ECLI:NL:RBOVE:2025:3534

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/08/256756 / HA ZA 20-447
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake gebrekkige uitvoering van aannemingsovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 mei 2025 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen partij A en partij B, waarbij partij A vorderingen heeft ingesteld tegen partij B wegens gebrekkige uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat partij B een deel van de werkzaamheden gebrekkig heeft uitgevoerd, wat partij A het recht gaf om een deel van de aanneemsom op te schorten. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat partij A ten onrechte een ander deel van de aanneemsom onbetaald had gelaten. De rechtbank heeft de kosten van deskundigenrapporten voor rekening van partij B gesteld, omdat deze gebreken zijn vastgesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. Uiteindelijk is vastgesteld dat partij A nog een bedrag van € 6.053,08 aan partij B verschuldigd is, met rente, en dat partij B € 249,31 aan partij A moet betalen voor buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft ook de deskundigenkosten van € 16.563,38 aan partij A toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/256756 / HA ZA 20-447
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van

1.[partij A1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[partij A2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. D.D. Senders,
tegen
[partij B] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. A. Visser.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 december 2024,
- de conclusie na deskundigenbericht tevens verzoek tot herstel omissie van [partij A] ,
- de conclusie na deskundigenbericht van [partij B] met de bijlages a - e,
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [partij A] ,
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [partij B] ,
- het verzoek om vonnis te wijzen van [partij A] .

2.De beslissing samengevat

2.1.
Dit is het eindvonnis waarin de rechtbank mede na het raadplegen van een deskundige tot het oordeel komt dat [partij B] een deel van de door haar in het kader van de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk uitgevoerde werkzaamheden, gebrekkig heeft uitgevoerd. [partij A] heeft in verband daarmee de betaling van een deel van de laatste termijn van de aanneemsom terecht opgeschort, maar een ander deel ten onrechte onbetaald gelaten. Verrekening van het verschuldigde uit hoofde van de resterende aanneemsom met het bedrag aan vervangende schadevergoeding, waarop [partij A] na de uitgebrachte omzettingsverklaring recht heeft, leidt ertoe dat [partij A] nog een bedrag van de aanneemsom dient te betalen. Met één uitzondering komen de kosten die zijn gemoeid met zowel de op verzoek van partij(en) als de rechtbank uitgebrachte deskundigenrapporten voor rekening van [partij B] . Nu in deze procedure is komen vast te staan dat het door [partij B] geleverde werk op een aantal punten gebrekkig is geweest, ziet de rechtbank aanleiding om deze onderzoekskosten als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor rekening van [partij B] te laten komen. Omdat partijen zowel in conventie als in reconventie gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de (overige) proceskosten tussen hen te compenseren. Na verrekening van over een weer gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, is [partij B] in dat kader nog een bedrag aan [partij A] verschuldigd.

3.De verdere beoordeling

in conventie
Wat ligt ter beoordeling voor?
3.1.
Om te beoordelen of de vorderingen van [partij A] , zoals beschreven onder 4.1 van het vonnis van 12 juli 2023, voor toewijzing in aanmerking komen, moet beoordeeld worden of [partij B] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. In dat kader is van belang wat partijen precies zijn overeengekomen en of daaraan uitvoering is gegeven. De rechtbank heeft zich daarover in de eerder in deze zaak gewezen vonnissen al uitgelaten en zij beschouwt de overwegingen die daarop betrekking hebben als hier herhaald en ingelast. Om met betrekking tot het stucwerk aan de buitengevel goed te kunnen beoordelen of [partij B] heeft gedaan wat op grond van de overeenkomst van haar verwacht mocht worden, heeft de rechtbank bij vonnis van 17 april 2024 de heer ing. A.A. Ebbing tot deskundige benoemd om de in dat vonnis geformuleerde vragen te beantwoorden.
De deskundigenrapportage van Ebbing en de reacties van partijen daarop
3.2.
Nadat partijen hun visie op de concept-rapportage hebben gegeven, heeft de deskundige de door de rechtbank aan hem voorgelegde vragen beantwoord in zijn definitieve rapport van 31 oktober 2024.
3.3.
Volgens deskundige Ebbing is er sprake van (nieuwe) scheurvorming in het buitenstucwerk van de woning van [partij A] aan de [adres] . De oorzaak van de scheurvorming is volgens de deskundige dat de opbouw van het buitenstucwerk niet flexibel genoeg is en de zettingen ten gevolge van temperatuur veranderingen niet goed kan opvangen. [partij B] heeft het herstel aan het buitenstucwerk niet deugdelijk uitgevoerd. De gerepareerde plekken zijn weer gaan scheuren. Er is kit over de scheurtjes gesmeerd. Bij de reparatieplek aan de linker zijgevel is de ondergrond niet gelijk en is de reparatieplek ook smal uitgevoerd, waardoor de zettingen niet kunnen worden opvangen en het stucwerk weer is gaan scheuren, zo heeft de deskundige vastgesteld.
3.4.
Deskundige Ebbing heeft in zijn rapport vervolgens beschreven hoe deugdelijk herstel van de scheuren dient plaats te vinden, waarbij hij de volgende stappen onderscheidt:
De voorbereiding t.b.v. herstel, het repareren van de scheuren en kaal gemaakte delen, het aanbrengen van wapening (glasweefsel), de afwerking / applicatie van het buitenstucwerk, en de eindafwerking. Daarbij merkt de deskundige op dat het belangrijk is om de instructies van Strikolith nauwkeurig te volgen en zo nodig nader advies in te winnen.
3.5.
Naast de scheurvorming heeft de deskundig nog loszittend buitenstucwerk geconstateerd bij de aansluiting op de beëindigingsprofielen. De oorzaak van een slechte hechting van het stucwerk aan de ondergrond ter plaatse van de beëindigingprofielen is dat er vocht capillaire omhoog is getrokken en via het beëindigingprofiel onder het buitenstucwerk is gekomen. Krimp gerelateerde gebreken in een buitengevelisolatie kan men in het algemeen voorkomen door het systeem goed op te bouwen conform de voorwaarden van de fabrikant/leverancier, zo concludeert deskundige Ebbing.
3.6.
Deskundige Ebbing heeft in zijn rapport ook nog de vragen van partijen naar aanleiding van zijn concept-rapportage beantwoord.
3.7.
In deze procedure hebben [partij A] en [partij B] bij conclusies na deskundigenbericht van 22 januari 2025 op het deskundigenrapport gereageerd. Op 19 februari 2025 hebben beide partijen nog een antwoordconclusie na deskundigenbericht genomen.
3.8.
In zijn conclusie na deskundigenbericht concludeert [partij A] dat de scheurvorming in het stucwerk van de buitengevel een gebrek oplevert, omdat de scheurvorming het gevolg is van een verkeerde opbouw van het buitenstucwerk. Daardoor is het stucwerk niet flexibel genoeg en kan het zettingen ten gevolge van temperatuurveranderingen niet goed opvangen. [partij A] stelt onder verwijzing naar de in het deskundigenbericht beschreven herstelmethode dat de scheuren voorkomen hadden kunnen worden als het systeem goed, namelijk conform de voorwaarden van de fabrikant/leverancier was opgebouwd. Nu dat niet is gebeurd staat daarmee volgens [partij A] vast dat wat er door [partij B] is afgeleverd, niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk en/of de geldende bouwschriften. [partij A] wijst er op dat de eerdere deskundige [naam] in zijn rapportage van 10 november 2022 ook tot deze conclusies kwam.
3.9.
Volgens [partij B] blijkt uit het deskundigenbericht in de kern beschouwd dat er op een gering aantal plekken sprake is van hele kleine krimp en/of zettingsscheurtjes in het buitenstucwerk. Het is volgens [partij B] een feit van algemene bekendheid dat krimpscheuren in stucwerk nooit te vermijden zijn en ze vormen dan ook geen gebrek. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [partij B] naar diverse websites waaronder gestuct.nl en naar een antwoord van artificial intelligence (Chat GPT). Dat na eerder herstel van één of meer scheuren elders nog andere, nieuwe, scheurvorming kan ontstaan, duidt in de visie van [partij B] niet op ondeugdelijkheid van dat eerder uitgevoerde herstel, maar op het nog niet volledig uitgewerkt zijn van het langdurige proces dat (onvermijdelijk) leidt tot scheurvorming.
3.10.
[partij B] wijst erop dat niet alleen in de door het bestek voorgeschreven Algemene Voorwaarden van Bouwgarant (art 14.2) is bepaald dat de aansprakelijkheid voor (kort gezegd) krimpscheuren is uitgesloten, maar dat ook in de in het bestek opgenomen Garantieregeling ten overvloede nog eens is bepaald dat: ‘scheurvorming die het gevolg of mede het gevolg is van droog- en verhardingskrimp van het materiaal of van invloeden van buitenaf’ van de garantie is uitgesloten. Dit tenzij die scheurvorming afbreuk doet aan de degelijkheid van de constructie (lees: constructieve scheuren). Maar dat sprake zou zijn van scheurvorming die afbreuk zou doen aan de degelijkheid van de constructie is niet door [partij A] gesteld noch ook is daarvan gebleken. Ook het deskundigenrapport concludeert dat niet. Gelet hierop is [partij B] naar haar zeggen niet aansprakelijk voor de geconstateerde krimpscheurtjes. Zij vormen geen gebrek, althans geen gebrek waarvoor [partij B] aansprakelijk is, aldus [partij B] .
3.11.
Verder schrijft [partij B] dat de deskundige in zijn rapport het onjuiste en niet onderbouwde standpunt betrekt dat ‘de krimp gerelateerde gebreken’ voorkomen hadden kunnen worden door het systeem goed op te bouwen conform de voorwaarden van de fabrikant. Ook de suggestie van de deskundige dat [partij B] het systeem niet conform de voorschriften van de fabrikant heeft opgebouwd, is niet onderbouwd. Niet wordt aangegeven op welk punt het stucwerk niet zou voldoen of welke voorschriften niet zou zijn opgevolgd. De deskundige heeft geen destructief onderzoek verricht. [partij B] wijst erop dat de deskundige in zijn rapport verklaart:
‘Verschillende aspecten zijn op basis van eigen foto's en verstrekte foto's e.d. ingeschat en
aangenomen. Nader destructief onderzoek wordt door deskundige niet noodzakelijk geacht.’
Het oordeel van de rechtbank over het stucwerk aan de buitengevel
3.12.
Bij de beoordeling of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst betreffende het buitenstucwerk, neemt de rechtbank in beginsel de bevindingen daarover van de door haar ingeschakelde deskundige Ebbing tot uitgangspunt. Volgens vaste jurisprudentie heeft de rechter slechts een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van haar beslissing om de bevindingen van een door de rechtbank ingeschakelde onafhankelijke deskundige al dan niet te volgen. De rechter zal echter wel moeten ingaan op specifieke bezwaren van een partij als deze een voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de zienswijze van de deskundige inhouden.
3.13.
De rechtbank constateert dat [partij B] met haar stelling dat deskundige Ebbing enkel op basis van oppervlakkige waarneming van de scheurvorming en zonder destructief onderzoek te hebben verricht, conclusies heeft getrokken over de opbouw van het stucwerk die enkel zijn ingeschat en aangenomen, de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van het deskundigenrapport van Ebbing in twijfel trekt.
3.14.
In zijn deskundigenrapport heeft Ebbing echter beschreven dat een destructief onderzoek niet noodzakelijk was en in gezamenlijkheid met partijen eveneens niet gewenst was. Dat is door partijen niet weersproken. Daarom passeert de rechtbank de stelling van [partij B] dat vanwege het ontbreken van destructief onderzoek, de door deskundige Ebbing getrokken conclusies niet zijn onderbouwd en niet kunnen worden gevolgd. Onder deze omstandigheden heeft deskundige Ebbing op grond van zijn expertise mogen concluderen dat op de plekken waar scheurvorming voorkomt, men niet conform de richtlijnen van de fabrikant/leverancier heeft gehandeld. De conclusies van Ebbing dat de ondergrond onvoldoende zorgvuldig is opgebouwd en dat de beoogde wapening (glasweefsel) niet correct is aangebracht, kan zijn gebaseerd op ervaring en komt de rechtbank niet onlogisch voor.
3.15.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de conclusies van Ebbing in lijn liggen met de conclusie van deskundige [naam] . [naam] concludeerde dat bij een goede uitvoering van het Sto-gevelsysteem dergelijke scheuren in het stucwerk aan de buitengevel niet zullen ontstaan. De rechtbank passeert de stelling van [partij B] dat de conclusies van [naam] niet kunnen worden meegenomen omdat hij als partijdeskundige voor [partij A] zou hebben opgetreden. [naam] heeft deze conclusie immers getrokken in zijn rapport van 11 juni 2021, dat op verzoek van partijen gezamenlijk is opgesteld, dus nog voordat hij als partijdeskundige voor [partij A] is gaan optreden. Hoewel partijen volgens [partij B] hebben afgesproken dat aan de bevindingen van [naam] in de rapportage van 11 juni 2021 geen bindende kracht zou toekomen, kunnen de bevindingen van [naam] als een deskundige op het gebied van bouw naar het oordeel van de rechtbank in dit geval wel de conclusies van deskundige Ebbing versterken. Nu met instemming van partijen is afgezien van destructief onderzoek hecht de rechtbank waarde aan het feit dat twee deskundigen op basis van hun expertise ten aanzien van een concreet geval tot dezelfde conclusie komen. Die conclusies leggen daarom volgens de rechtbank meer gewicht in de schaal, dan de algemene informatie afkomstig van internet, waarnaar [partij B] heeft verwezen.
3.16.
[partij A] heeft terecht opgemerkt dat beide deskundigen het ontstaan van de scheurvorming wijten aan de omstandigheid dat het buitenstucwerk verkeerd is opgebouwd. Het stucwerk is niet flexibel genoeg en heeft daardoor zettingen ten gevolge van temperatuurveranderingen niet goed kunnen opvangen. Als de opbouw wel correct was geweest, zou de stuclaag flexibeler zijn geweest en zou het de temperatuurveranderingen wel correct hebben kunnen opvangen. Volgens beide deskundigen had de scheurvorming voorkomen kunnen worden door een betere voorbereiding, bestaande uit het aanbrengen van een wapening in de ondergrond. Ebbing heeft in zijn rapport concreet benoemd dat men inwendige hoeken bij gevelopeningen dient te voorzien van diagonaal stroken glasweefsel van 300 x 300 mm. Wapening dient men volgens Ebbing ook in de ondergrondlagen aan
te brengen conform de fabrikant/leverancier. Gelet hierop volgt de rechtbank [partij B] niet in haar stelling dat deskundige Ebbing niet concreet heeft aangegeven wat er niet zou deugen aan de opbouw.
3.17.
Uit dit alles volgt dat [partij B] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst als het gaat om het stucwerk aan de buitengevel. Er is sprake van scheurvorming als gevolg van ondeskundig gebruik of ondeskundige toepassing van materialen door [partij B] . Dit maakt dat [partij B] zich op grond van de tenzij-clausule uit het tweede lid van artikel 14 van de Algemene voorwaarden van Bouwgarant, zoals omschreven onder 5.30 van het vonnis van 12 juli 2023, niet kan onttrekken aan aansprakelijkheid voor de daaruit voortvloeiende schade.
De kosten van herstel van het stucwerk aan de buitengevel
3.18.
De kosten van dit herstel zijn door deskundige Ebbing inclusief btw geraamd op:
- Bereikbaarheid / steigerwerk: € 3.000,-
- Verwijderen buitenstucwerk bij geconstateerde gebreken: € 1.800,-
- Repareren en afwerken van scheurvorming en kale delen: € 3.000,-
- Aanbrengen van gevelverf op alle geveldelen:
€ 4.200,-
- Totaal: € 12.000,-.
3.19.
[partij A] vreest dat de herstelkosten door deskundige Ebbing te laag zijn begroot. Hij verwijst ter onderbouwing van deze vrees naar de door [bedrijf] op basis van de door deskundige [naam] voorgestane herstelmethode berekende herstelkosten van € 32.178,99 inclusief btw (€ 26.594,21 exclusief btw) (zie productie 34 bij akte wijziging eis van [partij A] ).
3.20.
[partij A] heeft Ebbing zijn twijfels over het afdoende zijn van het door Ebbing begrote bedrag voorgehouden. Daarbij heeft [partij A] erop gewezen dat Ebbing zijn kostenoverzicht niet heeft gespecificeerd. Daardoor is volgens [partij A] niet duidelijk welke werkzaamheden er verricht en materialen er gebruikt worden voor de genoemde bedragen. Ook ontbreekt in de visie van [partij A] wellicht een vergoeding voor het herstel van de ondergrond, dan wel de esthetische schadevergoeding en komen er wellicht nog kosten bij voor het herstel van het losgelaten stucwerk. [partij A] heeft deskundige Ebbing verzocht de ruw door hem begrote kosten nog eens in heroverweging te nemen, te specificeren en/of aan te vullen met de nog niet genoemde posten. Deskundige Ebbing heeft daarop laten weten dat men met het aangegeven bedrag de gebreken kan herstellen conform het herstelplan bij het antwoord behorende bij de vierde door de rechtbank aan Ebbing gestelde vraag, de door Ebbing voorgestane wijze van herstel.
3.21.
De rechtbank stelt vast dat de begroting van [bedrijf] een groter aantal posten bevat dan die van deskundige Ebbing. Uit het rapport van deskundige Ebbing blijkt dat de begroting van [bedrijf] geen onderdeel uitmaakte van de door partijen aan deskundige Ebbing voorgelegde processtukken. Desondanks heeft [partij A] in zijn algemeenheid wel verwezen naar posten uit de begroting van [bedrijf] die er volgens [partij A] op zouden kunnen duiden dat het door Ebbing begrote bedrag te laag was. Nu deskundige Ebbing na kennisneming van deze argumenten heeft volhard in zijn stelling dat de door hem begrote kosten voldoende zouden moeten zijn om de gebreken te herstellen op de door hem voorgeschreven wijze, heeft de rechtbank geen reden om hieraan te twijfelen. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de door Ebbing begrote herstelkosten.
Een omissie: loszittend stucwerk in het plafond van de vide?
3.22.
Volgens [partij A] is in het vonnis van 12 juli 2023 sprake van een omissie, in die zin dat de rechtbank ten onrechte nog geen beslissing heeft gegeven over het loszittend stucwerk in de vide. Het loszittend stucwerk in de vide is volgens [partij A] een ander gebrek met een andere oorzaak dan de scheurvorming in de plafonds van de woon- en slaapkamer. Onder verwijzing naar de conclusies van partijdeskundige [naam] in zijn rapport van
10 november 2022 stelt [partij A] dat sprake is van een gebrek, namelijk van ondeugdelijk stucwerk. Het gebrek was al aanwezig voordat de wandafwerking door [partij A] werd aangebracht en was ook al vroegtijdig gemeld bij de aannemer, zo stelt [partij A] . De scheurvorming is volgens [partij A] pas later ontstaan/zichtbaar geworden.
3.23.
[partij B] stelt dat de scheurvorming in het stucwerk in de vide ook zijn oorzaak vindt in het niet lossnijden door [partij A] van het nadien door [partij A] zelf aangebrachte stucwerk aan de muren. Dat was volgens [partij B] ook de visie van deskundige [naam] in zijn rapport van 11 juni 2021. In zijn rapport van 10 november 2022 trekt hij een andere conclusie, waaraan volgens [partij B] voorbij dient te worden gegaan, zowel omdat sprake is van een partijrapport als omdat hij zijn latere visie niet heeft onderbouwd.
3.24.
De rechtbank volgt [partij B] hierin.
De rechtbank stelt vast dat deskundige [naam] in zijn rapport van 11 juni 2021 met betrekking
tot ‘scheurvorming plafonds’concludeert:
‘De plafonds van de woning bestaan uit de onderzijde van twee verschillende constructieve
(dak)vloeren. Het dak van de verdieping bestaat uit kanaalplaatvloeren. Het dak van de begane grond en de verdiepingsvloer bestaat uit breedplaatvloeren.
Bevindingen
Verdieping: De V-naden tussen de kanaalplaatvloeren zijn niet dichtgezet voor het stucwerk. In deze naden zijn scheuren waarneembaar in het stucwerk als gevolg van het zogenaamde wisselen, krimpen en zetten van de betonplaten. Dit is inherent aan de uitvoeringswijze. Bij de aansluitingen van de wanden op de plafonds is veel scheurvorming waarneembaar. Dit had voorkomen kunnen worden, door deze naden direct na het stukadoren van de wanden los te snijden. Deskundige begrijpt, dat het afwerken van de wanden door opdrachtgevers in eigen beheer is uitgevoerd’.
Begane grond: Op een tweetal plaatsen in de woonkamer tekenen zich in het plafond scheuren in het stucwerk af. Men is het erover eens, dat dit op de naden van de breedplaatvloeren moet zijn. Hoewel veel minder dan bij kanaalplaten, werken ook dit soort vloeren als gevolg van kruip en krimp. Maar hier zijn de naden tussen de platen wel voorbehandeld en uitgevlakt alvorens te stukadoren. Blijkbaar is geen rekening gehouden met de mogelijkheid van lichte scheurvorming.
3.25.
In zijn rapport van 10 november 2022 concludeert [naam] onder het
kopje ‘scheurvorming plafonds’:
‘Deze scheuren komen voort uit de krimp van de gebruikte breedplaatvloeren. De
aftekening had voorkomen kunnen worden bij een adequate voorbehandeling van de
naden voor het aanbrengen van het stucwerk. Hier wordt niet voldaan aan de eisen
van goed en deugdelijk werk’.
Met betrekking tot de vide merkt hij nog op:
‘Het losgekomen stucwerk aan het plafond t.p.v. de hoek van de vide in het trappenhuis is een eigen gebrek, dat niets heeft uit te staan met de later door opdrachtgevers aangebrachte wandafwerking’.
3.26.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 juli 2023 nagelaten deze laatste opmerking van deskundige [naam] op te nemen. Dit leidt echter niet tot een andere uitkomst.
3.27.
Het losgekomen stucwerk aan het plafond van de vide wordt door deskundige [naam] voor het eerst in zijn rapport van 10 november 2022 ter sprake gebracht, nadat
[partij A] hem op 11 februari 2022 weer voor advies heeft benaderd. Bij die gelegenheid heeft [partij A] de problematiek in de vide omschreven als ‘scheurvorming/loslatend spuitwerk ter plaatse in de vide’. Nadat [partij B] te kennen heeft gegeven het plafond niet te willen herstellen, heeft [partij A] dat aan [naam] laten weten en hem gevraagd de herstelkosten vast te stellen, ook voor het losgekomen stucwerk in de vide.
Deskundige [naam] heeft zijn in het rapport van 10 november 2022 getrokken conclusie dat het losgekomen stucwerk aan het plafond in de hoek van de vide in het trappenhuis een eigen gebrek is, dat niets heeft uit te staan met de later door opdrachtgevers aangebrachte wandafwerking niet verder toegelicht en/of onderbouwd. Meer in het bijzonder heeft hij geen andere oorzaak voor het loskomen van het stucwerk benoemd. Zowel in zijn rapport van 11 juni 2021 als in zijn rapport van 10 november 2022 heeft [naam] met betrekking tot de scheurvorming in alle plafonds immers geconcludeerd dat het gaat om kruip- en krimpscheuren.
3.28.
De rechtbank handhaaft de rechtsoverwegingen 5.30 – 5.34 in het vonnis van 12 juli 2023, die er kort gezegd op neerkomen dat [partij A] niet heeft betwist dat sprake is van kruip- en krimpscheuren, dat uiterlijke onvolkomenheden die daarvan het gevolg zijn geen grond voor verhaal vormen en dat van een situatie die ertoe kan leiden van dit uitgangspunt af te wijken, geen sprake is omdat de rechtbank er vanuit gaat dat [partij B] de naden voor het aanbrengen van het stucwerk wel degelijk had behandeld. De andere door deskundige [naam] benoemde reden voor het ontstaan van krimpscheuren is het ten onrechte niet lossnijden van de naden tussen de plafonds en de wanden. Tussen partijen is niet in geschil dat [partij A] het stucadoren van de wanden in eigen beheer heeft uitgevoerd, zodat zij ook degene was die naden direct na het stucadoren had moeten lossnijden. Nu [partij A] dat niet heeft gedaan, waardoor er krimpscheuren zijn ontstaan, dient de daaruit voortvloeiende schade voor rekening van [partij A] te blijven. Geen van de door de deskundige benoemde oorzaken voor het ontstaan van de kruip- en krimpscheuren leidt derhalve tot de conclusie dat [partij B] met betrekking tot het stucwerk binnen is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en tot aansprakelijkheid van [partij B] voor de daaruit voortvloeiende schade.
De omzettingsverklaring
3.29.
In het tussenvonnis van 12 juli 2023 heeft de rechtbank overwogen dat voor de toewijsbaarheid van [partij A] ’ vordering tot vervangende schadevergoeding in plaats van nakoming van de overeenkomst vereist is dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming en verzuim aan de zijde van de schuldenaar ten tijde van het uitbrengen van de omzettingsverklaring. Dat van verzuim geen sprake is omdat [partij A] [partij B] niet in gebreke zou hebben gesteld, heeft de rechtbank in haar tussenvonnis al van de hand gewezen door te oordelen dat de brief van 29 oktober 2019 ten aanzien van de hier aan de orde zijnde gebreken als een ingebrekestelling moet worden aangemerkt.
3.30.
Aan de stelling van [partij B] dat schuldeisersverzuim aan de kant van [partij A] aan het intreden van verzuim in de weg stond, gaat de rechtbank voorbij. [partij B] was op het moment dat de omzettingsverklaring door [partij A] werd uitgebracht, al tekortgeschoten door de gebreken in de uitvoering en het herstel van het buitenstucwerk en was in verzuim geraakt. Om die reden was [partij A] gerechtigd om een deel van de laatste 5% van de aanneemsom niet te betalen. [partij A] is daardoor ten aanzien van dat deel niet in schuldeisersverzuim geraakt. De omzettingsverklaring is door [partij A] rechtsgeldig uitgebracht en zij heeft ten aanzien van het buitenstucwerk recht op een vervangende schadevergoeding van € 12.000,-.
Overige beslissingen
Het stucwerk binnen
3.31.
In het tussenvonnis van 12 juli 2023 heeft de rechtbank overwogen dat de krimpscheuren in de plafonds zijn uitgesloten van verhaal, omdat zij geen gebrek vormen, zodat de daarmee gemoeide herstelkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. In dit vonnis heeft de rechtbank overwogen dat naar aanleiding van het tussenvonnis door [partij A] opgeworpen stellingen met betrekking tot het stucwerk in de vide, niet tot een ander oordeel leiden. Zoals in het tussenvonnis al aangekondigd zal de rechtbank de op het binnenstucwerk betrekking hebbende vordering tot vervangende schadevergoeding ten bedrage van € 5.395,63 inclusief btw, afwijzen.
Dakkappen en daklijsten
3.32.
Met betrekking tot de dakkappen heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 12 juli 2023 overwogen dat er geen grondslag bestaat voor een vergoedingsplicht voor (de nu door [partij A] gevorderde) schade vanwege de wens van [partij A] om grotere dakkappen te hebben dan oorspronkelijk gepland en aangebracht, of vanwege afwerking van het nu in het zicht gekomen stucwerk. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen plaats is voor vergoeding van de gevorderde kosten van nieuwe, grotere dakkappen, zoals genoemd in het rapport van [bedrijf] Adviseurs.
3.33.
[partij A] heeft in haar conclusie na deskundigenbericht te kennen gegeven het op dit punt niet eens te zijn met de rechtbank:
‘Uw rechtbank heeft ter zake geoordeeld dat [partij B] ter zake geen
verantwoordelijkheid draagt. [partij A] is het hier niet mee eens. In dit kader is het een gemiste
kans dat de schade die tijdens deze herstelpoging aan de dakkappen zijn ontstaan, niet is
meegenomen in het deskundigenonderzoek. Het is schade die in principe los staat van het
gebrekkig aangebracht zijn de dakkappen, maar voortvloeien uit (onzorgvuldig) herstel en
waarvan door [partij B] tijdens één van de bezoeken van deskundige [naam] is
aangegeven dat deze vergoed zou gaan worden. [partij A] kan niet anders dan zich ter zake
uitdrukkelijk alle rechten en weren voor te behouden’.
De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om anders te overwegen dan in het tussenvonnis en zal, zoals in dat vonnis aangekondigd, de hierop betrekking hebbende vorderingen van [partij A] nu afwijzen.
3.34.
Met betrekking tot de dakkappen heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 12 juli 2023 overwogen dat [partij B] alleen aansprakelijk is voor de schade door het probleem met de afdichting van de kunststof strips. Deze schade, ter hoogte van € 1.815,64 exclusief 21% btw wordt toegewezen. Hoewel [partij A] te kennen heeft gegeven het niet eens te zijn met die beoordeling, heeft zij aan die stelling geen rechtsgevolg verbonden.
Boete wegens bouwtijdoverschrijding
3.35.
In het tussenvonnis van 12 juli 2023 heeft de rechtbank overwogen dat van een aan [partij B] toe te rekenen bouwtijdoverschrijding geen sprake is. Gelet daarop heeft de rechtbank overwogen dat zij op grond van artikel 11 lid 7 Algemene Voorwaarden de boete zal matigen tot nihil. De rechtbank zal de door [partij A] in verband met door hem gestelde bouwtijdoverschrijding gevorderde boete, afwijzen.
Tussenconclusie
3.36.
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen blijkt dat [partij A] recht heeft op een vervangende schade vergoeding van in totaal € 14.196,92 inclusief btw,-, waarbij dit bedrag is opgebouwd uit de volgende componenten:
  • Stucwerk aan de buitengevel € 12.000,00 inclusief btw
  • Afdichting van de kunststof strips
tussen de dakkappen en de dilatatieprofielen
ten bedrage van € 1.815,64 exclusief 21% btw
€ 2.196,92 inclusief btw
Totaal € 14.196,92 inclusief btw
De deskundigenkosten
3.37.
In deze procedure zijn deskundigen betrokken geweest, zowel ingeschakeld door (een van de) partijen, te weten deskundige [naam] (en [bedrijf] ), als door de rechtbank, te weten deskundige Ebbing. In haar tussenvonnissen heeft de rechtbank overwogen dat [partij A] het door Ebbing gevraagde voorschot van € 14.270,- inclusief btw dient te betalen, maar dat bij eindvonnis zal worden beslist wie van partijen de kosten van deze deskundige uiteindelijk moet dragen.
3.38.
Bij vonnis van 4 december 2024 heeft de rechtbank de door partijen opgeworpen bezwaren tegen de hoogte van de factuur ten bedrage van € 14.269,99 van deskundige Ebbing deels gegrond verklaard en geoordeeld dat aan deskundige Ebbing € 10.710,- inclusief btw vanuit het voorschot zal worden uitbetaald.
3.39.
Voordat deskundige Ebbing in de procedure werd betrokken is deskundige [naam] door partijen geraadpleegd. [naam] heeft in dat kader gerapporteerd op 11 juni 2021. Daarna heeft [naam] op verzoek van [partij A] nog gerapporteerd op 22 maart 2022 en 10 november 2022. [naam] heeft [bedrijf] Adviseurs gevraagd de herstelkosten te begroten.
[naam] heeft de volgende bedragen inclusief btw gefactureerd:
  • Op 9 juli 2021 € 3.557,40
  • Op 24 mei 2022 € 1.143,45
  • Op 10 november 2022
Totaal € 6.479,55
[bedrijf] heeft op 17 november 2022 € 517,28 gefactureerd.
Deze deskundigenkosten vertegenwoordigen een totale waarde van € 6.996,83.
[partij A] vordert deze kosten van [partij B] .
3.40.
[partij B] stelt dat de kosten van de heer [naam] voor rekening van [partij A] dienen te blijven. De kosten gemoeid met de rapportage van 11 juni 2021 dienen voor [partij A] te blijven omdat de in die rapportage gerapporteerde gebreken volgens [partij B] (voor het merendeel) niet aan haar zijn toe te rekenen. Dat [partij A] vervolgens de deugdelijkheid van het door [partij B] uitgevoerde herstelwerkzaamheden telkens door [naam] heeft laten beoordelen, stond hem weliswaar vrij maar volgens [partij B] valt niet in te zien dat en waarom [partij B] dan aansprakelijk zou moeten zijn voor die kosten. Het rapport van [bedrijf] met een opsomming van veronderstelde herstelkosten is totaal niet onderbouwd en voegt niets zinnigs toe, aldus [partij B] . [partij B] is helemaal niet gehouden tot het uitvoeren van (al) het daarin omschreven herstel. Het had geen toegevoegde waarde om daar een begroting van te laten opstellen. De voor het maken van die begroting geclaimde kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan, zo stelt [partij B] .
3.41.
Om deskundigenkosten te vergoeden op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW, is het nodig dat is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets: zowel het maken van de kosten als de omvang van de gemaakte kosten moet redelijk zijn. Anders dan [partij B] stelt is in dat kader niet relevant of een in een rapport besproken gebrek (aan haar) toerekenbaar is; bepalend is of de kosten zijn gemaakt met als doel om de aansprakelijkheid of de schade vast te stellen.
3.42.
Naar het oordeel van de rechtbank waren zowel het rapport van [naam] van 11 juni 2021, zijn rapport van 10 november 2022 als het rapport van [bedrijf] van 17 november 2022 noodzakelijk voor de vaststelling van de (oorzaak van de) door [partij A] geleden schade. [partij B] heeft ingestemd met de inschakeling van [naam] voor het eerste rapport en heeft ook niet gesteld dat de daarvoor gedeclareerde kosten onredelijk zijn. Dat [partij B] daarna de deskundigheid en partijdigheid van [naam] in twijfel is gaan trekken en dat de rechtbank daarin aanleiding heeft gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, doet geen afbreuk aan het doel en de noodzaak van het laten opstellen van de rapporten. [partij B] bleef het immers niet eens met de stellingen van [partij A] . De rechtbank acht de kosten van deze rapporten van [naam] en [bedrijf] niet buitensporig, zodat is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets en de in verband met deze rapporten gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
3.43.
De voor de rapportage van [naam] van 22 maart 2022 gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten niet zijn gemaakt ter vaststelling van de schade, maar om de wijze van herstel te bepalen. De hiermee gemoeide kosten zijn geen kosten die op grond van 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking komen.
3.44.
Nu in deze procedure is komen vast te staan dat het door [partij B] geleverde werk op een aantal punten gebrekkig is geweest, ziet de rechtbank aanleiding om deze onderzoekskosten als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor rekening van [partij B] te laten komen. De deskundigenkosten die voor vergoeding in aanmerking komen bedragen in totaal derhalve:
€ 3.557,40 + € 1.778,70 + € 517,28 + € 10.710,00 = € 16.563,38. De vordering zal tot dit bedrag dan ook worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.45.
[partij A] heeft de hoogte van de door haar gevorderde buitengerechtelijke incassokosten aangepast aan haar gewijzigde vorderingen. [partij A] heeft deze kosten berekend aan de hand van de staffel van het Besluit buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit).
3.46.
[partij B] heeft gesteld het door [partij A] berekende bedrag aan buitengerechtelijke kosten te hoog en buiten iedere proportie is, want grotendeels gebaseerd op ten onrechte ingestelde vorderingen. Daarnaast heeft zij erop gewezen dat in het kader van het voeren van verweer gewisselde buitengerechtelijke correspondentie, niet voor vergoeding als buitengerechtelijke kosten in aanmerking komt (HR 27 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2404).
3.47.
De rechtbank stelt vast dat de vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit. Partijen hebben de rechtbank laten weten dat er ook hangende de gerechtelijke procedure meer dan eens schikkingsonderhandelingen zijn gevoerd en dus zijn er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht in een poging om het geschil alsnog buiten rechte op te lossen. Gelet ook op die werkzaamheden en op grond van de staffel in het hiervoor genoemde Besluit zal de rechtbank op basis van de hoogte van de toegewezen vorderingen van € 14.196,92, de door [partij B] aan [partij A] te betalen vergoeding in verband met buitengerechtelijke incassokosten vaststellen op
€ 916,96.
in reconventie
Restant aanneemsom
3.48.
[partij B] vordert kort gezegd dat [partij A] wordt veroordeeld om aan haar € 20.250,- te betalen, te vermeerderen met rente. Dit betreft het laatste deel van de aanneemsom die door [partij A] in verband met gestelde gebreken onbetaald is gelaten.
3.49.
[partij A] stelt dat zij niets meer aan [partij B] verschuldigd is, althans dat enig nog verschuldigd bedrag verrekend dient te worden met hetgeen [partij B] aan [partij A] verschuldigd is. [partij A] heeft de betaling van € 20.250,- opgeschort wegens de gestelde gebreken.
Verrekening laatste termijn aanneemsom met door [partij B] te betalen schadevergoeding
3.50.
In het tussenvonnis van 12 juli 2023 heeft de rechtbank de beslissing met betrekking tot de in reconventie door [partij B] gevorderde betaling van de laatste termijn van de aanneemsom van € 20.250,- aangehouden. Daarbij is van belang dat [partij B] recht heeft op betaling van de laatste termijn van de aanneemsom, voor zover zij het werk daarvoor naar behoren heeft opgeleverd. Of dat het geval was kon de rechtbank op dat moment nog niet beoordelen. Daarvoor was het immers nodig om ook uitsluitsel te hebben over het al dan niet bestaan van gebreken in het door [partij B] op de buitengevel aangebrachte stucwerk. Na raadpleging van deskundige Ebbing is gebleken dat inderdaad sprake is van gebreken en heeft de rechtbank geoordeeld dat [partij B] een bedrag van € 14.196,92 inclusief btw aan vervangende schadevergoeding aan [partij A] dient te betalen vanwege werk dat niet conform de overeenkomst is uitgevoerd. Dit bedrag kan naar het oordeel van de rechtbank worden verrekend met de laatste termijn van de aanneemsom.
in conventie en in reconventie
Uitkomst verrekening
3.51.
Na verrekening van de laatste termijn van de aanneemsom met de vervangende schadevergoeding resteert een bedrag van € 6.053,08 van de aanneemsom dat [partij A] nog aan [partij B] dient te betalen. Dit betekent ook dat [partij A] de betaling van dit deel van de aanneemsom ten onrechte heeft opgeschort en dat zij in verband daarmee vanaf
18 juli 2018 in verzuim is. [partij A] is vanaf dat moment tot aan de datum waarop volledig is betaald, 4% rente per jaar over dat bedrag verschuldigd.
3.52.
Nu de uitkomst van deze verrekening is dat [partij A] nog een bedrag aan [partij B] moet betalen, zal de vordering van [partij A] tot afgifte van een vervangende machtiging om de notaris te kunnen instrueren tot betaling (alsook tot betaling door [partij B] van het eventuele meerdere aan [partij A] ) worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.53.
Ter incassering van haar vorderingen op [partij A] stelt [partij B] buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt. Zij verwijst in dat kader onder meer naar de producties 7 en 12 bij de dagvaarding. De buitengerechtelijke incassokosten zijn aan de hand van de staffel uit het Besluit door [partij B] op basis van het door [partij A] nog te betalen restant van de aanneemsom berekend op € 997,50. [partij A] heeft betwist deze kosten verschuldigd te zijn.
3.54.
[partij B] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gesteld dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. Daar komt bij dat ook de schikkingsonderhandeling die tijdens de gerechtelijke procedure zijn gevoerd als dergelijke werkzaamheden kunnen worden aangemerkt. Op grond van de staffel in het hiervoor genoemde Besluit en op basis van de € 6.053,08 van de aanneemsom die [partij A] nog aan [partij B] zal moeten betalen, stelt de rechtbank de door [partij A] aan [partij B] te betalen vergoeding in verband met buitengerechtelijke incassokosten vast op € 677,65.
3.55.
Verrekening van de buitengerechtelijke incassokosten die partijen elkaar verschuldigd zijn, leidt tot de conclusie dat [partij B] in dat kader nog € 249,31 aan [partij A] dient te betalen.
Proceskosten
3.49.
Omdat beide partijen zowel in conventie als in reconventie gedeeltelijk (on)gelijk krijgen, zullen de (overige) proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Overig
3.56.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
veroordeelt [partij A] om aan [partij B] te betalen het nog resterende bedrag van de aanneemsom ten bedrage van € 6.053,08, vanaf 18 juli 2018 te vermeerderen met een rente van 4% over dat bedrag tot aan de datum waarop dat bedrag volledig is betaald,
4.2.
veroordeelt [partij B] om € 249,31 aan [partij A] te betalen uit hoofde van de buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt [partij B] om € 16.563,38 aan [partij A] te betalen uit hoofde van de gemaakte deskundigenkosten,
4.4.
verklaart dit vonnis in tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.