ECLI:NL:RBOVE:2025:3761

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
C/08/319681 / HA ZA 24-335
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand veroorzaakt door onjuist geplaatste open haard

In deze civiele zaak vordert Achmea Schadeverzekeringen N.V. betaling van schadevergoeding van gedaagde, die werkzaamheden heeft uitgevoerd aan een hotel. De schade is ontstaan door een brand in een naastgelegen woning, veroorzaakt door een open haard die niet goed was geplaatst door een werknemer van gedaagde. Achmea heeft de schade aan de eigenaar van de woning vergoed en stelt gedaagde aansprakelijk op basis van risicoaansprakelijkheid. De rechtbank oordeelt dat de vordering van Achmea wordt afgewezen, omdat de werknemer de werkzaamheden in privé-tijd heeft uitgevoerd en niet in opdracht van gedaagde. Hierdoor ontbreekt het vereiste functionele verband tussen de fout van de werknemer en de werkzaamheden die aan hem waren opgedragen. De rechtbank concludeert dat gedaagde niet aansprakelijk is voor de schade en wijst de vordering van Achmea af. Achmea wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/319681 / HA ZA 24-335
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. H.O.D.N. INTERPOLIS,
gevestigd te Apeldoorn,
eisende partij,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. M.M.R. Nelissen,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [bedrijf 1] EN [bedrijf 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Velten.

1.Inleiding en samenvatting

1.1.
[gedaagde] heeft in opdracht van de verzekerde van Achmea, WiRoSo, werkzaamheden uitgevoerd aan een hotel. In de naast het hotel gelegen woning is een open haard geplaatst door een werknemer van [gedaagde] . Doordat de open haard niet goed is geplaatst is er brand uitgebroken in de woning. Achmea heeft de financiële brandschade vergoed aan WiRoSo en vordert in deze procedure betaling van dit schadebedrag en de expertisekosten door [gedaagde] . Achmea betoogt dat [gedaagde] (risico)aansprakelijk is voor de schade omdat de open haard is geplaatst door een werknemer van [gedaagde] .
1.2.
De vordering van Achmea wordt afgewezen. De werknemer van [gedaagde] heeft de werkzaamheden uitgevoerd in privé-tijd en niet in opdracht van [gedaagde] . Om die redenen is er in dit geval geen sprake van het in de wet vereiste functioneel verband tussen de aan de werknemer opgedragen taak en de gestelde fout.
1.3.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 13 augustus 2024, met producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3,
- de mondelinge behandeling van 10 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van Achmea.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] heeft in 2017 een aannemingsovereenkomst gesloten met WiRoSO Holding B.V. (hierna: WiRoSo) voor de uitbreiding van een hotel in Epe. Naast het hotel, aan de [adres] , is een woning gelegen (hierna: de woning). Het hotel en de woning waren eigendom van WiRoSo. De woning werd door WiRoSo verhuurd aan de directeur van het hotel, de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en zijn vrouw.
3.2.
In de woning moest een haard geplaatst worden. Deze haard was door [naam 1] op Marktplaats gekocht en is geplaatst door de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] was voorman tijdens de werkzaamheden aan het hotel en in dienst bij [gedaagde] .
3.3.
Op 24 mei 2017 hebben [naam 1] en de vader van [gedaagde] via WhatsApp contact gehad over het plaatsen van de open haard. [naam 1] heeft naar de vader van [gedaagde] het volgende bericht gestuurd:
“ [naam 3] – kan je dit plaatje naar [naam 4] sturen. Dan heeft hij het juiste beeld voor zich. Ook qua schouw. Thanks!”
De vader van [gedaagde] heeft hierop gereageerd met het volgende bericht:
“Is goed en ik zal je [naam 4] z’n nr. ook appen. Grt. [naam 3] ”
3.4.
Vervolgens heeft de vader van [gedaagde] het bericht van [naam 1] doorgestuurd aan [naam 2] en het telefoonnummer van [naam 2] aan [naam 1] verstuurd.
3.5.
De haard is door [naam 2] medio 2017 geplaatst. In december 2019 is er brand ontstaan in de woning. In opdracht van Achmea is door BMT Netherlands B.V. (hierna: BMT) onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. In haar rapport van 20 juli 2020 concludeert BMT:

Op basis van de onderzoeksbevindingen, de verkregen informatie van verzekerde en de installatie instructies wordt gesteld dat de oorzaak van de brand is gelegen in warmteoverdracht vanuit een niet conform de installatie instructies en geldende regelgeving van het nationale Bouwbesluit geïnstalleerde inbouw/opbouw open haard. Hierdoor zijn, onderhevig aan pyrolyse, de houten delen van de achterwand spontaan tot ontbranding gekomen tijdens het stoken van de haard op 22 december 2019.”
3.6.
WiRoSo was ten tijde van de brand verzekerd bij Achmea. Achmea heeft daarom de schade vergoed aan WiRoSo. Achmea heeft ook kosten gemaakt voor de inschakeling van experts. Volgens Achmea bedraagt de totale materiële schade door de brand € 84.250,04.
3.7.
Achmea heeft vervolgens op 30 juli 2020 met een beroep op subrogatie [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan aan de woning en die is vergoed door Achmea alsmede de expertisekosten. [gedaagde] heeft op 24 augustus 2020 gereageerd op deze aansprakelijkstelling en gesteld dat de claim ten onrechte bij hem is neergelegd.
3.8.
Op 30 augustus 2023 heeft er een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij door Achmea de volgende getuigen zijn opgeroepen en gehoord: [gedaagde] , zijn vader, [naam 1] , [naam 2] en [naam 5] . Op 13 februari 2024 heeft er een contra-enquête plaatsgevonden waarbij door [gedaagde] [naam 2] is opgeroepen en gehoord.
3.9.
Verdere correspondentie over de schade heeft niet tot een oplossing tussen partijen geleid.

4.Het geschil

4.1.
Achmea vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het schadebedrag en de expertisekosten van in totaal € 90.175,45, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
Achmea legt aan haar vordering ten grondslag dat de brand is veroorzaakt door een fout bij de plaatsing van de open haard door [naam 2] . Omdat [naam 2] in dienst was van
[gedaagde] en hij van [gedaagde] de opdracht tot het plaatsen van de open haard heeft gekregen, is hij aan te merken als een ondergeschikte van [gedaagde] . [gedaagde] heeft daarom volgens Achmea onrechtmatig jegens Achmea gehandeld, of is aansprakelijk op grond van artikel 6:170 BW.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en voert aan dat [naam 2] in privé-tijd de open haard heeft geplaatst. Voor de plaatsing is een mondelinge overeenkomst van aanneming van werk gesloten tussen [naam 1] en [naam 2] . Er is geen sprake van een opdracht aan [gedaagde] en daarmee ondergeschiktheid van [naam 2] . [gedaagde] is daarom niet aansprakelijk voor de schade. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op verrekening omdat de eindfactuur van € 12.100,00 niet is betaald door WiRoSo. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Achmea, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Achmea, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Achmea in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Achmea vordert de door haar aan haar verzekerde, WiRoSo, uitgekeerde schade en de kosten voor het expertiseonderzoek van [gedaagde] . Dat de brand, die de schade heeft veroorzaakt, is ontstaan doordat de open haard niet conform het Bouwbesluit 2012 en de installatie-instructie is gebouwd staat tussen partijen niet ter discussie. Achmea stelt dat [naam 2] moet worden aangemerkt als een ondergeschikte van [gedaagde] in de zin van artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Om die reden zou [gedaagde] aansprakelijk zijn voor de schade van Achmea. [gedaagde] heeft betwist dat WiRoSo een vordering op [gedaagde] heeft en dat er sprake is van functioneel verband tussen de handelingen van [naam 2] en de aan hem door [gedaagde] opgedragen taken en bevoegdheden, omdat [naam 2] de werkzaamheden in privé-tijd heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft daarom geen zeggenschap over de uitgevoerde werkzaamheden gehad. Om die reden kan [gedaagde] geen onrechtmatige gedraging worden verweten, aldus [gedaagde] .
Vorderingsrecht Achmea
5.2.
Achmea heeft als verzekeraar de schade vergoed die WiRoSo als eigenaar van de woning heeft geleden als gevolg van de brand. Door die uitkering is Achmea in de rechten van WiroSo getreden. Achmea heeft daarmee op grond van artikel 7:962 BW in beginsel een vorderingsrecht. Het verweer hiertegen van [gedaagde] , wordt dan ook verworpen. Dat de contractuele afspraak is gemaakt tussen [naam 1] en [naam 2] , zoals [gedaagde] heeft betoogd, is niet genoeg voor een ander oordeel op dit punt, omdat de vorderingen zijn gebaseerd op artikel 6:162 BW en 6:170 BW.
5.3.
Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen is of [naam 2] als ondergeschikte kan worden aangemerkt in de zin van artikel 6:170 BW. Om die reden zal de rechtbank eerst een oordeel geven over het beroep van Achmea op dit artikel en daarna het beroep op de onrechtmatige gedraging uit artikel 6:162 BW beoordelen. Voordat de rechtbank over de ondergeschiktheid van [naam 2] zal oordelen zal eerst het juridisch kader uit artikel 6:170 BW worden geschetst.
Juridisch kader 6:170 BW
5.4.
Voor een beroep op artikel 6:170 BW eist de wet: (i) foutief gedrag van een ondergeschikte, (ii) een rechtsbetrekking op grond waarvan de werkgever zeggenschap heeft over de door de ondergeschikte te verrichten opdracht (zeggenschap) en (iii) voldoende verband tussen de opgedragen taak en de fout (functioneel verband).
5.5.
De eis van zeggenschap moet ruim worden geïnterpreteerd. Voldoende is, dat vaststaat dat de werkgever het recht heeft aanwijzingen of instructies te geven. De eis van het functioneel verband brengt met zich mee dat de aan de ondergeschikte gegeven opdracht tot het verrichten van een bepaalde taak de kans op de fout objectief moet hebben verhoogd. De werkgever moet daarnaast juridische zeggenschap hebben over de gedragingen waarvan de fout deel uitmaakte. Aan de hand van alle terzake dienende omstandigheden moet worden onderzocht of tussen de fout van de werknemer en diens werk in dienstbetrekking een zodanig verband bestaat dat de werkgever voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is. In dat verband kunnen van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen. Ook andere omstandigheden kunnen in dit verband van belang zijn. [1]
Zeggenschap
5.6.
Omdat de algemene eis van zeggenschap ruim geïnterpreteerd moet worden is het bestaan van een arbeidsovereenkomst al voldoende om zeggenschap of ondergeschiktheid in de zin van art. 6:170 lid 1 BW aan te nemen. Vast staat dat [naam 2] in dienst was bij [gedaagde] . Om die reden gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake was van zeggenschap.
Geen functioneel verband
5.7.
Door Achmea is gesteld dat WiRoSo dan wel [naam 1] de opdracht tot het plaatsen van de open haard in de woning aan [gedaagde] heeft gegeven en [gedaagde] de uitvoering van de werkzaamheden vervolgens heeft opgedragen aan [naam 2] . [naam 2] was de voorman van de aan het hotel uitgevoerde werkzaamheden die aan [gedaagde] waren opgedragen en in vaste loondienst bij [gedaagde] . Door Achmea is gesteld dat de werkzaamheden in de woning uitgevoerd zouden worden in de tijd dat er door [gedaagde] geen werkzaamheden voor het hotel uitgevoerd konden worden, omdat er gewacht moest worden op de afronding van andere werkzaamheden. De werkzaamheden in de woning zouden daarmee worden uitgevoerd binnen de tijd die [gedaagde] voor de opdracht aan het hotel had.
5.8.
[gedaagde] betwist dat er sprake is geweest van functioneel verband bij de opdracht omdat niet [gedaagde] maar [naam 2] rechtstreeks de opdracht tot het plaatsen van de open haard heeft gekregen buiten de overeenkomst van aanneming van werk om. [naam 2] heeft de werkzaamheden ook in privé-tijd uitgevoerd. [gedaagde] heeft [naam 1] alleen het telefoonnummer van [naam 2] gegeven en gezegd dat ze het samen moesten regelen. Dat is vervolgens gebeurd, aldus [gedaagde] .
5.9.
De rechtbank volgt Achmea niet in de stelling dat de opdracht tot het plaatsen van de open haard een uitvloeisel is van de overeenkomst van aanneming van werk tussen [gedaagde] en WiRoSo. Achmea heeft daarvoor gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende gesteld. [naam 2] heeft de opdracht in privé van [naam 1] gekregen. Dit wordt bevestigd door het feit dat [naam 2] de werkzaamheden in privétijd heeft uitgevoerd op een vrije dag met Hemelvaartsdag en in de weekenden, zoals ook volgt uit zijn verklaring per e-mail van 7 oktober 2021 en de verklaring tijdens het voorlopig getuigenverhoor. Door [gedaagde] is gesteld, en door Achmea niet betwist, dat dit geen werkdagen voor [naam 2] in zijn dienstbetrekking bij [gedaagde] zijn. [naam 2] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor ook verklaard dat hij over de uitvoering van de opdracht geen contact heeft gehad met [gedaagde] maar alleen met [naam 1] . De enige betrokkenheid van (de vader van) [gedaagde] bestond uit het doorsturen van de WhatsApp-berichten van [naam 1] aan [naam 2] voorafgaand aan de opdracht, aldus [naam 2] . De rechtbank is vanwege voorgaande feiten van oordeel dat er geen sprake is van het vereiste functioneel verband tussen de gestelde fout van [naam 2] enerzijds en de taak die hem door [gedaagde] was opgedragen anderzijds.
5.10.
Door Achmea is nog gesteld dat [naam 1] en de vader van [gedaagde] samen door de woning zijn gelopen en het plaatsen van de open haard hebben besproken. Achmea heeft dit standpunt onderbouwd door te verwijzen naar de verklaringen van [naam 1] en [naam 5]. Nog los van het feit dat [gedaagde] deze stellingen heeft weersproken, is de rechtbank van oordeel dat een rondgang door de woning nog niet met zich meebrengt dat de opdracht tot het plaatsen van de open haard aan [gedaagde] is gegeven. Dit geldt temeer omdat de werkzaamheden, zoals onbetwist is gesteld, niet zijn uitgevoerd gedurende de opdracht van de werkzaamheden aan het hotel maar in privé-tijd van [naam 2] en er om die reden geen sprake is van functioneel verband tussen de taak van [naam 2] en zijn gestelde foutieve gedraging.
5.11.
Nu niet vast is komen te staan dat er sprake is geweest van functioneel verband is niet voldaan aan de wettelijke eisen van artikel 6:170 lid 1 BW. [naam 2] kan om die reden niet aangemerkt worden als een ondergeschikte van [gedaagde] bij de uitvoering van de werkzaamheden tot het plaatsen van de open haard. Van de risicoaansprakelijkheid van [gedaagde] op grond van artikel 6:170 BW kan om die reden geen sprake zijn.
Foutief gedrag [naam 2]
5.12.
De door [naam 2] uitgevoerde werkzaamheden zijn geen onderwerp van het geschil tussen partijen. Of de door [naam 2] uitgevoerde werkzaamheden al dan niet moeten worden aangemerkt als foutief gedrag van [naam 2] kan ook bij de beoordeling in het midden blijven omdat de vordering op grond van artikel 6:170 BW tegen [gedaagde] wordt afgewezen vanwege het ontbreken van het functioneel verband.
Geen onrechtmatige gedraging [gedaagde] ex artikel 6:162 BW
5.13.
Achmea heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [gedaagde] rechtstreeks onrechtmatig heeft gehandeld richting haar verzekeringnemer. Om die reden wordt het beroep van Achmea op artikel 6:162 BW afgewezen.
Conclusie
5.14.
Nu Achmea geen beroep toekomt op het bepaalde in de artikelen 6:170 en 162 BW zal de rechtbank de vordering van Achmea afwijzen.
Verrekeningsverweer [gedaagde]
5.15.
Omdat de vordering van Achmea wordt afgewezen, komt de rechtbank aan de beoordeling van het beroep op verrekening door [gedaagde] niet toe.
Proceskosten, nakosten en wettelijke rente
5.16.
Achmea is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.931,00
5.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van Achmea af,
6.2.
veroordeelt Achmea in de proceskosten van € 3.931,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Achmea niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt Achmea tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 en 6.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.K. ten Cate en in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2025.

Voetnoten

1.Zie hiervoor o.a.: HR 9 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7557 en HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009: BJ6020.