ECLI:NL:RBOVE:2025:3536

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
08.371151.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 28-jarige man voor poging tot zware mishandeling met mes en kokend water

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en een schadevergoeding van € 1.500,00 aan het slachtoffer. De zaak kwam voort uit een incident op 20 november 2024, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de schouder stak en vervolgens een pan met kokend water over hem gooide. Tijdens de rechtszitting op 20 mei 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De schadevergoeding aan het slachtoffer werd toegewezen, omdat de schade voldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.371151.24 (P)
Datum vonnis: 3 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1997 in [geboorteplaats 1] ,
nu verblijvende in de [locatie 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 mei 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.J.M. Pinners, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 20 mei 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) van het leven te beroven
dan weldat hij heeft geprobeerd om hem zwaar te mishandelen
dan weldat hij hem heeft mishandeld, door met een mes in de schouder van het slachtoffer te steken;
feit 2:het slachtoffer zwaar heeft mishandeld
dan weldat hij heeft geprobeerd om hem zwaar te mishandelen
dan weldat hij hem heeft mishandeld, door een kokende vloeistof tegen het lichaam van het slachtoffer te gooien.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats] , gemeente Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de schouder en/of de rug terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats] , gemeente Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de schouder en/of de rug, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats] , gemeente Hardenberg
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, te steken in de schouder en/of de rug;
2
hij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats] , gemeente Hardenberg
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden, heeft toegebracht door een kokende, althans zeer hete, vloeistof (uit een pan) over/tegen (een deel van) het lichaam van die [slachtoffer] te gooien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats] , gemeente Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een kokende, althans zeer hete, vloeistof (uit een pan) over/tegen (een deel van) het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats] , gemeente Hardenberg
[slachtoffer] heeft mishandeld door een kokende, althans zeer hete, vloeistof (uit een pan) over/tegen (een deel van) het lichaam van die [slachtoffer] te gooien.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - conform zijn op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 1 primair en 2 primair kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het ten laste gelegde en de raadsvrouw heeft – conform haar overlegde pleitnota – verzocht om vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 november 2024 omstreeks 22.15 uur kreeg de politie een melding van een vechtpartij in het AZC te [plaats] . Kort daarna bleek dat een bewoner van het AZC was gestoken met een mes en was overgoten met een hete vloeistof. Ter plaatse trof de politie de gewonde aangever, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan. Hij had een steekwond in zijn rechterschouder en meerdere brandwonden op zijn rechterarm.
Getuige [getuige 1] verklaarde dat verdachte de kamer van [slachtoffer] inliep en hem met een mes in zijn schouder stak. In de keuken gooide hij een pan met kokend water in de richting van [slachtoffer] . Het kokende water kwam op de borst van [slachtoffer] , waarna hij begon te gillen van de pijn. Getuige [getuige 2] verklaarde dat verdachte met een mes in zijn hand in de richting van de kamer van [slachtoffer] liep, waarna hij hem in zijn schouder stak. In de keuken pakte verdachte een pan van het fornuis en gooide de inhoud daarvan tegen [slachtoffer] aan.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn schouder heeft gestoken en een pan met kokend water tegen zijn lichaam heeft gegooid. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is hoe dit handelen van verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd kan worden.
Ten aanzien van feit 1
Poging tot doodslag?
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, zodat hij moet worden vrijgesproken van het laste gelegde onder 1 primair. Zij overweegt daartoe het volgende.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had om het [slachtoffer] te doden. Voor voorwaardelijk opzet moet sprake zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op de dood. Of de gedragingen de aanmerkelijke kans op de dood in het leven roepen, is afhankelijk van de aard van die gedragingen en de omstandigheden waaronder die gedragingen zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De vaststelling dat er eenmaal is gestoken in de schouder van [slachtoffer] , kan niet automatisch tot de conclusie leiden dat een aanmerkelijke kans bestond dat hij daardoor zou komen te overlijden. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Niet kan worden vastgesteld met hoeveel kracht verdachte heeft gestoken. Daarnaast volgt ook niet uit het geconstateerde letsel dat het steken tot de dood van het [slachtoffer] had kunnen leiden. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] . Voorwaardelijk opzet op de dood kan daarom daar niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte [slachtoffer] willens en wetens zwaar lichamelijk letsel wilde toe brengen. Van vol opzet is daarom geen sprake.
De aanval van verdachte, het steken met een mes, levert naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels wel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] op. De gedraging van verdachte dient, mede gelet op de aard van de ontstane verwonding, naar uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer gericht te zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte door deze gedraging de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. Er is daarom sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals ten laste gelegd onder 1 subsidiair.
Ten aanzien van feit 2
Zware mishandeling?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het letsel van [slachtoffer] kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door verdachte toegebrachte letsel, te weten de brandwonden op de armen, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Daartoe overweegt de rechtbank dat hetgeen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel ontoereikend is om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling?
Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] zwaar te mishandelen.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het gooien met een pan vol kokend water willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het gooien van een zeer hete, kokende, vloeistof over het lichaam ernstige brandwonden kan veroorzaken. De onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen - waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 20 november 2024 te [plaats] , gemeente Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes heeft gestoken in de schouder, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 20 november 2024 te [plaats] , gemeente Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een kokende, althans zeer hete, vloeistof uit een pan over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de strafbaarheid van verdachte
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake is geweest van een noodweer(exces)situatie, waardoor (zoals de rechtbank het begrijpt) verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging dan wel dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt in geval van het eerste incident (steken met een mes). Ten aanzien van het tweede incident (gooien met kokend water) heeft de officier van justitie bepleit dat sprake was van een noodweersituatie, maar dat verdachte disproportioneel heeft gehandeld, zodat hem geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Evenmin komt hem een geslaagd beroep op noodweerexces toe.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (een noodweersituatie) of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De manier waarop verdachte zich heeft verdedigd moet daarnaast noodzakelijk en geboden zijn (subsidiariteits- en de proportionaliteitseis). Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard wanneer de gedraging van degene die zich op de exceptie beroept, op grond van zijn bedoeling en evenmin op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging, kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In dat
geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
Ten aanzien van feit 1
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [slachtoffer] eerder die avond ruzie hadden. Er is toen ook gevochten. Op de gang slaat en duwt [slachtoffer] verdachte, waarna verdachte naar zijn kamer gaat. Kort daarna loopt verdachte, bewapend met een mes, de kamer van [slachtoffer] in, waarna een worsteling ontstaat en verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn schouder steekt.
De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed van verdachte en dat er daarom ook geen noodzaak bestond om zich hiertegen te verdedigen.
Door, na een eerdere vechtpartij, de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken, bewapend met een mes, moet de gedraging van verdachte naar de kern bezien als aanvallend worden gezien. Verdachte heeft zelf de confrontatie opgezocht. Van een noodweersituatie was geen sprake. Gelet op vorenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Ten aanzien van feit 2
Uit het dossier blijkt dat verdachte en het slachtoffer na het steekincident uit elkaar zijn gehaald. Verdachte loopt de keuken in en het slachtoffer stormt hem achterna. Vervolgens gooit verdachte een pan met kokend water tegen hem aan.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake was een noodweersituatie, maar dat het gooien van kokend water over het lichaam van [slachtoffer] niet in verhouding staat tot de ernst van de dreigende aanranding. Daarmee is niet aan de voor noodweer gestelde vereiste van proportionaliteit voldaan en verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
De rechtbank verwerpt eveneens het beroep op noodweerexces. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat die disproportionele reactie het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, die maakt dat hij niet strafbaar is, nu verdachte daar niet zodanig over heeft verklaard.
Dit betekent dat beide ten laste gelegde feiten strafbaar zijn. Er zijn ook voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 302 en 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezen verklaarde levert op:
feiten 1 en 2
(telkens) het misdrijf: poging tot zware mishandeling.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

5.De op te leggen straf of maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, om in geval van een bewezenverklaring, een gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest op te leggen.
5.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Op 20 november 2024 ging hij – na een eerdere ruzie - naar de kamer van [slachtoffer] en stak hem met een mes in zijn schouder. Kort daarna gooide hij in de keuken een pan met kokend water tegen het lichaam van [slachtoffer] aan. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen letsel veroorzaakt, maar ook heeft hij gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij [slachtoffer] en de andere bewoners van het AZC te [plaats] . De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 13 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 17 februari 2025. Mede gelet op de ontkenning van verdachte en de taalbarrière, ziet de reclassering geen mogelijkheden tot het inzetten van interventies. De reclassering adviseert om de zaak af te doen met een straf zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
De strafoplegging
Gezien de ernst van de gepleegde feiten, acht de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen.
Alles overwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

6.De schade van benadeelde

6.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,- gevorderd.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien de geleden schade (in ieder geval mede) het gevolg zou zijn geweest van het eigen handelen van de benadeelde partij.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde immateriële schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden. Met inachtneming van de disproportionaliteit van het handelen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de opgelopen schade niet (mede) het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
6.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair, (telkens) het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
-
wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
toetot een bedrag van
€ 1.500,00(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] : van een bedrag van € 1.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2024);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.500,00, (zegge: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. Neumann, voorzitter, mr. D.E. Schaap en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.
Buiten staat
Mr. S.H. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2024547284. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1 en 2

1. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 21 november 2024, p. 25, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

(…) Op woensdag 20 november 2024, omstreeks 22:15 uur, kregen wij een melding binnen dat er op de asielzoekerscentrum (…) in [plaats] , ruzie was tussen mensen. (…) Even later werd duidelijk dat er iemand overgoten was met een hete vloeistof en dat er iemand
gestoken zou zijn. (…) In Kamer [kamer] bevond zich het slachtoffer. Dit betrof: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] -2003 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [slachtoffer] . (…) Wij zagen dat er op rechterarm meerdere brandwonden zaten. (…) Wij zagen dat [slachtoffer] achter op zijn rechterschouder een steekwond had. (…)

2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 21 november 2024, p. 65-66, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

(…) Op het moment dat [naam] mij dit vertelde zag ik dat de kleine
man (de rechtbank begrijpt: verdachte)vanuit zijn eigen kamer kwam. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes droeg. (…) De kleine man klopte op de deur van de kamer waar de grote man in zat. (…) Toen de deur werd geopend zag ik dat de Somalische man de deur open deed. (…) Ik zag dat de kleine man (…) de grote man met het mes in de rug stook. (…) Ik zag dat de kleine man de grote man in zijn schouder raakte. (…) Ik zag dat de man iets van groene bonen aan het koken was. Ik zag dat de lange man opnieuw de kleine man wilde aanvallen. Ik zag toen dat de kleine man de pan pakte en de inhoud daarvan tegen de lange man aan gooide. (…)

3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 21 november 2024, p. 70, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

(…) Ik zag dat [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)het slachtoffer stak in zijn schouder. (…)Ik zag dat [verdachte] richting de keuken liep en een pan pakte. Ik zag dat uit de pan hete damp kwam. Ik zag dat het water borrelde toen het pan op het vuur stond. De pan zat vol met kokend water en bonen. (…) Ik zag dat [verdachte] de pan met water gooide richting het slachtoffer. Ik zag dat het kokende water op de borst van het slachtoffer kwam. (…)