ECLI:NL:RBOVE:2025:3674

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
C/08/307431 / HA ZA 23-470
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door foutieve registratie van elektriciteitsverbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen UDEA B.V. en FUDURA B.V. Udea, een groothandel in biologische voedings- en genotmiddelen, vorderde schadevergoeding van Fudura wegens een fout in de registratie van elektriciteitsverbruik. Een monteur van Fudura had op 17 juni 2019 de draden van de meetinstallatie verkeerd aangesloten, waardoor Udea onjuiste facturen ontving. Fudura ontdekte de fout pas op 7 maart 2022 en Udea ontving in juli en augustus 2022 naheffingen. Udea stelde schade te hebben geleden door deze fout, maar de rechtbank oordeelde dat Udea haar schade onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat Fudura aansprakelijk was voor 90% van de schade, maar dat Udea niet kon aantonen dat zij de hogere energiekosten volledig aan haar klanten had doorbelast. De rechtbank wees de schadevordering af, maar kende wel de expertisekosten van DNV toe aan Udea. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/307431 / HA ZA 23-470
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
UDEA B.V.,
te Veghel,
eisende partij,
hierna te noemen: Udea,
advocaat: mr. J.F. Koenders,
tegen
FUDURA B.V.,
te Zwolle,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Fudura,
advocaat: mr. M.A. Kerkdijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 februari 2025
- de akte van Udea
- de antwoordakte van Fudura.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1.
Een monteur van Fudura heeft op 17 juni 2019 de draden van de meetinstallatie bij Udea verkeerd om aangesloten, waardoor verbruik werd geregistreerd als teruglevering en teruglevering als verbruik. De door Udea verbruikte elektriciteit is ten gevolge daarvan niet goed geregistreerd in het Centraal Aansluitingen Register. Hierdoor zijn aan Udea onjuiste facturen verzonden. Pas op 7 maart 2022 heeft Fudura deze fout door een controle ontdekt. Na correctie van het verbruik heeft Udea in juli en augustus 2022 naheffingen ontvangen. Udea stelt daardoor schade te hebben geleden bij de exploitatie van haar groothandel in biologische voedings- en genotmiddelen.
2.2.
Bij tussenvonnis van 5 februari 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat Fudura aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door deze fout. Fudura is verplicht om 90% van de schade te vergoeden. De overige 10% komt voor rekening van Udea zelf.
Ter vaststelling van de schade is Udea in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de schade. Fudura heeft daarop bij antwoordakte gereageerd.
Standpunten van partijen ten aanzien van de schade
2.3.
Bij akte na tussenvonnis heeft Udea zich op het standpunt gesteld dat haar schade bestaat uit de door Enexis en Eneco bij naheffing in rekening gebrachte kosten (€ 742.790,00). Zij kan deze kosten niet meer doorbelasten aan haar klanten en moet die dus zelf dragen. De schade bedraagt het volledige bedrag aan naheffing omdat zij de hogere elektriciteitskosten volledig zou hebben doorbelast aan haar klanten. Udea heeft daarbij onder meer verwezen naar een memo van haar CFO, haar jaarrekeningen en naar de prijsindex voeding en de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek waaruit volgens haar kan worden afgeleid dat de markt ruimte bood aan prijsverhogingen. Udea had eerder aangevoerd dat zij bij juiste registratie van de elektriciteit een ander beleid had gevoerd ten aanzien van investeringen waardoor ook schade is ontstaan. Dit standpunt laat zij bij de berekening van haar schade buiten beschouwing.
2.4.
Fudura heeft bij antwoordakte gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens haar heeft Udea haar schade onvoldoende onderbouwd. Fudura heeft betwist dat uit de indexcijfers kan worden afgeleid dat de markt ruimte bood aan prijsverhogingen. Dat is volgens haar afhankelijk van veel factoren. Zij heeft verder aangevoerd dat Udea niet heeft onderbouwd dat bij een prijsverhoging de afzet gelijk zou zijn gebleven en heeft daarnaast verwezen naar een artikel van de Rabobank, waarin is aangegeven dat er tot 2021 een groeiende vraag naar biologische producten was maar dat de marktvraag sinds 2021 stagneert. Zij heeft verder gesteld dat Udea niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan en heeft betwist dat de btw voor vergoeding in aanmerking komt.
De beoordeling van de schade
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat de schade moet worden vastgesteld door de werkelijke situatie, met de gevolgen van de fout van de monteur, te vergelijken met de hypothetische situatie, waarin deze fout wordt weggedacht. In de werkelijke situatie heeft Udea de energiekosten pas in medio 2022 betaald. In de hypothetische situatie waarin de fout niet was gemaakt had zij de werkelijke kosten per maand moeten betalen, dus verspreid over de periode 17 juni 2019 tot en met 7 maart 2022. Uit de vergelijking van die twee situaties volgt ten eerste dat Udea de energiekosten ook had moeten betalen als de fout niet zou zijn gemaakt. Dat betekent dat die kosten zelf niet kunnen gelden als schade. Echter, als Udea kan aantonen dat zij in de hypothetische situatie (alle) kosten zou hebben doorbelast aan haar klanten zoals zij stelt, is wel sprake van schade. Beoordeeld moet worden of er voldoende aanknopingspunten zijn om daarvan uit te kunnen gaan.
Udea stuurt op EBITDA-marge
2.6.
Udea heeft haar standpunt ten eerste gebaseerd op de stelling dat zij het beleid voert om prijsmutaties door te voeren met behoud van een Ebitda-marge van 3%. Zij heeft daarbij verwezen naar het memo van haar CFO.
2.7.
De rechtbank volgt Udea hierin niet. Hoewel in het memo van de CFO van Udea wordt uitgelegd dat het bedrijf stuurt op behoud van onder meer de Ebitda-marge door prijsmutaties door te voeren als dat nodig is, wordt dit niet ondersteund door de jaarrekeningen in de jaren 2019-2022. Daaruit blijkt juist een wisselend beeld van het bedrijfsresultaat ten opzichte van de gerealiseerde omzet. Uit die jaarrekeningen volgt dat de Ebitda-marge veelal lager is dan 3%. Wellicht kan dit worden verklaard door het normaliseren van de cijfers, maar Udea heeft dat niet toegelicht. Zij kan daarom niet zonder meer worden gevolgd in haar standpunt dat zij in de hypothetische situatie de hogere energiekosten direct had gecompenseerd door het verhogen van prijzen om daarmee de Ebitda-marge constant te houden. Zij is daar in het verleden kennelijk ook niet (altijd) in geslaagd. De e-mail van de manager inkoop van 15 maart 2022 doet daar niet aan af.
Er was ruimte voor prijsverhogingen: prijsindexcijfers
2.8.
Ten aanzien van het standpunt dat de markt ruimte bood aan prijsverhogingen zal de rechtbank in navolging van partijen aansluiten bij de grafiek met prijsindexcijfers die Udea in het geding heeft gebracht. Het memo van de CFO van Udea vormt de kern van de toelichting op de schadebegroting. Daarin wordt toegelicht dat met name in de periode 2021 en 2022 een forse inflatie zichtbaar is. In die periode had Udea forse prijsstijgingen kunnen doorvoeren, terwijl ze zich niet uit de markt zou prijzen. Bovendien is de prijsindex voor voeding in die periode 2021-2022 lager dan de gemiddelde consumentenindex, waardoor volgens Udea duidelijk is dat er ruimte was voor het doorvoeren van prijsstijging.
De rechtbank stelt vast dat deze toelichting vooral ziet op de periode 2021-2022. Voor de periode juni 2019 tot en met eind 2020 heeft Udea geen nadere onderbouwing gegeven. Dat betekent dat Udea haar schade over die periode onvoldoende heeft onderbouwd en dat de schadevordering over de periode tot 1 januari 2021 niet zal worden toegewezen.
2.9. Ten aanzien van de periode van januari 2021 tot en met maart 2022 heeft Fudura terecht opgemerkt dat er van januari tot augustus 2021 sprake was van een negatieve prijsindex voor voeding, en daardoor van een prijsdrukkende werking ten aanzien van het jaar ervoor. Dat geldt, zij het in mindere mate, ook voor de maanden augustus, september en oktober van 2021 waarin de prijsindex voor voeding op 0, en dus gelijk, is gebleven. Gelet op die trend in de markt acht de rechtbank het niet aannemelijk dat Udea in die periode haar prijzen had kunnen verhogen zonder verlies van afzet. Udea heeft ook niet toegelicht waarom zij, juist in die periode, haar prijzen met succes had kunnen verhogen. Haar algemene toelichting volstaat daartoe niet. Dat leidt ertoe dat de schadevordering die ziet op de periode januari tot en met oktober 2021, ook niet zal worden toegewezen.
2.10.
Dan resteren de maanden november en december van 2021 en januari en februari van 2022. In die periode is sprake van een algemene prijsstijging van voedingsproducten en daarnaast van een stijging van de consumentenprijsindex (ten opzichte van het jaar ervoor). Ook als aangenomen wordt dat er in die situatie ruimte was om de prijzen met 0,15% te verhogen, volgt daaruit echter nog niet dat Udea haar energiekosten volledig zou hebben doorbelast zonder in te leveren op haar afzet. Udea heeft niets aangevoerd over de vraag welk prijspeil Udea in die periode heeft gehanteerd, of zij daarmee aan de hoge dan wel lage kant zat ten opzichte van haar concurrenten, of er voldoende vraag was naar haar producten, of de inkoopprijzen een verhoging van de marge toelieten en waarom in haar specifieke geval ruimte was voor prijsverhogingen. Een nadere onderbouwing mocht echter wel van Udea worden verwacht, ook gelet op het verweer dat Fudura al bij conclusie van antwoord en ter zitting heeft gevoerd.
2.11.
Hoewel als algemeen uitgangspunt kan worden aanvaard dat operationele kosten (deels) in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de prijs en marge per product, acht de rechtbank al met al onvoldoende onderbouwd dat Udea in de hypothetische situatie de hogere energieprijs (volledig) aan haar klanten zou hebben doorbelast. Als al zou worden aangenomen dat zij de prijzen wel zou hebben verhoogd met 0,15% betekent dit nog niet dat de verkoopcijfers hetzelfde zouden zijn gebleven en dat haar omzet hoger was geweest ten opzichte van de werkelijke situatie. Aangezien Udea haar schade onvoldoende heeft onderbouwd en zij, door haar algemene toelichting, aan de rechtbank bovendien onvoldoende aanknopingspunten heeft gegeven om de schade te kunnen schatten, zal de rechtbank haar schadevordering afwijzen.
2.12.
Het voorgaande betekent dat de verweren ten aanzien van de schadebeperkingsplicht en de gevorderde btw geen bespreking behoeven.
De overige vorderingen
2.13.
De gevorderde verklaring voor recht is in het tussenvonnis al toewijsbaar geacht en zal worden toegewezen.
2.14.
Udea heeft ook vergoeding gevorderd van expertisekosten van DNV van (na wijzing van eis) € 10.707,05. Fudura heeft verweer gevoerd tegen deze vordering. Zij heeft aangevoerd dat de expertisekosten voortkomen uit een onderzoek naar de meetgegevens. DNV heeft de juistheid van de meetgegevens van Fudura bevestigd, zodat de kosten van DNV volgens Fudura niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.15.
Uit het onderzoeksrapport van DNV blijkt dat Udea wenste
“een onafhankelijke beoordeling te krijgen van de gang van zaken in het algemeen en mogelijke consequenties voor de over de betreffende periode in rekening gebrachte afnamecijfers.”Anders dan Fudura heeft betoogd had het onderzoek niet enkel betrekking op de juistheid van de meetgegevens. Udea heeft DNV ingeschakeld toen de onderhandeling vastliepen en zij behoefte had aan bijstand van een deskundige. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Udea deze kosten in redelijkheid gemaakt door onderzoek te laten doen naar de fout van Fudura, de oorzaak en de gevolgen daarvan. Dat betekent dat de expertisekosten redelijk zijn en zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 BW). De vordering tot vergoeding van de kosten van DNV wordt daarom toegewezen.
2.16.
Udea heeft daarnaast een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 5.488,95 gevorderd en verwijst naar artikel 6:96 lid 2 sub c. Nu de vordering tot vergoeding van schade wordt afgewezen komen deze buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking.
2.17.
Ten aanzien van de proceskosten heeft het volgende te gelden. Udea is ten aanzien van de aansprakelijkheidsvraag in het gelijk gesteld, maar heeft niet concreet kunnen aantonen dat zij daardoor schade heeft geleden. Fudura is niet gevolgd in haar verweer ten aanzien van de aansprakelijkheidsvraag, maar wel in haar verweer ten aanzien van de schade. Dat leidt ertoe dat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld zodat de rechtbank aanleiding ziet de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Fudura onrechtmatig heeft gehandeld jegens Udea en dat zij gehouden is 90% van de dientengevolge geleden schade door Udea te vergoeden,
3.2.
veroordeelt Fudura tot betaling van de expertisekosten van € 10.707,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 14 dagen na dit vonnis,
3.3.
verklaart de veroordeling onder 3.2. uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. M.A.M. Essed en mr. M. Scheeper en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.