ECLI:NL:RBOVE:2025:3512

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/08/325007 / HA ZA 24-461
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken bij verbouwing van een woning

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft eiser [partij A] een vordering ingesteld tegen gedaagde partijen [partij B] c.s. wegens tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De zaak betreft een verbouwing van een woning die door [partij B] is uitgevoerd. Eiser heeft in 2021 een woning gekocht en een aannemingsovereenkomst gesloten met [partij B] voor verbouwingswerkzaamheden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zijn er verschillende gebreken geconstateerd, waaronder constructieve tekortkomingen en niet-naleving van het Bouwbesluit. Eiser heeft meerdere rapporten laten opstellen door deskundigen, waaruit blijkt dat de gebreken aan [partij B] zijn toe te rekenen. Eiser vordert schadevergoeding van in totaal € 554.000,00, gebaseerd op de kosten van herstel van de gebreken. Gedaagde partijen betwisten de vordering en stellen dat eiser zelf verantwoordelijk is voor bepaalde tekortkomingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [partij B] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de gebreken aan hen zijn toe te rekenen. De rechtbank heeft besloten een deskundige te benoemen om de schade te begroten en verdere beslissingen aan te houden.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/325007 / HA ZA 24-461
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen,
tegen

1.[partij B1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[partij B2],
te [woonplaats 2] ,
3.
[partij B3],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B] (c.s.),
advocaat: mr. J. Schutrups.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 15 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A] heeft in 2021 de woning aan de [adres] gekocht.
2.2.
[partij B] , waarvan [partij B2] en [partij B3] maten zijn, betreft een maatschap die blijkens het KVK-uittreksel als activiteit onder andere heeft geregistreerd “Interieurbouw” en “Vervaardiging van overige meubels. Het vervaardigen van diverse houten meubelen op maat en de uitoefening van een interieurbouwbedrijf.”
2.3.
In verband met zijn wens om de woning te verbouwen is [partij A] in contact getreden met [partij B] . In dat kader heeft [partij A] een door hemzelf vervaardigde summiere bouwtekening aan [partij B] ter hand gesteld.
Over constructieberekeningen of -tekeningen beschikte [partij A] niet.
2.4.
Tussen [partij A] en [partij B] is op 27 oktober 2021 een aannemingsovereenkomst gesloten. Tegen een vaste aanneemsom van € 83.330,00 inclusief btw heeft [partij B] zich verplicht tot verbouwing van de bestaande woning en het realiseren van een aanbouw en een hobbyruimte. In de schriftelijke overeenkomst is vermeld dat onder andere buiten de opdracht valt: “Leveren en bevestigen van isolatie” en “Binnendeuren en hang en sluitwerk, het afhangen zit er wel bij in”. Overeengekomen is verder dat deelbetalingen zullen worden verricht, waarbij de derde deelbetaling van 30% plaatsvindt als de uitbouw en hobbyruimte waterdicht zijn en de vierde, laatste, deelbetaling van 10% plaatsvindt na oplevering. De overeenkomst vermeldt verder dat
[partij B] zich het recht voorbehoudt om de werkzaamheden te staken als niet is voldaan aan deze betalingstermijnen.
2.5.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden maakte [partij A] zich zorgen over vervormingen van (verlengde) balklagen en de gebintliggers in de gevels.
De heer [naam] , een gepensioneerde, bevriende constructeur, heeft op verzoek van
[partij A] advies voor enige aanpassingen gegeven, die door [partij B] zijn opgevolgd.
2.6.
Tot in juni 2022 heeft [partij B] werkzaamheden verricht.
2.7.
Op of rond 24 juni 2022 heeft [partij B] een factuur van € 3.570,00 inclusief btw aan [partij A] gezonden met betrekking tot binnendeuren. De factuur vermeldt: “u wordt vriendelijk verzocht uw betaling binnen 14 dagen (tenzij anders overeengekomen) over te maken […]”. In het begeleidende bericht heeft [partij B] meegedeeld de werkzaamheden te staken indien de factuur niet zou worden geaccepteerd.
2.8.
[partij A] was niet tevreden over de kwaliteit van de binnendeuren. Per e-mail van 28 juni 2022 heeft hij [partij B] bericht:
“Ik heb je aangegeven dat we niet akkoord zijn met de factuur en wil hierbij dan benadrukken dat we akkoord zijn met het feit dat jullie dan het werk niet afmaken.
Je begrijpt dus ook met deze door jou gestelde voorwaarde dat ik hiermee niet uit de voeten kan […].
Dit houd[t] ook in dat ik helaas geen mensen meer voor [partij B] op ons perceel […] verwacht / toesta totdat we dit eventueel anders hebben overlegd. Geen toegang, zonder toezicht in ons huis. […]”
2.9.
Bij e-mail van 29 juni 2022 heeft [partij B] onder andere bericht:
“We hebben de werkzaamheden afgerond, alleen de trapbekleding moeten we nog uitvoeren volgens de opdrachtbevestiging. Dat laatste zal ik in mindering brengen op de eindfactuur.
Tevens wil ik jou erop wijzen dat alle garantie vervalt van onze verleende en geleverde diensten aangezien we niet onze eindcontrole kunnen uitvoeren.”
2.10.
[partij A] heeft vervolgens de woningen, de aanbouw en de hobbyruimte in gebruik genomen.
2.11.
Naar aanleiding van mogelijke gebreken heeft hij [bedrijf] gevraagd de sterkte en de deugdelijkheid van de houtconstructie van de aanbouw te onderzoeken. Het rapport van [bedrijf] van 10 december 2012 (‘
rapport [bedrijf] I’) vermeldt als conclusie onder andere:
“Door ingrijpen van de technische onderlegde kennis is mogelijke instorting voorkomen. Ook is nu aangetoond dat de huidige constructie nog onvoldoende veilig is en dat er serieuze vermoedens zijn dat de toegepaste verbindingen en opleggingen niet conform eisen zijn aangebracht, waardoor de berekeningen minder negatief uitpakken. De berekeningen zijn immers gemaakt op zichtbare onderdelen en dat eigenlijk destructief onderzoek moet plaatsvinden om de verbindingen te controleren. Dit is nu niet gedaan omdat de huidige berekeningen al aangeven dat de constructie onvoldoende veilig is en de woning dan onbewoonbaar zou worden. Door het nemen van maatregelen (stutten/folie op glas) de woning nog enigszins bewoonbaar te houden. Het plaatsen van de stutten heeft overigens op aanwijzing van gemeente Dinkelland en constructeur plaatsgevonden.”
Als gebreken vermeldt dit rapport:
Toepassing van niet voldoende droog hout met als gevolg scheurvorming in het hout, grotere doorbuiging en afname van de sterkte;
Enkele balklagen voldoen niet aan de eis t.a.v. doorbuiging;
Een onderslag balk die geheel niet voldoet op sterkte en doorbuiging;
Beperkte oplegging bij verzwaarde balken: slechts de enkelvoudige balk is opgelegd;
Scheurvorming van aansluitingen tussen wanden en dak;
Kolomdragers die in deze uitvoering niet voldoen;
Koudebruggen tussen vloer en gevel en t.p.v. de beperkte isolatie van gemetselde wanden en borstweringen;
Geen afschot in het dak, blijvende plasvorming, plaatselijk tot wel 25 mm
2.12.
Naar aanleiding van rapport [bedrijf] I hebben partijen overleg gehad. Vervolgens heeft Aveco de Bondt in opdracht van [partij B] bij rapport van 10 februari 2023 gereageerd op de in rapport [bedrijf] I genoemde gebreken en een herstelplan opgesteld (‘
rapport Aveco de Bondt I’).
2.13.
In opdracht van [partij B] is daarnaast door BBD een rapport opgesteld met een advies voor herstel (‘
rapport BBD’). In die rapportage wordt ook gereageerd op de in rapport [bedrijf] I en rapport Aveco de Bondt I genoemde gebreken. Als samenvatting vermeldt rapport BBD:
“Er zijn geen bouwtekeningen, werktekeningen en constructieberekeningen gemaakt voor aanvang van de uitbouw. Aangegeven werd tijdens onze bijeenkomst d.d. 11 jan. j.l. met bewoners en betrokkenen dat het een vergunningsvrij bouwwerk betrof.
Gezien de woonfunctie van de uitbouw met constructieve zaken en daken opbouw, betreft deze uitbouw een vergunning plichtig bouwwerk. Deze check is te doen op omgevingsloket online particulier.
Er zijn zaken door de bewoner behartigd, contacten gemeente, leveren aanbrengen van diverse onderdelen in bouw zoals constructeur, isolaties, installaties, ventilatie, stucadoors- en tegel- en schilderwerken.
De uitvoering van de aangebrachte dak- en wandisolatie, deze zijn niet aangebracht conform de richtlijnen.
Contactdozen in dampdichte wand-plafond constructies dienen te worden afgestemd aangaande isolaties en dampdichting met installateur. Hiervoor dienen details te worden overlegd en besproken.
Het risico van ondeugdelijk werk bij het zelf behartigen van dit soort zaken, zonder bouwkundige kennis is groot. iedere partij doet zijn eigen ding, vaak geen coördinatie, geen bouwverslagen, geen bouw- en of werkoverleggen, detailleringen etc.
Op aangeven van de dhr. [partij A] heeft fa. [partij B] bezuinigingen doorgevoerd zoals het weglaten van houten binnen beplatingen op alle binnenwanden met als gevolg dat de stabiliteit van het gebouw in het gedrang is gekomen.
De lasten op het dak t.b.v. PV panelen zijn niet bedachtzaam aangebracht, materialen hiervoor dienen te worden toegepast met het juiste soortelijk gewicht. Het dak wordt nu waarschijnlijk overbelast.
Het project is nooit opgeleverd, was dit wel gedaan dan waren de gebreken van de opstanden bij de hemelwateruitlopen op het dak normaliter aan het licht gekomen, en de waarneming dat er een hemelwater bijgeplaatst zou moeten worden. (Er zijn geen berekeningen voorhanden voor hemelwaterafvoeren, de afvoeren van de bestaande woning dienen ook mee te worden genomen in de berekening).
Er worden aannames gedaan dat er geen afschot op het dak zou zijn en dat er daardoor sprake is van overdadige water accumulatie. Naar het laat aanzien is er wel afschot. De uitlopen zijn te hoog geplaatst. Door de aanpassingen bij de uitlopen en de plakplaten en bijplaatsen van een hemelwaterafvoer zal het probleem van het nu staande water waarschijnlijk verholpen zijn.”
Als conclusie is vermeld:
“Constructief zijn zaken te herstellen als weergegeven in het rapport van Aveco de Bondt en toelichting in deze rapportage. Een aantal zaken als de begane grond betonvloer en de stabiliteit van de constructie moeten worden aangevuld In de berekeningen, hierin is aangegeven door Aveco de Bandt dat dit naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen.
Wanneer de daklast op het dak wordt gereduceerd door de juiste belasting toe te passen voor de zonnepanelen, zal het dak minder doorbuigen. Voor de belasting op het dak is voor wateraccumulatie 100 kg/m2 aangehouden in constructieberekeningen. Als de hoogte van de uitlopen van de hemelwaterafvoeren op orde worden gemaakt en er één hemelwaterafvoer wordt bijgeplaatst in de binnenhoek als aangegeven in het rapport, dan zal waarschijnlijk het gehele dak goed afwateren en zal er een minimum van water op het dak blijven staan. Indien je alle risico's uit wil sluiten kunnen er noodoverlopen worden geplaatst zoals ook Aveco de Bondt aangeeft. Advies is een capaciteitsberekening te laten maken of afvoeren en riool voldoen.
Bouwfysisch zullen zaken nader moeten worden onderzocht/uitgewerkt. Hiervoor zal verder destructief onderzoek benodigd zijn en dienen verdere details te worden uitgewerkt, zowel het dak als de wanden zullen verder moeten worden beoordeeld in hoeverre zaken moeten worden aangepast. Ook deze problemen zijn oplosbaar.”
2.14.
[partij B] heeft in maart 2023 aan [partij A] kenbaar gemaakt de gebreken die aan haar toerekenbaar zijn te willen herstellen.
2.15.
[partij A] heeft vervolgens per email van 5 april 2023 aan [partij B] bericht dat zij [partij B] aansprakelijk en verantwoordelijk acht voor alle gebreken en heeft [partij B] gesommeerd om binnen 7 dagen aan te geven of zij tot herstel bereid was.
2.16.
Blijkens e-mail van 17 april 2023 heeft [partij B] niet ingestemd in met het door [partij A] geëiste herstel. Zij verklaarde zich wel bereid tot gezamenlijk nader (destructief) onderzoek.
2.17.
Bij e-mail van 2 augustus 2023 heeft [partij A] [partij B] (opnieuw) gesommeerd om binnen 10 dagen te laten weten of zij “alle tekortkomingen ongedaan te maken en alsnog conform overeenkomst te presteren” en aangekondigd dat indien niet hieraan voldaan wordt, de herstelvordering wordt omgezet in een vordering van vervangende schadevergoeding.
2.18.
Tot een in gezamenlijke opdracht uitgevoerd onderzoek is het niet gekomen. In opdracht van [partij A] heeft [bedrijf] destructief onderzoek verricht. Hij rapporteert daarover op 22 maart 2024 (‘
rapport [bedrijf] II’). Daarnaast heeft Borg4 in opdracht van [partij A] op 8 april 2024 gerapporteerd (‘
rapportBorg4’).
2.19.
Op basis van de tot op dat moment verschenen rapporten en inspecties waarbij ook een afgevaardigde van [partij B] bij aanwezig was heeft Troostwijk Expertise B.V. in opdracht van [partij A] op 19 april 2024 een rapport uitgebracht (‘
rapport Troostwijk’). In dat rapport worden 18 gebreken genoemd. Per gebrek wordt een inschatting gegeven van de herstelkosten. Tezamen komen deze kosten uit op een bedrag van € 554.000,00.
Als conclusie vermeldt Troostwijk:
“De door [partij B] gebouwde aanbouw en de nieuw aangebrachte gebouwonderdelen in de bestaande woning voldoen grotendeels niet aan het geldende Bouwbesluit. De onderdelen die niet voldoen aan het bouwbesluit zullen hersteld of vervangen moeten worden. De overige genoemde gebreken, met name cosmetisch, zijn niet van redelijke kwaliteit en zullen eveneens hersteld of vervangen moeten worden.
Bij herstel of vervanging van de fundering en de vloer zullen dermate veel maatregelen getroffen moeten worden om onder andere de wanden, het dak en een keuken te kunnen behouden. De kosten die gemaakt moeten worden voor deze maatregelen hebben wij afgewogen tegen de kosten van nieuwbouw.
Wij schatten de sloopkosten van de bestaande aanbouw en de bouwkosten van een totale nieuwbouw van de onderhavige aanbouw samen op EUR 475.000.
Wij concluderen dat de individuele herstelkosten van de gebreken, onder aftrek van de besparingen, de bouwkosten van een nieuw te bouwen aanbouw overstijgen. Het opnieuw bouwen van de aanbouw, met hergebruik van onbeschadigde elementen, is economisch en kwalitatief de meest verantwoorde keuze.”
2.20.
Op 23 september 2024 sommeert [partij A] opnieuw binnen een termijn aan te geven of tot herstel zal worden overgegaan, na welke termijn omzetting van de vordering in vervangende schadevergoeding zal plaatsvinden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij A] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat [partij B] c.s. jegens [partij A] toerekenbaar tekort zijn gekomen in de nakoming van de overeenkomst van aanneming en dat [partij B] c.s. voor de schade die [partij A] daardoor lijdt en geleden heeft aansprakelijk is:
primair:[partij B] c.s. zal veroordelen tot betaling van de schade die [partij A] heeft geleden, tot een bedrag van € 554.000,00 (herstel), althans tot een bedrag € 475.000,00 (herstel, gedeeltelijke sloop en herbouw), althans tot een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
[partij B] c.s. zal veroordelen tot vergoeding van de overige schade van€ 40.000,00 die [partij A] als gevolg van de tekortkomingen door [partij B] c.s. heeft geleden en nog zal lijden, althans tot betaling van een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
[partij B] c.s. zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de schadebedragen vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair: zal bepalen dat de schade zal worden opgemaakt bij Staat en zal worden vereffend volgens de wet;
[partij B] c.s. zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
[partij B] c.s. zal veroordelen in de proceskosten.
3.1.1.
Aan de vorderingen heeft [partij A] – samengevat – ten grondslag gelegd dat
  • i) uit de verschillende rapportages volgt dat [partij B] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting uit de aannemingsovereenkomst;
  • ii) [partij B] in de gelegenheid is gesteld de gebreken te herstellen, maar daartoe niet is overgegaan;
  • iii) [partij A] aanspraak heeft op vervangende schadevergoeding, zoals begroot in rapport Troostwijk.
3.2.
Volgens [partij B] moeten de vorderingen worden afgewezen, met veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
3.2.1.
[partij B] stellen zich daarbij op het standpunt dat [partij B] niet tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. Verschillende gebreken zouden niet aan haar zijn toe te rekenen. Zo al van enige tekortkoming sprake zou zijn geldt dat zij [partij B] niet in verzuim is geraakt, aangezien sprake is van schuldeisersverzuim.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[partij B] c.s. vorderen veroordeling van [partij A] tot betaling van € 14.194,75, zijnde het bedrag van de openstaande facturen, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] c.s., met veroordeling van [partij B] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Schuldeisersverzuim
4.1.
Volgens [partij B] c.s. is sprake van schuldeisersverzuim in de zin van artikel 6:58 Burgerlijk Wetboek (BW) omdat uit de e-mail van [partij A] kan worden afgeleid dat [partij B] niet meer zou worden toegelaten tot het werk.
Volgens [partij A] moet het beroep op schuldeisersverzuim worden afgewezen.
4.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit artikel 6:58 BW volgt dat de schuldeiser in verzuim komt wanneer nakoming van een verplichting van de schuldenaar wordt verhinderd doordat de schuldeiser de noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van de verhindering hem niet kan worden toegerekend. Het is aan de schuldenaar (in dit geval dus [partij B] ) om feiten en omstandigheden te stellen en zonodig te bewijzen die een beroep op artikel 6:58 BW kunnen dragen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de binnendeuren niet vielen binnen de opdracht, zoals omschreven in de aannemingsovereenkomst en dat [partij A] de binnendeuren separaat heeft gekocht van [partij B] . Uit de communicatie tussen partijen, zoals weergegeven onder 2.7 tot en met 2.9 volgt dat [partij B] aan [partij A] heeft bericht dat als zij voorwaarde voor verdere uitvoering van de werkzaamheden stelt dat [partij A] de factuur van de binnendeuren accepteert. Niet gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat [partij B] deze voorwaarde mocht stellen. Dat volgt, anders dan [partij B] ingang wil doen vinden, niet uit de aannemingsovereenkomst. In de aannemingsovereenkomst is bepaald dat [partij B] zich het recht om werkzaamheden te staken voorbehoudt “wanneer niet is voldaan aan bovenstaande betalingstermijnen”. Die betalingstermijnen hebben alleen betrekking op de aanneemsom, en (dus) niet op een (meerwerk)factuur als de onderhavige.
[partij A] heeft in de e-mail van 28 juni 2022 aangegeven akkoord te zijn met het staken van de werkzaamheden door [partij B] . Dat hij in het verlengde hiervan meedeelt dat hij – totdat partijen anders zijn overeengekomen – geen personeel van [partij B] meer verwacht of toestaat en aangeeft dat hij zonder toezicht toegang zal weigeren, is, in het licht van het voorgaande, niet aan te merken als een weigering om noodzakelijke medewerking te verlenen. Het was immers [partij B] die daarvòòr (zonder deugdelijke grond) al had aangegeven de werkzaamheden te staken, met welke staking van de werkzaamheden [partij A] heeft ingestemd. Uit de reactie van [partij B] daarop volgt dat partijen verdere overeenstemming hebben bereikt over deze wijze van afronding, en aldus de verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst hebben gewijzigd. Uit de e-mail van 29 april 2022 van [partij B] kan immers worden afgeleid dat partijen ervan uitgingen dat de werkzaamheden op het aanbrengen van de trapbekleding klaar waren, [partij B] de trapbekleding niet meer zou aanbrengen en zij de daarmee corresponderende kosten in mindering zou brengen op de eindfactuur. Er bestond dus geen verplichting meer voor [partij B] om het werk af te ronden en zij hoefde dus niet meer daar aanwezig te kunnen zijn. Van een verhindering door [partij A] van het nakomen van een op [partij B] rustende verplichting kon dan ook niet meer worden gesproken.
Het beroep op schuldeisersverzuim wordt dan ook verworpen, omdat uit de stukken die [partij B] aan zijn beroep ten grondslag heeft gelegd, niet volgt dat [partij A] uitvoering van de werkzaamheden door [partij B] heeft verhinderd of is blijven verhinderen.
Daar komt bij dat [partij A] in ieder geval op 5 april 2023 [partij B] heeft gesommeerd om binnen 7 dagen kenbaar te maken of zij bereid is om tot herstel over te gaan. In die mededeling ligt besloten dat [partij A] [partij B] weer zou toelaten tot het werk, zodat vanaf dat moment hoe dan ook geen sprake meer is van een verhindering aan de zijde van [partij A] die [partij B] belette om werkzaamheden uit te voren.
toerekenbaarheid van gebreken - algemeen
4.4.
[partij B] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat [partij A] er ten onrechte vanuit is gegaan dat voor de bouw(werkzaamheden) geen omgevingsvergunning nodig was. Volgens hen was een vergunning wel verplicht. [partij A] was, zo stellen [partij B] c.s., in dat kader verplicht om een constructeur te raadplegen, en is dus aansprakelijk voor de schade die ontstaat wanneer geen constructeur is geraadpleegd. Voor zover de gevorderde schade verband houdt met het ontbreken van constructieve tekeningen, zou de vordering moeten worden afgewezen.
Volgens [partij A] leidt dit niet tot afwijzing van enig deel van het gevorderde. Volgens hem moeten alle gebreken aan [partij B] worden toegerekend, gelet op haar verantwoordelijkheid als aannemer. Daar komt bij dat [partij A] navraag heeft gedaan bij de gemeente en daaruit heeft afgeleid en kunnen afleiden dat het bouwwerk niet vergunningsplichtig is.
4.5.
De rechtbank volgt [partij B] c.s. niet in hun standpunt. In het oog moet worden gehouden dat [partij A] schade in verband met ondeugdelijke nakoming van een aannemingsovereenkomst vordert.
Voldoende vast is komen te staan dat in aanloop naar het aangaan van de aannemingsovereenkomst [partij A] zijn wensen omtrent de ver- en aanbouw met [partij B] heeft besproken en daarbij slechts een zeer summiere zelfvervaardigde bouwtekening aan [partij B] ter hand heeft gesteld. Naar aanleiding daarvan heeft [partij B] aan [partij A] bij brief van 25 oktober 2021 de aannemingsovereenkomst gezonden. Het stuk vermeldt op de eerste pagina [partij A] als opdrachtgever en [partij B] als aannemer en vervolgt met “Aannemer biedt het volgende aan: om voor rekening van opdrachtgever uit te voeren […] genoemde werkzaamheden […] hierna […] aangeduid als “het werk”.”
Op [partij B] rustte de verplichting om een goed en deugdelijk werk op te leveren. Het lag daarom op de weg van [partij B] om het werk zo aan te bieden dat zou worden voldaan aan het Bouwbesluit en (overige) aan het werk te stellen (veiligheids)eisen. Voor zover zij de benodigde kennis omtrent de (draagkracht van) de aangeboden constructie niet zelf had en niet had verkregen van [partij A] , lag het op haar weg ofwel [partij A] te vragen om alsnog deugdelijke constructie-tekeningen en berekeningen te laten opstellen ofwel dat zelf te (laten) doen. Een en ander volgt ook uit (de strekking van) artikel 7:754 BW. Volgens dat artikel moet de aannemer waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs had behoren te kennen. Dat geldt, zo volgt uit dit artikel, ook voor fouten of gebreken in de door opdrachtgever verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften. Aangenomen moet worden dat dit ook geldt voor het ontbreken van noodzakelijke tekeningen of berekeningen.
Dat een vergunningstraject ertoe zou hebben geleid dat [partij B] over deugdelijke constructietekeningen zou hebben beschikt ontslaat haar niet van haar verantwoordelijkheid, ook niet in het geval [partij A] ten onrechte dat vergunningstraject niet heeft gevolgd.
De verschillende gebreken
4.6.
Hierna zullen de verschillende aan de vorderingen van [partij A] ten grondslag gelegde gebreken worden beoordeeld. Daarbij zal de volgorde worden aangehouden van het rapport Troostwijk.
4.6.1.
Onder verwijzing naar rapport [bedrijf] II wordt als eerste, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek in rapport Troostwijk gesteld dat (i) de funderingsrand als ongewapend is te beschouwen, (ii) onder de funderingsrand een onvoldoende draagkrachtige grondslag aanwezig is en (iii) een isolatie op de funderingsrand is gebruikt die onvoldoende draagkrachtig is. Uit rapport [bedrijf] II kan worden afgeleid dat [bedrijf] deze conclusies trekt op basis van berekeningen naar aanleiding van eigen waarnemingen na destructief onderzoek. In rapport Avero II wordt niet toegelicht dat deze waarnemingen en berekeningen onjuist zouden zijn. Evenmin volgt daaruit dat de conclusies die [bedrijf] trekt onjuist zouden zijn. De rechtbank gaat dan ook vooralsnog uit van de juistheid van de in rapport Troostwijk getrokken conclusie.
4.6.2.
Als tweede, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is genoemd dat de funderingsrand niet is geïsoleerd, een waterkering ontbreekt en sprake is van een koudebrug. Als verweer is door [partij B] c.s. aangevoerd dat nog niet is aangetoond dat daadwerkelijk aan de binnenzijde vocht is waargenomen. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, nu uit de afwezigheid van vocht aan de binnenzijde geenszins kan worden afgeleid dat een waterkering (ten onrechte) ontbreekt. Als verweer is verder aangevoerd dat uit de aannemingsovereenkomst blijkt dat het leveren en bevestigen van isolatiemateriaal buiten de opdracht viel. Ter zitting heeft [partij B] evenwel bevestigd dat dit het in de wanden aan te brengen isolatiemateriaal betreft en dat [partij B] de isolatie in de vloer zou aanbrengen. Aangenomen moet dus worden dat dit een aan [partij B] toe te rekenen gebrek is.
4.6.3.
Als derde, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is benoemd dat de draadeinden van de kolommen (de ‘stekken’) onvoldoende gesteund zijn. Dit gebrek wordt erkend.
Van redenen waarom dit gebrek aan [partij A] zou moeten worden toegerekend is de rechtbank niet gebleken.
4.6.4.
Als vierde, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is in rapport Troostwijk onder verwijzing naar rapport [bedrijf] II benoemd ‘onvoldoende drukvaste isolatie onder de betonvloer’ (in de aanbouw). In rapport [bedrijf] II wordt aan de hand van waarnemingen de constructie van de betonvloer vastgesteld. Vervolgens wordt geconcludeerd dat bij een
voldoende vaste ondergrondde te verwachten belasting is op te nemen zonder hinderlijke zettingen. Uit handsonderingen over het grootste en meetbare deel van de aanbouw onder de vorstand blijkt evenwel dat de grondlaag een
zeer slechte drukvastheidheeft. Geconcludeerd wordt dat de combinatie van losgepakte grond en niet drukvaste isolatie op termijn zal leiden tot oncontroleerbare zettingen van het gebouw en de vloer hetgeen tevens leidt tot scheurvorming in de begane grondvloer bij de overgang tussen de bestaande bouw en de aanbouw. Als verweer wordt door [partij B] verwezen naar rapport Avero II. Daarin wordt betoogd dat zettingen zijn toegestaan mits geen bezwijkmechanisme kan ontstaan. In het midden wordt echter gelaten of een bezwijkmechanisme kan ontstaan. Verder wordt aangevoerd dat nog geen zettingen zijn waargenomen die leiden tot het bezwijken van de constructie. De omstandigheid dat deze (nog) niet zijn waargenomen, staat aan de conclusie van [bedrijf] II niet in de weg. Voorts wordt aangevoerd dat de opdrachtgever niet op voorhand heeft aangegeven dat er ongewenste zettingen zijn. Voor zover al sprake zou zijn geweest van ongewenste zettingen, valt echter niet in te zien dat op [partij A] – zonder dat is gesteld dat [partij A] op de hoogte was van ongewenste zettingen – de verantwoordelijkheid rustte om [partij B] daarvan op de hoogte te brengen. Voor zover kennis daarvan nodig was lag het op de weg van [partij B] als aannemer zich die kennis te laten verschaffen, ofwel door bij [partij A] specifiek navraag te doen, ofwel door zelf onderzoek te (laten) doen.
4.6.5.
Als vijfde, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is in rapport Troostwijk onder verwijzing naar rapport [bedrijf] II benoemd ‘geen drukvaste isolatie en geen wapening in de betonvloer’ (in het woonhuis). Als verweer wordt verwezen naar hetgeen is opgemerkt over het vierde gebrek. Uit rechtsoverweging 4.6.4 volgt dat de rechtbank dit verweer passeert.
4.6.6.
Als zesde, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is in rapport Troostwijk onder verwijzing naar rapport [bedrijf] I benoemd dat de constructieplaat in de houtskeletwand ontbreekt, met als gevolg dat deze door windbelasting is vervormd.
[partij B] c.s. erkennen dat dit een gebrek is, maar volgens hen is dit gebrek niet aan [partij B] toe te rekenen omdat [partij A] uit kostenoverwegingen erop heeft aangestuurd dat de constructieve plaat niet zou worden aangebracht.
[partij B] c.s. worden in dit verweer niet gevolgd. Ter zitting heeft [partij B] desgevraagd naar voren gebracht dat zij tegen [partij A] heeft gezegd dat dit de sterkte zou aantasten. [partij A] heeft betwist dat [partij B] dit heeft gezegd. Ook indien zou worden aangenomen dat [partij B] dit heeft gezegd dan volgt daaruit nog niet dat [partij A] daaruit had moeten begrijpen dat de sterkte zodanig zou worden aangetast dat dit tot vervorming door windbelasting en/of tot strijd met het Bouwbesluit zou leiden. Bij die stand van zaken kan dus niet worden aangenomen dat [partij B] op voldoende duidelijke wijze aan haar waarschuwingsplicht als bedoeld in 7:754 BW heeft voldaan. Dat leidt tot de conclusie dat dit gebrek aan haar is toe te rekenen.
4.6.7.
Als zevende, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is in rapport Troostwijk onder verwijzing naar rapport BBD benoemd dat de wandopbouw bouwfysisch onjuist is opgebouwd, waardoor isolatielekken ontstaan, met vochtproblemen tot gevolg. In rapport BBD wordt hierover opgemerkt:
“De wanden en daken zijn casco geleverd en aangebracht door de aannemer. Opdrachtgever heeft zelf de isolaties geleverd en aangebracht. Echter zijn de bouwfysische aspecten voor de opbouw van de constructie niet goed in acht genomen. De constructieve binnenplaat is op aangeven van de opdrachtgever vervallen daar dit een besparing zou geven in de kosten.
In de opbouw van aangebrachte wand is gekozen voor een harde persing isolatie, algemeen wordt aangegeven dat dit niet optimaal is voor houtskeletbouw-wanden. De isolatie is waarschijnlijk voorzien van een aluminium dampremmer als te zien op de foto's. Echter dient de constructie dampdicht te zijn en niet alleen de isolatieplaat. Ook is de constructie niet voorzien in een leidingspouw. Er is aan de binnenzijde geen dampremmer aangebracht. De isolatie is ook niet geheel vullend in de constructies waardoor luchtspouwen aanwezig zijn. Deze luchtspouwen dienen te ventileren om rotting en schimmels te voorkomen.”
Als verweer hebben [partij B] c.s. erop gewezen dat [partij A] verantwoordelijk is voor isolatie. Dat leidt naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot de conclusie dat dit gebrek niet toerekenbaar is aan haar. Uit de toelichting in het rapport BBD blijkt dat er een samenhang bestaat tussen de afwezigheid van de constructieve plaat (zoals hiervoor overwogen toerekenbaar aan [partij B] ) en de isolatielekken. Uit de omstandigheid dat [partij A] zou zorgen voor de levering en plaatsing van de isolatieplaten en dat deze isolatieplaten voorzien zijn van een dampremmer, volgt niet dat [partij A] ervoor diende te zorgen / erop diende toe te zien dat de gehele constructie dampdicht moest zijn. De constructie van de wanden was immers – afgezien van de plaatsing van de isolatieplaten – de verantwoordelijkheid van [partij B] . Al met al is de rechtbank van oordeel dat dit verweer ook faalt.
4.6.8.
Als achtste, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is in rapport Troostwijk vermeldt dat het metselwerk van de muur niet voldoende waterkerend is. Op een foto zou een onafgewerkte muur met kalkzandstenen te zien. Als verweer wordt door [partij B] c.s. aangevoerd dat niet onderbouwd zou zijn waarom kalksteen ongeschikt zou zijn. Dat verweer volgt de rechtbank niet, omdat rapport Troostwijk nu juist wel een toelichting geeft voor ongeschiktheid: vanwege de open structuur is kalkzandsteen niet geschikt omdat zij bij vocht en bevriezing zullen scheuren. De rechtbank gaat, wat dit gebrek aangaat, dus uit van de juistheid van de conclusie in rapport Troostwijk.
4.6.9.
Als negende, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is, onder verwijzing naar rapport Borg4, in rapport Troostwijk vermeldt dat diverse kozijnen, ramen en deuren in de aanbouw niet voldoende waterkerend of energiezuinig zijn. Dat zou blijken uit rapport Borg4. Uit die rapportage leidt de rechtbank af niet af dat sprake is van ondeugdelijke kozijnen in de aanbouw. Wel is sprake van onvoldoende energiezuinige houten multiplexdeuren. [partij B] c.s. merken op dat de achterdeur niet voldoet aan NEN 1068, en verklarenzich bereid de deur te vervangen. Verdere inhoudelijke opmerkingen worden niet gemaakt zodat de rechtbank van de juistheid van de conclusie van rapport Troostwijk uitgaat, voor zover deze kan worden gebaseerd op rapport Borg4.
4.6.10.
Als tiende, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is, onder verwijzing naar rapport Borg4, in rapport Troostwijk vermeldt dat nieuw aangebrachte houten kozijnen in de bestaande woning niet voldoende waterkerend of energiezuinig zijn. In rapport Borg4 wordt daarover opgemerkt dat de lekdorpel ten behoeve van de afwatering van de kozijnen bij de slaap- en badkamer geen gerechtvaardigd vertrouwen geven dat die voldoende weerstand biedt. Volgens [partij B] c.s. gaat het om een aanname. Zij betwisten zonder verdere toelichting de juistheid van deze aanname. De rechtbank gaat ervan uit dat het om een gebrek gaat, omdat geen omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit kan worden afgeleid dat Borg4 onvoldoende deskundig is.
4.6.11.
Als elfde, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is, onder verwijzing naar rapport [bedrijf] I en rapport BBD in rapport Troostwijk vermeld dat de houten onderslagbalk in de gevel gescheurd is, waardoor deze te ver doorbuigt en uiteindelijk zal bezwijken. Als verweer wordt door [partij B] c.s. betoogd dat niet vast staat dat de balk daadwerkelijk zal bezwijken. Naar het oordeel leidt die aanname van [partij B] c.s. echter niet tot de conclusie dat geen sprake is van een gebrek.
4.6.12.
Als twaalfde, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is, onder verwijzing naar rapport [bedrijf] I, in rapport Troostwijk vermeld dat de houten balklaag in de dakconstructie niet sterk genoeg is waardoor deze te ver doorbuigt, met scheurvorming in het gipsplafond tot gevolg. Volgens [partij B] c.s. is, onder verwijzing naar rapport Aveco de Bondt II niet geheel duidelijk welke balklaag wordt bedoeld. Wel verklaart [partij B] zich bereid tot herstel conform rapport Aveco de Bondt I. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit pagina 12, in combinatie met pagina 11 van rapport [bedrijf] I genoegzaam dat sprake is van een gebrek, dat aan [partij B] toerekenbaar is.
4.6.13.
Als dertiende, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is, onder verwijzing naar rapport Aveco de Bondt I, in rapport Troostwijk vermeld dat de opleggingen van de houten balklaag van de dakconstructie niet sterk genoeg zijn en dat deze alle ondersteund moeten worden. Niet wordt betwist dat dit een gebrek betreft, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
4.6.14.
Als veertiende, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is in rapport Troostwijk vermeld dat de dakbedekking en isolatie als koud-dakconstructie is uitgevoerd (dus dat de isolatie aan de onderzijde van de dragende constructie is aangebracht), zonder dat voldoende ventilatie mogelijk is, waardoor condensatie in de isolatielaag ontstaat.
[partij B] c.s. voeren als verweer aan dat dit gebrek niet aan [partij B] kan worden toegerekend omdat is afgesproken dat [partij A] voor de levering en plaatsing van het isolatiemateriaal zou zorgen. [partij A] heeft hierop niet gereageerd, zodat ervan uit moet worden gegaan dat hij op onjuiste wijze dit materiaal heeft aangebracht. Niet valt in te zien om welke reden dit gebrek aan [partij B] valt toe te rekenen. De met dit gebrek corresponderende schade kan niet op [partij B] c.s. worden verhaald.
4.6.15.
Als vijftiende gebrek is in rapport Troostwijk vermeld dat de dakbedekking niet goed is verlijmd op de constructieplaat, met als gevolg dat plooien zijn ontstaan waar water tussen blijft staan. Aangezien het aanbrengen van dakbedekking in de opdracht staat omschreven gaat de rechtbank ervan uit dat dit gebrek is toe te rekenen aan [partij B] . Daaraan doet niet af dat, zoals [partij B] c.s. hebben opgemerkt, geen oplevering heeft plaatsgevonden en indien deze wel zou hebben plaatsgevonden, dit gebrek zou zijn onderkend.
4.6.16.
Als zestiende, met het Bouwbesluit strijdige, gebrek is in rapport Troostwijk vermeld dat de hemelwaterafvoeren te hoog zijn geplaatst en nood overstorten ontbreken. [partij B] c.s. hebben als verweer aangevoerd dat dit niet in de opdracht zou zitten omdat expliciet buiten de opdracht is gelaten “(elektrische) installaties”. De rechtbank volgt [partij B] c.s. hierin niet. Zonder nadere toelichting, maar die is door [partij B] c.s. niet gegeven, valt niet in te zien dat partijen onder installaties hebben begrepen de hemelwaterafvoer en de noodoverstorten. De rechtbank gaat er dus vanuit dat dit aan [partij B] toerekenbare gebreken betreft.
4.6.17.
Als zeventiende gebrek is in rapport Troostwijk vermeld dat de PVC vloer plaatselijk niet goed is verlijmd en/of niet goed is geplaatst, waardoor PVC stroken loslaten met opstaande delen tot gevolg. [partij B] c.s. hebben niet gemotiveerd betwist dat zij de vloer ondeugdelijk heeft verlijmd, zodat dit gebrek aan [partij B] zal worden toegerekend.
4.6.18.
Als achtiende gebrek is in rapport Troostwijk vermeld dat de dakpannen niet correct zijn hersteld. [partij B] c.s. voeren als verweer aan dat het dakpannen van het bestaande huis betreft en dat dit buiten de opdracht valt. De rechtbank volgt [partij B] hierin niet. Uit de aannemingsovereenkomst volgt dat onderdeel van het werk is: “schoorsteen verwijderden tot onder de daklijn, dak weer dichtmaken met door opdrachtgever geleverde dakpannen.” In het rapport Troostwijk is een foto afgebeeld met een duidelijk onregelmatig dakpannenpatroon, afgebeeld in een rood kader. Bij deze stand van zaken moet worden aangenomen dat de conclusie in het rapport Troostwijk juist is.
4.6.19.
Als negentiende punt is in rapport Troostwijk vermeld dat het voegwerk en de traprenovatie niet conform opdracht zijn afgemaakt / uitgevoerd. Aangezien [partij A] zijn vordering baseert op vervangende schadevergoeding ter zake van gebreken in het werk, levert dit punt geen grond voor toewijzing van (een deel van) het gevorderde op.
4.7.
Resumerend gaat de rechtbank uit van het bestaan van de in rapport Troostwijk omschreven gebreken 1 tot en met 13 en gebreken 15, 16 en 17. Deze gebreken zijn aan [partij B] toe te rekenen. Aangezien [partij A] [partij B] (meerdere keren) tot herstel heeft gesommeerd, maar [partij B] daar niet toe is over gegaan, heeft [partij A] haar vordering tot herstel kunnen omzetten in een vordering tot schadevergoeding.
de begroting van de schade
4.8.
[partij A] heeft, onder verwijzing naar rapport Troostwijk, haar schade begroot op € 554.000,00, subsidiair € 475.000,00. Indien ieder gebrek afzonderlijk zou worden hersteld, zou daarmee een bedrag van € 554.000,00 mee zijn gemoeid. Indien na sloop van de bestaande aanbouw overgegaan zou worden tot nieuwbouw met hergebruik van de onbeschadigde elementen zou dat € 475.000,00 kosten. [partij B] c.s. betwisten de juistheid van deze bedragen. De bedragen staan volgens hen niet in verhouding tot de aanneemsom van € 89.608,00. Zij hebben erop gewezen dat rapport Troostwijk geen onderbouwing van de omvang van de schade geeft.
4.9.
Met [partij B] c.s. is de rechtbank van oordeel dat rapport Troostwijk vooralsnog onvoldoende houvast geeft voor een deugdelijke begroting van de schade. Zij ziet om die reden aanleiding een deskundige te benoemen die de schade zal kunnen begroten.
Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de wenselijkheid van een deskundigenbericht;
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
4.10.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van bouw/aanneming van werk en dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
Op welke meest kostenefficiënte wijze kunnen de gebreken 1 tot en met 13, en 15, 16 en 17 worden hersteld?
Welke kosten zijn daarmee gemoeid? De rechtbank verzoekt de deskundige de kosten per kostenpost zo veel als mogelijk te specificeren, waarbij (onder andere) een onderscheid wordt gemaakt in materiaal- en arbeidskosten.
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
4.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [partij A] worden betaald.
4.12.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.13.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.14.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
4.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4.16.
Ter vermijding van kosten van een deskundige acht de rechtbank het voorstelbaar dat partijen tot overeenstemming komen om één (of meer) aannemer(s) uit te nodigen een offerte op te stellen, waarin (op de meest kostenefficiënte wijze) de gebreken 1 tot en met 13, en 15, 16 en 17 worden hersteld, en – indien die offerte(s) niet tot een schikking leiden –de rechtbank te vragen de (meest kostenefficiënte) door deze aannemer(s) uitgebrachte offerte als uitgangspunt te nemen bij de begroting van de schade.
in reconventie
4.17.
[partij B] c.s. vorderen betaling van € 3.570,00 ter zake van de binnendeuren, en € 10.624,75 ter zake van de laatste aanneemsom, een en andere vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop [partij A] in verzuim is geraakt met de betaling van deze bedragen.
4.18.
[partij A] heeft ter zitting naar voren gebracht dat de binnendeuren niet van goede kwaliteit zouden zijn, maar heeft in het geheel geen toelichting gegeven op welke wijze de deuren niet deugdelijk waren en evenmin toegelicht om welke reden dat in de weg staat aan verschuldigdheid van de factuur die betrekking heeft op de deuren. Zo al juist, valt dus niet in te zien om welke reden deze omstandigheid tot een verlaging van het gevorderde zou moeten leiden.
4.19.
Verder wijst [partij A] erop dat, in het licht van de omvang van de in conventie gevorderde schade, aan de vordering in reconventie voorbij zou moeten worden gegaan. Aan dit verweer gaat de rechtbank voorbij. Dat de vordering in conventie aanmerkelijk groter is dan de vordering in reconventie, staat niet in de weg aan verschuldigdheid van de facturen waarop de vordering in reconventie betrekking heeft.
4.20.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de verschuldigdheid van de factuur van de binnendeuren.
4.21.
Voorts heeft [partij A] onder verwijzing naar rapport Troostwijk gewezen op niet uitgevoerde werkzaamheden (voegwerk, traprenovatie). Dit gedeelte zou volgens hem in mindering moeten worden gebracht op de eindfactuur. [partij B] c.s. hebben de eindfactuur niet in het geding gebracht. De rechtbank kan niet vaststellen of deze werkzaamheden ten onrechte in rekening zijn gebracht. Zij zal [partij B] c.s. in de gelegenheid stellen de eindfactuur in het geding te brengen en – voor wat betreft deze werkzaamheden – verder toe te lichten. [partij A] zal daarop bij antwoordakte mogen reageren.
4.22.
Voor het overige zal de rechtbank de beslissing in reconventie aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 11 juni 2025om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht,
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.4.
bepaalt dat [partij B] c.s. bij de akte in conventie als genoemd in 5.1 tevens de eindfactuur in het geding kan brengen en zich daarover zal kunnen uitlaten als bedoeld 4.21;
5.5.
bepaalt dat [partij A] daarop zal kunnen reageren bij de akte als genoemd in 5.1, op de wijze als genoemd in 5.2;
5.6.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.