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 25 maart 2025. Hieruit volgt dat verdachte in 2018 een taakstraf heeft verricht voor een winkeldiefstal. Na de voorliggende feiten die in 2021 zijn gepleegd, is verdachte niet meer voor vergelijkbare strafbare feiten veroordeeld.
De reclassering heeft op 16 mei 2024 over verdachte gerapporteerd. Ten tijde van het opmaken van het rapport zweeg verdachte waardoor de reclassering geen grondige delictanalyse kon opstellen. Omdat de strafbare feiten in 2021 plaatsvonden, verdachte daarna niet meer in aanraking is gekomen met justitie en hij zich niet gemotiveerd toont voor ambulante behandeling, acht de reclassering een straf met reclasseringstoezicht niet aangewezen. De reclassering schat de kans op recidive als laag-gemiddeld in en adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden. Op 9 oktober 2021 is verdachte in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen, waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is in deze zaak niet gebleken. De datum van dit vonnis is 2 juni 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer een jaar en acht maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding dient te leiden tot een andere strafvorm.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat voor deze feiten in de regel een gevangenisstraf als uitgangspunt geldt. Toch is de rechtbank van oordeel dat gelet op de jonge leeftijd van verdachte, het tijdsverloop en het feit dat hij na deze feiten niet opnieuw de fout in is gegaan, het niet meer passend is om een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal een andere strafvorm opleggen. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 140 uren passend en geboden, met aftrek van het voorarrest.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 6] (hierna [slachtoffer 6] ) hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen.
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 3.800,-- en [slachtoffer 6] vordert een bedrag van € 2.675,53 aan materiële schade. Deze bedragen zijn hen door middel van de strafbare feiten afhandig gemaakt.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert beide vorderingen toe te wijzen, inclusief wettelijke rente. In het geval van [slachtoffer 1] vordert de officier van justitie ook de reiskosten van en naar de rechtbank als proceskosten toe te wijzen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering. Voor de vordering van [slachtoffer 1] geldt dat de onderbouwing niet uit de vordering zelf volgt. In het geval van de vordering van [slachtoffer 6] is het gezien de verklaring van zijn dochter onduidelijk of [slachtoffer 6] het geld van de betalingen heeft teruggekregen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] . De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De vordering van [slachtoffer 6] ziet op betalingen die zijn verricht naar de Bunq bank. De opmerking van de dochter van [slachtoffer 6] over betalingen die zijn geblokkeerd door de ING, zijn niet door [slachtoffer 6] gevorderd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt volledig toegewezen tot een bedrag van € 3.800,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 16 september 2021 (de datum waarop de schade is ontstaan). Daarnaast wijst de rechtbank een bedrag van € 84,56 (€ 0,28 x 302 km) toe als proceskosten in verband met de reiskosten die [slachtoffer 1] heeft gemaakt om de zitting bij te wonen.
De vordering van [slachtoffer 6] wordt volledig toegewezen tot een bedrag van € 2.675,53, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 7 september 2021 (de datum waarop de schade is ontstaan).
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan de verplichting ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] worden aangevuld met 48 dagen gijzeling en de vordering van [slachtoffer 6] met 36 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2, het misdrijf:
oplichting, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
140 (honderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoedingen
feit 2 – [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1] te [plaats 1]toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 3.800,--(zegge achtendertighonderd euro) bestaande uit materiële schade. Te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de
kosten van het gedingdoor de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 84,56(zegge vierentachtig euro en zesenvijftig eurocent), alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte
verplichtis ter zake van het bewezenverklaarde feit 2 tot
betaling aan de Staat der Nederlandenvan een bedrag van € 3.800,--, (zegge: achtendertighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 48 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
feit 2 – [slachtoffer 6]
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 6] te [plaats 2]toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 2.675,53(zegge: zesentwintighonderd vijfenzeventig euro en drieënvijftig eurocent) bestaande uit materiële schade. Te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de
kosten van het gedingdoor de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte
verplichtis ter zake van het bewezenverklaarde feit 2 tot
betaling aan de Staat der Nederlandenvan een bedrag van € 2.675,53 (zegge zesentwintighonderd vijfenzeventig euro en drieënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 36 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2025.
Buiten staat
Mr. M.B. Werkhoven is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022094729. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.