Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.[partij A1] ,
2.
[partij A2],
1.[partij B1] ,
2.
[partij B2],
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 7 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de eis in reconventie van [partij B] ,
- de aanvullende producties van [partij A] ,
- de aantekeningen in conventie, tevens houdende een vermeerdering van eis in reconventie van [partij B] ,
2.De beslissing in het kort
3.De feiten
(…).
€ 187.500,00.
4.Het geschil
5.De beoordeling
€ 430.000,00 en de voorziene datum voor de levering van de woning, te weten 10 juni 2025. In samenhang daarmee heeft de voorzieningenrechter toen beslist dat hij op 11 juni 2025 zowel in de bodemzaak als in het kort geding vonnis zou wijzen. Nu [partij A] hun woning onderhands verkocht hebben, hebben [partij B] , in het licht van de gemaakte afspraken, belang bij een veroordeling van [partij A] tot betaling, waar laatstgenoemde aan kan voldoen door de opbrengst van de onderhandse verkoop te gebruiken dan wel, in het bijzonder indien de verkoopopbrengst niet toelaat de gehele boete te betalen, op andere wijze. Het spoedeisende belang van [partij B] staat daarmee voldoende vast.