ECLI:NL:RBOVE:2025:3582

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
C/08/328671 / HA ZA 25-49
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en civielrechtelijk bestuursverbod in faillissement van Julide Transport B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin Rutger Heiko Heere van Wijk, in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van Julide Transport B.V., vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] zijn taak als (middellijk) bestuurder van Julide Transport kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, wat een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de onderneming. De rechtbank heeft verstek verleend tegen de gedaagden, die niet zijn verschenen in de procedure. Van Wijk q.q. heeft onder andere gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement en dat hem een civielrechtelijk bestuursverbod wordt opgelegd op grond van artikel 106a van de Faillissementswet voor de duur van vijf jaar.

De rechtbank heeft de vorderingen van Van Wijk q.q. toegewezen, met uitzondering van de vordering tegen [gedaagde 2], die buiten beschouwing is gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] zijn bestuurstaken niet naar behoren heeft uitgevoerd, wat heeft geleid tot een aanzienlijke belastingschuld en het niet voldoen aan de administratie- en de deponeringsplicht. De rechtbank heeft een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde 1] niet voldoet aan het bestuursverbod, en heeft de proceskosten ten laste van [gedaagde 1] gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/328671 / HA ZA 25-49
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
RUTGER HEIKO HEERE VAN WIJK,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van Julide Transport B.V.,
te Hengelo,
eisende partij,
hierna te noemen: Van Wijk q.q.,
advocaat: mr. N.J.H. Leferink,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 december 2024 met producties 1 – 15,
- het B1-formulier aan de zijde van Van Wijk q.q., waarin hij aan de rechtbank verzoekt om de behandeling van de zaak tot en met 1 augustus 2025 aan te houden tot nader bericht vanuit Van Wijk q.q.,
- de e-mail van mr. O.J. de Vries aan de rechtbank, waarbij hij de beslagstukken ten aanzien van de tweede beslaglegging heeft overgelegd,
- het B2-formulier aan de zijde van Van Wijk q.q., waarbij mr. N.J.H. Leferink zich als advocaat van Van Wijk q.q. heeft gesteld in plaats van mr. O.J. de Vries,
- het B12-formulier aan de zijde van Van Wijk q.q., waarin hij de rechtbank verzoekt tot vervroeging van de roldatum van 6 augustus 2025 naar 16 april 2025 voor het indienen van een akte eiswijziging. In de toelichting heeft Van Wijk q.q. vermeld dat tussen partijen (gedeeltelijk) overeenstemming is bereikt, zodat zo spoedig mogelijk (verstek)vonnis kan worden gewezen,
- het B3-formulier aan de zijde van Van Wijk q.q. voor het indienen van een akte wijziging van eis,
- de e-mail van mr. Leferink aan de rechtbank van 15 april 2025, waarbij een kopie van de aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betekende akte eiswijziging als bijlage is toegevoegd,
- de brief van mr. Leferink aan de rechtbank van 24 april 2025, waarbij het originele betekeningsexploot (akte eiswijziging) is overgelegd,
- het tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Van Wijk q.q. vordert – na eisvermindering – allereerst dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat (i) [gedaagde 1] zijn taak als (middellijk) bestuurder van Julide Transport kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, dat (ii) het aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Julide Transport, en dat (iii) [gedaagde 1] daarom jegens Van Wijk q.q. aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement van Julide Transport, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan.
Daarnaast vordert Van Wijk q.q. dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde 1] als (middellijk) bestuurder van Julide Transport het bepaalde in artikel 106a van de Faillissementswet (hierna: Fw) geheel of ten dele heeft overtreden.
Tot slot vordert Van Wijk q.q. dat de rechtbank [gedaagde 1] een civielrechtelijk bestuursverbod oplegt op grond van artikel 106a Fw voor de duur van vijf jaar vanaf de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, waarbij [gedaagde 1] gedurende de tussenliggende periode niet benoemd kan worden tot bestuurder en/of commissaris van een rechtspersoon en niet mag optreden als feitelijk beleidsbepaler van een rechtspersoon, onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel waarop [gedaagde 1] niet aan dit verbod voldoet.
2.2.
Van Wijk q.q. legt – samengevat – het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van Julide Transport. [gedaagde 2] is een andere gelieerde onderneming van [gedaagde 1] , waarop een rekening-courantverhouding is vanuit Julide Transport. Julide Transport is bij vonnis van deze rechtbank van 30 oktober 2024 in staat van faillissement verklaard, waarbij Van Wijk is aangesteld als curator. De activiteiten van Julide Transport bestonden uit het verrichten van goederenvervoer over de weg.
Van Wijk q.q. voert allereerst aan dat [gedaagde 1] zijn taak als bestuurder van Julide Transport kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:248 lid 2 BW, omdat [gedaagde 1] (i) een openstaande belastingschuld van € 787.704,00 heeft laten ontstaan, hij (ii) niet heeft voldaan aan de administratie- en de deponeringsplicht (artikel 2:10 BW respectievelijk artikel 2:394 BW). De jaarrekeningen over de boekjaren 2020, 2021 en 2022 zijn namelijk te laat gedeponeerd en het zakelijke karakter van de uitgaven ten behoeve van [gedaagde 1] zijn niet geadministreerd. Tot slot (iii) is sprake van een exorbitant hoge rekening-courantvordering van € 692.368,08 van Julide Transport op [gedaagde 1] . Van Wijk q.q. stelt dat onweerlegbaar vaststaat dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur nu [gedaagde 1] de administratie- en deponeringsplicht heeft geschonden. Hierdoor wordt vermoed dat dit kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Julide Transport (artikel 2:248 lid 2 BW). [gedaagde 1] is daardoor jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort in het faillissement van Julide Transport.
Van Wijk q.q. voert verder aan dat [gedaagde 1] sinds 26 februari 2020 bestuurder is van Julide Transport. Blijkens uittreksel uit het handelsregister is [gedaagde 1] ook (middellijk) bestuurder van [gedaagde 2] , Julide Logistics B.V. en [bedrijf] B.V. Nu [gedaagde 1] zijn taak als bestuurder van Julide Transport kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld (en hij vermoedelijk ook namens de andere vennootschappen schuldeisers benadeelt), verzoekt Van Wijk q.q. dat [gedaagde 1] op grond van artikel 106a lid 1, onder a, Fw een bestuursverbod wordt opgelegd dat pas werking krijgt op het moment dat dit vonnis kracht van gewijsde heeft.
Van Wijk q.q. heeft zijn eis verminderd in die zin dat partijen een minnelijke regeling hebben getroffen met betrekking tot de financiële aspecten van zijn vordering.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering van Van Wijk q.q.

3.De beoordeling

3.1.
Tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is verstek verleend, omdat zij niet zijn verschenen in de procedure. In dat geval wijst de rechter een tegen de gedaagde ingestelde vordering toe, tenzij de vordering haar onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). De door Van Wijk q.q. ingestelde vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet weersproken. De rechtbank beoordeelt de vorderingen van Van Wijk q.q. gelet op voornoemd kader toewijsbaar, met uitzondering van het volgende.
[gedaagde 2]
3.2.
Nu de vorderingen van Van Wijk q.q. na eisvermindering (slechts) zien op [gedaagde 1] laat de rechtbank [gedaagde 2] bij de inhoudelijke beoordeling buiten beschouwing. Zij zal dan ook niet worden veroordeeld in de proceskosten.
De dwangsom wordt gemaximeerd
3.3.
De rechtbank zal de gevorderde dwangsom beperken tot een maximum van € 50.000,00.
[gedaagde 1] moet de proceskosten betalen
3.4.
[gedaagde 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Van Wijk q.q. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
2.083,00
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.990,22

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] zijn taak als (middellijk) bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, dat het aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Julide Transport B.V. en dat [gedaagde 1] daarom jegens (c.q. de boedel) aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden van Julide Transport B.V., voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
4.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] als (middelijk) bestuurder van Julide Transport B.V. het bepaalde in artikel 106a Faillissementswet ten dele heeft overtreden,
4.3.
legt aan [gedaagde 1] een civielrechtelijk bestuursverbod op krachtens artikel 106a van de Faillissementswet voor de duur van vijf jaren vanaf de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan,
4.4.
draagt de griffier op om dit vonnis zodra dat onherroepelijk is geworden, met bekwame spoed aan de Kamer van Koophandel te sturen zodat die kan overgaan tot registratie van het bestuursverbod gedurende de duur waarvoor het is opgelegd,
4.5.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Van Wijk q.q. een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet voldoet aan wat hiervoor in overweging 4.3. is overwogen, met een maximum van € 50.000,00,
4.6.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 2.990,22, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.5. en 4.6. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
Als bij dit vonnis een vordering tegen u is toegewezen, kunt u bij de rechtbank daartegen in verzet komen. Het verzet moet namens u door een advocaat worden ingesteld. Voor het instellen van dit rechtsmiddel geldt slechts een korte termijn. Als u in verzet wilt komen, dient u zich dus zo spoedig mogelijk tot een advocaat te wenden.Mocht u op grond van onvoldoende financiële draagkracht niet in staat zijn de kosten daarvan te dragen, dan kunt u wellicht aanspraak maken op toevoeging van een bij de raad voor rechtsbijstand ingeschreven advocaat. Inlichtingen daarover zijn te verkrijgen bij het Juridisch Loket.