ECLI:NL:RBOVE:2025:3687

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
05-256958-24 en 08-261686-22 (vordering TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in hals van buurvrouw

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 23-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 10 augustus 2024 in Vriezenveen zijn buurvrouw met een mes in de hals gestoken, nadat er een ruzie was ontstaan tussen zijn bezoek en de buren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 209 dagen en ter beschikking gesteld met speciale voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast moet hij een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte en zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op € 7.500,00. De rechtbank heeft ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verlengd met twee jaren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 05-256958-24 en 08-261686-22 (vordering TUL) (P)
Datum vonnis: 6 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in [locatie] , gevestigd aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 mei 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. van der Wal, advocaat in Hengelo (O), naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door benadeelde partij [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door mr. L.V.S. Cassese, advocaat in Almelo, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte primair heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven of subsidiair die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te Vriezenveen, gemeente Twenterand ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer 1] krachtig op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of (vervolgens)
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, (krachtig) in de hals heeft gestoken, althans langs de hals heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te Vriezenveen, gemeente Twenterand aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snijverwonding in hals, heeft toegebracht door
- die [slachtoffer 1] krachtig op/tegen het hoofd te slaan en/of (vervolgens)
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, (krachtig) in de hals te steken, althans langs de hals te snijden;

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
De rechtbank merkt de volgende feiten en omstandigheden, die ter terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan, als vaststaand aan.
Op 10 augustus 2024 waren vier jonge vrouwen bij verdachte in zijn woning in [plaats] op bezoek. Zij gingen ‘belletje lellen’ bij buren van verdachte. De buren waren daar niet langer van gediend en er ontstond een woordenwisseling die is uitgemond in een ruzie tussen het bezoek van verdachte enerzijds en een aantal buren anderzijds. Een buurman is bij verdachte aan de deur gekomen en heeft verdachte aangesproken op het gedrag van zijn bezoek. Tussen deze buurman en verdachte is er fysiek contact geweest (over de vorm van dit contact lopen de verklaringen uiteen) en kort daarna is er ook fysiek contact geweest tussen het bezoek van verdachte en een buurvrouw. Vanaf dat moment is verdachte bij de ruzie betrokken. [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft zich ook gemengd in de ruzie en heeft verdachte weggeduwd tegen de muur. Verdachte heeft [slachtoffer 1] tegen haar hoofd geslagen. Vervolgens voelde [slachtoffer 1] een scherpe brandende pijn in haar hals. De ruzie is geëindigd toen bleek dat [slachtoffer 1] een bloedende wond aan haar hals had.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Ook gaat de officier van justitie uit van vol opzet op de poging tot doodslag: verdachte heeft zich met een groot mes bewapend en dat in de richting van iemands hoofd bewogen. Hoewel verdachte achteraf zegt dat hij dat nooit heeft gewild, vindt de officier van justitie het aannemelijk dat verdachte op dat moment zo boos was dat hij het toen wel wilde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman bevat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde (de poging doodslag) kan het opzet niet worden bewezen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes in haar hals heeft gesneden. Dat blijkt uit de volgende bewijsmiddelen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij tijdens de ruzie tussen een buurvrouw enerzijds en verdachte en één van zijn bezoekers anderzijds sprong en [verdachte] wegdrukte. En: ‘
Ik voelde vervolgens een klap tegen mijn hoofd en werd er dizzy van. (..) Ineens voelde ik een hele scherpe brandende pijn in mijn hals. Ik draaide me om en voelde op een gegeven moment wat in mijn nek lopen. (..) ik voelde iets in mijn hals. Ik voelde mijn vinger verdwijnen in een soort gat. Het bloed spoot eruit. (..) Ik zag dat [verdachte] op de parkeerplaats stond. Ik zag dat [verdachte] een groot mes in zijn handen had.’
Getuige [getuige] , die bij verdachte op bezoek was, heeft verklaard: ‘
Ik zag dat [verdachte] naar de woonkamer ging, de televisie verplaatste en een mes pakte van achter de televisie.’ [getuige] heeft dit bevestigd in een tweede verhoor. Op de vraag waarom verdachte een mes pakte heeft [getuige] geantwoord: ‘
Omdat hij bij de keel gegrepen werd. Bij die gang waar van alles gebeurde zei hij dat hij bij zijn keel gegrepen was’. Daarna zag [getuige] ‘
dat bij de bovenbuurvrouw de keel was opengesneden. Ze zat helemaal onder het bloed’.
In zijn forensisch medische letselrapportage concludeert deskundige H. Stigter dat het letsel aan de hals van het slachtoffer passend is bij een snijverwonding. Uit de rapportage blijkt dat de halsslagader oppervlakkig onder de huid ligt, en dat het raken van de halsslagader bij snijletsel in de hals daarom een reëel risico is. Alles overziend acht de deskundige het letsel waarschijnlijker onder de hypothese dat het letsel is toegebracht door een scherpsnijdend voorwerp) dan onder de hypothese dat het letsel is toegebracht door een gekarteld voorwerp.
Dat het letsel zou zijn toegebracht door een (al dan niet afgebroken) sleutel, zoals verdachte denkt, vindt geen steun in het dossier en wordt bovendien weerlegt door de hiervoor besproken bewijsmiddelen, waaruit volgt dat verdachte een mes in zijn handen had, en daarmee het letsel in de hals van het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte door het met een mes in de hals snijden van het slachtoffer opzet heeft gehad op haar dood.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat verdachte de intentie of bedoeling heeft gehad om het slachtoffer te doden, omdat de exacte wijze waarop verdachte het letsel heeft toegebracht onvoldoende duidelijk blijkt uit het dossier. Er kan worden vastgesteld dat verdachte een mes in zijn handen had, en daarmee het letsel in de hals heeft veroorzaakt. Maar
hoedat precies is gegaan blijkt niet uit het dossier. Geen van de getuigen heeft gezien op welke wijze verdachte het letsel heeft toegebracht, en ook uit de letselrapportage kan dit niet worden afgeleid. Ook blijkt niet uit het dossier met welke bedoeling verdachte heeft gehandeld. Verdachte kan zich het incident niet precies herinneren, omdat het “een waas” werd en hij in paniek raakte. Van vol opzet op de dood van [slachtoffer 1] kan dus niet worden gesproken.
Opzet omvat in juridische zin echter ook voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Onder dat gevolg wordt in deze zaak verstaan het intreden van de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal daarom beoordelen of verdachte (1) de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden, en (2) hij die kans bewust heeft aanvaard.
1.
De aanmerkelijke kans op de dood
Door met een mes in de hals van [slachtoffer 1] te snijden, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer een slagaderlijke bloeding zou oplopen en dat zij als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Hoewel bij het slachtoffer de halsslagader niet is geraakt, blijkt uit de forensisch medische letselrapportage wel dat er bij snijletsel in de hals een reëel risico bestaat dat de halsslagader wordt geraakt, hetgeen de kans op de dood aanmerkelijk vergroot.
2.
De bewuste aanvaarding van die kans
Hoewel de exacte toedracht niet kan worden vastgesteld, kan wel worden geconcludeerd dat verdachte een scherp mes richting de hals van het slachtoffer heeft gebracht, en haar daarmee ook in de hals heeft gesneden. Deze handelingen zijn, naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, zozeer gericht op het teweegbrengen van potentieel dodelijk letsel, dat alleen al op basis daarvan – behoudens contra indicaties – kan worden vastgesteld dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Daarmee kan worden gesteld dat verdachte het risico op overlijden van [slachtoffer 1] op de koop heeft toegenomen.
Nu van dergelijke contra-indicaties niet is gebleken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Dat betekent dat de rechtbank de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen acht.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 augustus 2024 te Vriezenveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] op/tegen het hoofd heeft geslagen en met een mes in de hals heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair, het misdrijf: poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren en een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door zijn buurvrouw met een mes in haar hals te snijden. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het is aan het toeval te danken dat het slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt dan wel is gedood. Tijdens de zitting heeft het slachtoffer gebruik gemaakt van haar spreekrecht waaruit bleek welke impact het incident en het hierbij ontstane letsel nog steeds op haar heeft.
Uit het uittreksel van verdachtes justitiële documentatie van 28 mei 2025 blijkt dat hij in 2023 is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Aan verdachte is toen onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden opgelegd.
Uit het rapport van drs. K.N. Broek, psychiater, van 20 december 2024 volgt dat verdachte een persoonlijkheidsstoornis heeft met antisociale en borderline trekken, en een licht verstandelijke beperking met beperkingen in het conceptuele domein (schoolse vaardigheden) en in het sociale domein (moeite met het begrijpen van grenzen van anderen, beïnvloedbaar). Daarnaast heeft verdachte de stoornis van Gilles de la Tourette en heeft hij op basis van vroegere trauma’s die hij heeft meegemaakt met zijn vader een ongespecificeerd psychotrauma of stressorgerelateerde stoornis.
De belangrijkste risicofactoren zijn dat verdachte in sociale situaties onvoldoende aanvoelt wanneer hij de grens overgaat en dat hij onvoldoende copingvaardigheden heeft om met oplopende emoties om te gaan. Hij heeft niet de vaardigheden om zijn oplopende boosheid te temperen. Wanneer hij niet uit de situatie weg kan gaan, heeft hij niet de copingvaardigheden om zijn gedrag onder controle te houden, wat dan weer kan leiden tot een woedeaanval.
De deskundige schat het risico op recidive dan ook in als hoog, zowel op de korte als op de lange termijn. Het is van belang dat verdachte therapie krijgt waarin hij leert hoe hij grenzen van anderen kan herkennen, wat de triggers zijn voor zijn emoties, hoe hij zijn beginnende emoties niet meer zo ver op laat lopen en hoe hij met de inmiddels opgelopen emoties om kan gaan. Hierbij moet rekening gehouden worden met zijn beperkte intellectuele mogelijkheden. De deskundige meent dat deze therapie in eerste instantie in een klinische setting zou moeten plaatsvinden, gevolgd door wonen in een beschermde of begeleide woonvorm, met ambulante behandeling. Daarbij is het van belang dat hij een passende dagbesteding heeft.
Verdachte had ten tijde van het ten laste gelegde een lopend toezicht vanwege drie geweldsdelicten. Om het risico op recidive te beperken lijkt een regulier toezicht niet voldoende te zijn. Gezien de motivatie van verdachte om nu wel in therapie te gaan en zijn bereidheid klinisch behandeld te worden, adviseert de deskundige de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op te leggen.
Uit het rapport van drs. D.B. Wisman, GZ-psycholoog, van 21 december 2024 volgt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en van complexe en samengestelde problematiek, waarbij de combinatie van problematische hechting, een licht verstandelijke beperking, Gilles de la Tourette en trauma negatief en versterkend op elkaar inwerkte en al vanaf jonge leeftijd heeft geleid tot heftige emotie-regulatieproblematiek.. Doorslaggevend tijdens het ten laste gelegde was dat door het oplopen van de spanningen de boosheid van verdachte opliep waardoor hij nauwelijks meer in staat was om zijn emoties op constructieve wijze te reguleren, wat voortkomt uit de combinatie van LVB problematiek, trauma en persoonlijkheidsproblematiek.
Sinds het tenlastegelegde geeft verdachte aan gemotiveerd te zijn voor (trauma)behandeling, ook al weet hij dat dit zwaar zal gaan worden. Het acute gevaar op recidive met een vergelijkbaar delict wordt door de deskundige op de zeer korte termijn niet als groot ingeschat, omdat verdachte nu sterk de gevolgen van zijn gedrag ervaart. Echter, op de langere termijn is het wachten tot iets soortgelijks weer gaat gebeuren als er geen interventies worden ingezet. Op de langere termijn wordt dan ook het risico als hoog ingeschat, want gezien de complexe problematiek van verdachte is niet te verwachten dat hij vast kan houden aan zijn voornemens om zijn impulsieve gedrag te onderdrukken, wat gevaarlijk kan worden binnen spanningsvolle situaties.
Er is intensieve zorg en behandeling nodig in het belang van de ontwikkeling van verdachte en om het risico op gewelddadige recidive te verminderen. Dat, in combinatie met het veiligheidsrisico, vereist een dwingender justitieel kader dan binnen een voorwaardelijke straf geboden kan worden. Het aangaan van vrijwillige behandeling wordt niet haalbaar geacht, omdat verdachte weliswaar open staat voor behandeling maar zijn motivatie af kan nemen als de druk tijdens behandeling toe neemt. De deskundige adviseert om binnen de maatregel van TBS met voorwaarden een reguliere klinische forensische behandeling binnen een verblijf bij een FPA in te zetten.
Beide deskundigen hebben geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, gelet op de relatie tussen de beperkingen van verdachte en hetgeen hem ten laste is gelegd, alsmede de omstandigheden waaronder het zich heeft afgespeeld. De rechtbank neemt deze adviezen over, en is dus van oordeel dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 13 maart 2025 volgt dat een intensievere behandeling op zijn plaats is. Ondanks de inzet van hulpverlening en kaders, reclasseringstoezicht en ambulante begeleiding, is verdachte gerecidiveerd binnen zijn proeftijd.
Verdachte geeft aan gemotiveerd te zijn, al is de impact van wat nodig is en ingezet moet worden naar alle waarschijnlijkheid niet geheel tot hem doorgedrongen. De bereidheid om mee te willen werken aan het opgestelde plan van aanpak is wat de reclassering betreft in voldoende mate aanwezig om dat een aanvang te kunnen laten nemen. De haalbaarheid en effecten van de in te zetten behandeling zijn, gezien de beperkingen in zijn verstandelijke vermogen en persoonlijkheidsproblematiek, wat moeilijk te voorzien. Dat zal gevolgen hebben voor de hoeveelheid externe ondersteuning en monitoring die verdachte blijvend nodig zal hebben. De reclassering adviseert – in lijn met de hiervoor besproken adviezen – verdachte in aanmerking te laten komen voor de maatregel van TBS met voorwaarden en adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Tijdens de zitting heeft deskundige I.F.J. Nibbelink naar voren gebracht dat verdachte sinds maart bij [locatie] verblijft. De plaatsing ging voorspoedig, en ook het toezicht verloopt tot op heden goed. Bij [locatie] constateert men ook dat emoties van verdachte, of iets wat frustratie bij hem oproept, aandacht nodig hebben. Verdachte kan bij [locatie] verblijven zolang dat nodig is.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd als uitgangspunt genomen. Gelet daarop, en gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank echter wel een aantal strafmatigende omstandigheden meegewogen. In de eerste plaats dient verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. In de tweede plaats is uit het dossier gebleken dat verdachte weinig tot geen aandeel heeft gehad in de aanleiding en latere escalatie van de woordenwisseling, wat tot het onderhavige feit heeft geleid. Hij heeft zich heeft willen onttrekken aan de situatie (zo blijkt ook uit de verklaring van [getuige] : ‘
ik zag en hoorde dat [verdachte] veel mensen belde om hem te komen halen. [verdachte] leek heel erg in paniek. Ik hoorde hem dingen zeggen als dat ze hem moesten komen halen’.). Ten derde heeft verdachte tijdens de zitting er blijk van gegeven spijt te hebben van het gebeuren en zijn excuses aangeboden aan het slachtoffer. Tot slot acht de rechtbank het van belang dat verdachte het traject dat hij heeft ingezet kan voortzetten en dat hem die kans moet worden geboden. Alles afwegende acht de rechtbank in dit geval daarom een gevangenisstraf conform het voorarrest (209 dagen) passend en geboden. De rechtbank veroordeelt hem daarom tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 209 dagen. Dat betekent dat hij niet terug hoeft in detentie.
De rechtbank is gezien de rapportages van de deskundigen en de reclassering verder van oordeel dat daarnaast de terbeschikkingstelling (TBS) van verdachte dient te worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag dienen te worden gesteld, nu bij verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, de door verdachte begane poging tot doodslag een feit is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist. De rechtbank zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de voorwaarden zoals hierna te noemen en door de reclassering is geadviseerd. Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard zich aan die voorwaarden te houden.
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen, zodat, met het oog op artikel 38e Sr, de totale duur van de terbeschikkingstelling niet beperkt is tot de duur van vier jaren.
Gelet op al hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen. De rechtbank zal derhalve bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 11.160,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde schadevergoeding voor materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 156,09 voor eigen risico in verband met ambulancevervoer;
- € 35,-- voor de gemaakte kosten voor de ziekenhuisopname van 1 dag;
- € 9,40 voor een op maat gemaakt nekkussen;
- € 708,50 voor vergoeding huishoudelijke hulp;
- € 251,35 als vervangingswaarde voor de kleding en sieraden die stuk zijn gegaan.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,-- gevorderd.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de gevorderde schadevergoeding voor materiële schade volledig en voor immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,-- toewijsbaar.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt de gevorderde schadevergoeding voor materiële schade voldoende onderbouwd. Een vergoeding voor immateriële schade van € 5.000,-- is passend.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiele schade
De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal het gevorderde daarom volledig toewijzen (een bedrag van € 1.160,34), en vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 10 augustus 2024, de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade (immateriële schade). Uit het schadeonderbouwingsformulier en de toelichting van de benadeelde tijdens de zitting blijkt ook welke impact het geweldsincident op haar heeft en heeft gehad. Gelet daarop, en gelet op de aard van het letsel en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag aan immateriële schade van € 7.500,--,- billijk. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 10 augustus 2024.
Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 8.660,34 (materieel € 1.160,34 en immaterieel € 7.500,--), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2024.
7.1.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 78 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
7.2
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om € 1.750,-- schadevergoeding te betalen voor shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen of niet ontvankelijk te verklaren wegend het gebrek aan onderbouwing.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Dit wordt ook wel shockschade genoemd. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake. Het steekincident zal ongetwijfeld impact op de benadeelde partij hebben en hebben gehad, maar de brief van de woonbegeleider en de verpleegkundig specialist GGZ/regiebehandelaar van Tactus Verslavingszorg, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis om vast te stellen dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin.
Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering zou een nadere behandeling vereisen en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces vormen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en kan zich hiervoor met een nadere onderbouwing wenden tot de burgerlijke rechter.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de vordering tot ten uitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel van 19 september 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen en de proeftijd te verlengen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Hoewel dat in beginsel voldoende is om de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, geeft de rechtbank – zoals hiervoor overwogen – verdachte een kans het ingezette behandeltraject voort te zetten en acht zij het van belang om dit traject ook niet te doorkruizen met tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proeftijd op grond van artikel 6:6:19 Sv met twee jaren te verlengen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38 en 38a Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
209 (tweehonderdnegen) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden;
Algemene voorwaarden
verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering;
verdachte verleent medewerking aan het verstrekken van een actuele foto aan de reclassering ten behoeve van eventuele opsporing;
als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
verdachte verleent medewerking aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere, maar niet uitsluitend, in:
a. medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of het ter inzage aanbieden van een geldig identiteitsbewijs (als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht) ten behoeve van het vaststellen van de identiteit;
b. zich melden op afspraken bij de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht;
c. zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
d. medewerking verlenen aan huisbezoeken;
e. inzicht geven aan de reclassering over de voortgang van begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners;
f. niet verhuizen of van adres veranderen zonder toestemming van de reclassering;
g. medewerking verlenen aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
Bijzondere voorwaarden
6. verdachte laat zich opnemen in [locatie] (of soortgelijke zorginstelling), zulks te bepalen door de voor plaatsing verantwoordelijke instantie, zolang de reclassering dat nodig acht. Hij volgt de aanwijzingen van de behandelaars conform de op te stellen (delictpreventieve) behandelovereenkomst en het nader te formuleren behandelplan op. Dit behandelplan zal op geëigende momenten bijgesteld en nader gespecificeerd worden;
7. verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling aan hem geeft in het kader van de behandeling, ook als dit inhoudt het innemen van medicatie die nodig is voor de behandeling;
8. indien tijdens de behandeling een overgang naar een FBW, ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst is, zulks ter beoordeling van de reclassering, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Verdachte zal zich committeren aan het nazorgtraject waaraan te zijner tijd invulling gegeven zal gaan worden. Dit omvat tevens het bepalen van een woonplek na overleg en toestemming van de reclassering. Contact en afstemming met de wijkagent zal in de (nieuwe) woonomgeving tot stand gebracht worden;
9. verdachte laat zich begeleiden/behandelen door een ambulante zorgverlener of een nader te bepalen forensische polikliniek/forensisch FACT te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische opname en de behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
10. verdachte zal inzicht geven in zijn sociaal netwerk en medewerking verlenen aan het betrekken van zijn sociaal netwerk bij de behandeling;
11. verdachte werkt, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, mee aan het verkrijgen en/of behouden van een dagbesteding passend bij zijn draagkracht;
12. verdachte verschaft de reclassering zicht in zijn financiën en eventuele schulden, zolang de reclassering dat nodig acht. Hij zal zijn medewerking verlenen aan bewindvoering.
- draagt Reclassering Nederland op de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 8.660,34
(bestaande uit € 1.160,34 voor materiële schade en € 7.500,-- voor immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 8.660,34 (zegge: achtduizend zeshonderdzestig euro en vierendertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2024, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 78 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige (te weten: € 2.500,--) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08-261686-22
-
verlengtde proeftijd van de bij vonnis van deze rechtbank op 19 september 2023 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van acht maanden, met twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Heblij, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en mr. T.M. Weeda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.
Mr. Schreurs, mr. Weeda en mr. Ponsteen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met onderzoeksnummer ON2R024051/OHM24. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van verdenking, pagina 24, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 10 augustus 2024 ontving de politie een melding dat in Vriezenveen een steekincident had plaats gevonden.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina’s 62-63, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik sprong vervolgens tussen [naam] en die meid en drukte met mijn rechterarm [verdachte]
weg en duwde hem tegen de muur. Ik voelde vervolgens een klap tegen mijn hoofd en
werd er dizzy van. Ineens voelde ik een hele scherpe brandende pijn in mijn hals. Ik draaide me om en voelde op een gegeven moment wat in mijn nek lopen. Ik voelde iets in mijn hals. Ik voelde mijn vinger verdwijnen in een soort gat. Het bloed spoot eruit. Ik zag dat [verdachte] op de parkeerplaats stond. Ik zag dat [verdachte] een groot mes in zijn handen had.
3.
Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv, te weten een schriftelijke verklaring van [getuige] , pagina 83, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] naar de woonkamer ging, de televisie verplaatste en een mes pakte van achter de televisie.
Toen zag ik dat bij de bovenbuurvrouw de keel was opengesneden. Ze zat helemaal onder het bloed.
4..
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 87, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
O: Je hebt eerder verklaard dat [verdachte] vervolgens naar de woonkamer ging, de televisie verplaatste en een mes pakte achter de televisie.
V: Dat klopt he?
A: Ja.
V: Waarom pakte [verdachte] een mes?
A: Omdat hij bij de keel gegrepen werd. Bij die gang waar van alles gebeurde zei hij dat hij bij zijn keel gegrepen was.
5.
Een deskundigenverslag als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4, Sv, te weten de forensisch medische letselrapportage met bijlagen van deskundige H. Stigter, pagina 212-230, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op basis van de beschikbaar gestelde letselfoto vervaardigd op 10 augustus 2024 in combinatie met de beschrijving door de behandelend arts zoals opgenomen in het
medisch dossier van het ziekenhuis is het letsel passend bij een snijverwonding.
De halsslagader ligt oppervlakkig onder de huid. Het raken van de halsslagader bij snijletsel in de hals is daarom een reëel risico.
Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels bij weging van de volgende
hypothesen?
H1: Het letsel is toegebracht door een gekarteld voorwerp.
H2: Het letsel is toegebracht door een scherpsnijdend voorwerp.
-Letsel hals (letsel 1): Er was sprake van een huiddoorklieving met wijkende, scherpe
wondranden. Er zijn rondom de wond geen kneuzingen zichtbaar, in de vorm van
bloeduitstortingen of een zwelling van het omringende huidgebied. Bij een gekarteld voorwerp, bijvoorbeeld maar niet gelimiteerd tot een kartelmes, zal eerder verwacht kunnen worden dat de wondranden (met name bij de wonduiteinden) geen glad uiterlijk hebben doordat de huid aldaar als het ware voor een deel is losgetrokken/gescheurd van de onderlaag. Dit kan de wond kenmerken geven die kunnen passen bij snij -en scheurletsel (halfscherp trauma).
Alles overziend is daarom het waargenomen letsel in de hals waarschijnlijker onder
H2 dan onder H1.