In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een beschikking inzake verzet tegen de uitdelingslijst ex artikel 137e Faillissementswet. De verzoeker, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft verzet aangetekend tegen de uitdelingslijst die op 18 april 2025 ter griffie was gedeponeerd in het faillissement van een andere besloten vennootschap. De verzoeker had een huurkoopovereenkomst met de failliete vennootschap voor een brander en bijbehorende besturingsapparatuur, waarbij een eigendomsvoorbehoud was opgenomen. De curator in het faillissement heeft de overeenkomst ontbonden en gesteld dat de verzoeker geen eigenaar meer was van de goederen door natrekking aan een poedercoatoven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker tijdig verzet heeft aangetekend en dat zij schuldeiser is in het faillissement. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker geen eigenaar meer is van de brander en het besturingssysteem, omdat deze goederen onderdeel zijn geworden van de poedercoatoven. De rechtbank heeft verder overwogen dat de vordering van de verzoeker, die betrekking heeft op niet-betaalde huurkooptermijnen, als concurrente vordering is aangemerkt en dat er geen gronden zijn om deze vordering als boedelvordering te kwalificeren. De rechtbank heeft het verzet van de verzoeker ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat de wettelijke rangorde van vorderingen in faillissement niet kan worden doorbroken.
De beslissing van de rechtbank is dat het verzet van de verzoeker ongegrond wordt verklaard, en de rechtbank heeft dit gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.