In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, handelend onder de naam [bedrijf 1], en gedaagde, [gedaagde] B.V. Eiser vorderde om gemachtigd te worden om [bedrijf 2] in haar plaats te stellen als huurder van een bedrijfsruimte, omdat zij haar bedrijf wil overdragen. Eiser stelde dat gedaagde geen gegronde redenen had om de indeplaatsstelling te weigeren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een bedrijfsoverdracht en dat [bedrijf 2] voldoende waarborgen biedt voor de nakoming van de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 7:307 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.999,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.