ECLI:NL:RBOVE:2025:3714

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
C/08/301719 / HA ZA 23-334
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanneemovereenkomst en tekortkomingen in uitvoering van verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak hebben [partij A] aan [partij B] opdracht gegeven voor diverse verbouwingswerkzaamheden aan hun woning. [partij A] stelt dat [partij B] tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst en vordert in conventie betaling van € 101.027,42. In reconventie vordert [partij B] betaling van een openstaande factuur van € 7.399,84 en een verklaring voor recht dat de kosten van meerwerk voor rekening van [partij A] komen. De rechtbank heeft [partij A] toegelaten te bewijzen dat bepaalde werkzaamheden tot de aan [partij B] opgedragen werkzaamheden behoren. In het vonnis van 4 juni 2025 beoordeelt de rechtbank het gepresenteerde bewijs en draagt zij [partij A] op om nadere stukken in het geding te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten en dat [partij A] een bedrag van € 2.500,- contant aan [partij B] heeft betaald voor aanvullende werkzaamheden. De rechtbank concludeert dat de dakkapellen, inclusief kozijnen en ramen, onderdeel uitmaken van de aanneemsom. [partij B] is gestopt met zijn werkzaamheden, wat [partij A] gerechtigd maakte om hun betalingen op te schorten. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en vraagt om aanvullende stukken van [partij A].

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/301719 / HA ZA 23-334
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van

1.[partij A 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.
[partij A 2],
wonende te [woonplaats 2],
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij A],
advocaat: mr. M.D. Ubbink te Enschede,
tegen
[partij B], handelend onder de naam [bedrijf 1],
zaakdoende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. M.-L.W.J.S. Knook te Doetinchem.

1.De zaak in het kort

[partij A] hebben aan [partij B] opdracht gegeven om diverse (verbouw)werkzaamheden aan hun huis te verrichten. [partij A] stellen dat [partij B] tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst en vorderen in conventie betaling van € 101.027,42. [partij B] vordert in reconventie betaling van de openstaande factuur van € 7.399,84 en een verklaring voor recht dat de kosten van meerwerk voor rekening van [partij A] komen. De rechtbank heeft [partij A] toegelaten te bewijzen dat bepaalde, in het tussenvonnis nader omschreven werkzaamheden tot de aan [partij B] opgedragen werkzaamheden behoren. In dit vonnis beoordeelt de rechtbank het gepresenteerde bewijs en draagt zij [partij A] op bij akte nadere stukken in het geding te brengen.

2.De procedure

De rechtbank heeft op 10 april 2024 een tussenvonnis gewezen. Ingevolge dat tussenvonnis hebben [partij A] een akte overleggen producties genomen. Op 22 oktober 2024 (enquête) en 16 december 2024 (contra-enquête) zijn getuigen gehoord. Van de verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt.
[partij A] hebben geconcludeerd na enquête, waarna [partij B] een conclusie na enquête tevens akte overlegging producties heeft genomen. Vervolgens hebben [partij A] een akte uitlaten producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis gevraagd. Vonnis is bepaald op heden.

3.De verdere beoordeling van het geschil

in conventie
3.1.
Niet in geschil is dat partijen mondeling een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten tegen een aanneemsom van € 37.000,-. Evenmin is in geschil dat [partij A] € 29.599,84 per bank hebben betaald. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat zij ter zake daarnaast € 2.500,- contant hebben betaald aan [partij B].
wat zijn partijen overeengekomen?
3.2.
Vast staat dat partijen in elk geval zijn overeengekomen dat [partij B] dakkapellen (volgens hem zonder kozijnen en raamwerk) en een trapverhoging zou realiseren, dat hij de dakkapellen en trapverhoging zou afwerken met gipsplaten en (Renovlies)behang (later: stuken) en dat hij een Veluxraam (later geschrapt) en een voordeur (volgens [partij A] een garagedeur/wand) zou plaatsen. De rechtbank heeft [partij A] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat partijen verder nog de volgende werkzaamheden zijn overeengekomen voor de aanneemsom van € 37.000,- inclusief btw:
het verplaatsen en maken van een houten kast om de boiler,
de plaatsing van schuifdeuren voor alle zolderwanden,
vervanging van de wand voorzijde garage door een geïsoleerde muur inclusief nieuwe deur,
het verven van de ijzeren balken op zolder in de kleur grijs,
het uitvoeren van diverse bijbehorende werkzaamheden, zoals het aftimmeren van de binnen- en buitenkant en herstel van alle beschadigingen die tijdens de bouw optreden,
het leveren en plaatsen van kozijnen inclusief raamwerk in de dakkapellen,
het leveren en plaatsen van ventilatieroosters.
3.3.
Ten aanzien van de verklaringen van [partij A] geldt ingevolge het nog toepasselijke artikel 164, tweede lid Rv dat die omtrent door hen te bewijzen feiten geen bewijs in hun voordeel kunnen opleveren, tenzij de verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank na bewijslevering als volgt.
ad a., d. en g.
3.4.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 10 april 2024 geoordeeld dat [partij A] een bedrag van € 2.500,- contant aan [partij B] hebben betaald. Uit de brief van [partij A] van 25 september 2022 volgt dat dit bedrag was overeengekomen voor het verplaatsen van de boiler en het maken van een houten kast om de boiler, het verven van de ijzeren balken op zolder en het leveren en plaatsen van twee extra ventilatieroosters. De verklaringen van [partij A] als getuigen en de vermelding van deze werkzaamheden op de lijst van “unfinished work”, die vóór (de escalatie van) dit geschil is opgesteld door [partij A], ondersteunen dit.
Tevens staat vast dat de boiler is verplaatst, dat [partij B] niet feitelijk heeft onderbouwd dat [partij A] een ander (in casu loodgieter [naam 1]) voor dit werk heeft betaald en dat [partij B] bij conclusie van antwoord (randnr. 75) heeft verklaard dat als dit werk is overeengekomen, dit meerwerk betreft (hetgeen strookt met de aanvullende contante betaling van € 2.500,-).
ad b.
3.5.
Wat betreft de plaatsing van schuifdeuren voor alle zolderwanden blijkt alleen uit de (schriftelijke) verklaring van Barthoma en de lijst van “unfinished work” dat dit tot het werk van [partij B] zou behoren. [partij A 2] vermeldt dit werk niet in haar (schriftelijke) verklaring en van de zijde van [partij B] is betwist dat het is overeengekomen. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat [partij B] de opdracht had schuifdeuren voor alle zolderwanden te plaatsen.
ad c.
3.6.
Op de facturen van [partij B] is vermeld dat hij een voordeur zou plaatsen. Volgens de (schriftelijke) verklaringen van [partij A] zou [partij B] echter niet de voordeur, maar de garagedeur vervangen door een wand met deur. [partij A 2] heeft verklaard dat zij [partij B] hier over heeft gebeld toen zij het woord “voordeur” op de factuur zag, [partij B] heeft dat ontkent. Volgens hem wilden [partij A] het heldere glas van de voordeur vervangen door melkglas. Uit de correspondentie tussen [partij A] en [naam 2] van 1 september 2022 (zie productie 26.14) blijkt dat wordt gesproken over een nieuwe deur, die volgens [naam 2] al besteld is. Dit strookt niet met de stelling dat alleen het glas van de voordeur vervangen zou moeten worden en met het feit dat [partij A] nu juist hun garagedeur (en niet hun voordeur) op Marktplaats te koop hadden aangeboden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het vervangen van de garagedeur door een wand met deur tot de opdracht van [partij B] behoorde.
ad e.
3.7.
Op grond van de wet behoort het herstel van tijdens de uitvoering van het werk door [partij B] aangerichte schade tot zijn verantwoordelijkheid. [partij B] heeft als getuige ook aldus verklaard. Wat de diverse bijbehorende werkzaamheden betreft, zoals het aftimmeren van de binnen- en buitenkant, hebben [partij A] verklaard dat [partij B] alle ruimten waarin gewerkt werd (zolder en garage) zou afwerken door middel van het aftimmeren van de binnen- en buitenkant van de dakkapellen en het stuken en/of schilderen van de muren van de zolder en de garage. [partij B] heeft erkend dat de dakkapellen binnenin moesten worden gestukt (en, daarvoor, afgetimmerd). De verklaringen van [partij A] dat overeengekomen is dat [partij B] de hele zolder en de garage zou stuken, worden onvoldoende ondersteund door ander bewijsmateriaal. Aldus beperken de contractuele verplichtingen van [partij B] zich tot herstel van in het werk aangerichte schade en het aftimmeren en stuken van de dakkapellen.
ad f.
3.8.
Als het gaat om de dakkapellen overweegt de rechtbank dat in het dagelijks spraak-gebruik onder dakkapel niet alleen wordt verstaan de opbouw, maar ook de zich daarin bevindende kozijnen en de ramen.
[partij B] en [naam 2] hebben verklaard dat [partij A] wisten dat de kozijnen en ramen niet tot de opdracht behoorden. Op grond waarvan [partij A] dat wisten, hebben zij echter niet toegelicht. Dat de hoogte van de aanneemsom meebrengt dat het voor [partij A] duidelijk was dat de kozijnen en ramen niet inbegrepen waren in de aanneemsom, is niet feitelijk onderbouwd. [partij B] heeft immers geen inzicht gegeven in de kosten die aan de diverse, door hem te verrichten werkzaamheden (zoals het plaatsen van de dakkapellen) waren verbonden. Ook heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat een dakkapel van de omvang zoals die is geleverd, maar dan inclusief kozijnen en ramen, zoveel kost dat de kozijnen en ramen gelet daarop nooit inbegrepen hadden kunnen zijn in de aanneemsom. Uit de factuur valt niet af te leiden dat dakkapellen zonder kozijnen en ramen in rekening zijn gebracht. Verder valt het de rechtbank op dat, waar [partij A] op 2 september 2022 vroegen naar de kozijnen, geen prijs door [partij B] werd opgegeven en niet werd gemeld dat de kosten daarvan niet tot de aanneemsom behoorden, terwijl met betrekking tot de rolluiken op 16 augustus 2022 wel door [naam 2] op de (meer)prijs daarvan is gewezen. Het moge zo zijn dat het type te plaatsen kozijn nog niet definitief was bepaald, maar dat laat onverlet dat een stelpost ter zake overeengekomen is/kan zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de kozijnen en de ramen onderdeel uitmaken van de dakkapellen en de kosten daarvan dus geacht moeten worden te zijn inbegrepen in de overeengekomen aanneemsom.
3.9.
Op grond van wat in het tussenvonnis van 10 april 2024 en hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank vast dat partijen zijn overeengekomen dat [partij B] tegen betaling van in totaal € 39.500,- de volgende werkzaamheden diende te verrichten:
a. het plaatsen van dakkapellen, inclusief kozijnen en ramen, en een trapverhoging,
b. het verplaatsen van en het maken van een houten kast om de boiler,
c. vervanging van de garagedeur door een geïsoleerde muur inclusief nieuwe deur,
d. het verven van de ijzeren balken op zolder in de kleur grijs,
e. het aftimmeren en afwerken/stuken van de dakkapellen,
f. het herstel van in het werk aangerichte schade,
g. het leveren en plaatsen van ventilatieroosters.
3.10.
[partij B] is op of omstreeks 15 september 2022 gestopt met zijn werkzaamheden, naar zijn zeggen omdat [partij A] hadden verklaard geen betalingen meer te zullen verrichten. Er was op dat moment een deel groot € 32.099,84 van de aanneemsom van (€ 37.000,- plus € 2.500,- is) € 39.500,- betaald. De rechtbank is van oordeel dat [partij A] op of omstreeks
15 september 2022 gerechtigd waren om hun betalingen op te schorten. Het was hen immers gebleken dat [partij B] de dakkapellen in strijd met de overeenkomst niet zonder meerprijs wilde voorzien van kozijnen en ramen en dat hij aldus tekort zou schieten in de nakoming van de overeenkomst. De stand van het werk rechtvaardigde ook niet de betaling van de laatste termijn: er waren immers nog geen ramen en kozijnen in de dakkapellen geplaatst. Nu [partij A] gerechtigd waren hun betaling op te schorten, was [partij B] wegens schuld-eisersverzuim niet gerechtigd om van zijn kant de nakoming van zijn verplichtingen op te schorten en te staken. [partij A] hebben [partij B] bij brief van 25 september 2022 in gebreke gesteld en een termijn van veertien dagen gegeven om alsnog na te komen. [partij B] heeft dit niet gedaan, als gevolg waarvan op 9 oktober 2022 het verzuim aan zijn kant ingetreden is. Een en ander betekent dat [partij B] gehouden is de schade die [partij A] lijden en hebben geleden als gevolg van zijn tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst te vergoeden.
Die tekortkomingen bestaan in elk geval uit het niet afmaken van het werk en het ten dele niet deugdelijk uitvoeren van de werkzaamheden (zie het rapport van ing. [bedrijf 2] B.V. van 25 mei 2023, de rechtbank komt hier later in de procedure nog op terug).
3.11.
Uit de stukken is gebleken dat [partij A] door Lambobouw nieuwe dakkapellen heeft laten plaatsen. Alvorens nader in te gaan op de gebreken in het werk en de omvang van de schade, wil de rechtbank van [partij A] ontvangen de uiteindelijke offerte van Lambobouw (voor zover die afwijkt van de als productie 19 overgelegde offerte van 28 november 2023), de facturen van Lambobouw en alle andere aanwezige schriftelijke stukken waaruit blijkt welke specifieke werkzaamheden Lambobouw heeft verricht tegen welke kosten. Tevens wil de rechtbank, voor zover [partij A] daarnaast ook andere aan [partij B] opgedragen werkzaamheden door derden (opnieuw) heeft laten verrichten, van hen de onderliggende offertes, facturen en overige stukken ter zake ontvangen. [partij A] dienen deze stukken bij akte te overleggen. Vervolgens mag [partij B] bij antwoordakte hierop reageren.
in conventie en in reconventie
3.12.
Iedere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
draagt [partij A] op de in 3.11. bedoelde stukken bij akte in het geding te brengen en verwijst de zaak daarvoor naar de rol van 2 juli 2025;
in conventie en reconventie
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2025.