ECLI:NL:RBOVE:2025:3846

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
82.183956.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen V.O.F. wegens overtredingen van de Meststoffenwet met betrekking tot fosfaatproductie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de vennootschap onder firma V.O.F., gevestigd in [vestigingsplaats]. De verdachte is beschuldigd van overtredingen van de Meststoffenwet, specifiek van het overschrijden van de fosfaatrechten in de jaren 2019 en 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in 2019 en 2020 respectievelijk 1.080,11 kg en 1.261,22 kg meer fosfaat heeft geproduceerd dan het op haar bedrijf rustende fosfaatrecht. Tijdens de zittingen op 10 maart en 2 juni 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er een interne richtlijn zou zijn om niet te vervolgen in gevallen waarin een beroep op de knelgevallenregeling was gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging voor het onder 2 tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar was voor het onder 1 tenlastegelegde feit, maar wel voor het onder 2 tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft besloten geen straf op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de financiële situatie van de verdachte en de maatschappelijke context van de fosfaatrechten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 82.183956.23 (P)
Datum vonnis: 16 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] V.O.F.
gevestigd aan de [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 maart 2025 en van 2 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat namens verdachte, vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] en door haar raadsman mr. N. Bouwman, advocaat te Staphorst, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 2 juni 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:als landbouwer op zijn bedrijf in 2019 in [vestigingsplaats] 1.080,11 kilogram meer fosfaat heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht;
feit 2:als landbouwer op zijn bedrijf in 2020 in [vestigingsplaats] 1.261,22 kilogram meer fosfaat heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Zij in het kalenderjaar 2019 te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, als landbouwer op haar bedrijf gelegen aan of nabij [vestigingsplaats], meer dierlijke meststoffen met melkvee, te weten (ongeveer) 1080,11 uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, heeft/hebben geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht;
2.
Zij in het kalenderjaar 2020 te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, als landbouwer op haar bedrijf gelegen aan of nabij [vestigingsplaats], meer dierlijke meststoffen met melkvee, te weten (ongeveer) 1.261,22 uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, heeft/hebben geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.1
Ontvankelijkheid officier van justitie
3.2
Het standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman
- onder verwijzing naar zijn brief van 26 mei 2025 - aangevoerd dat het Openbaar Ministerie intern beleid heeft dat ziet op het niet vervolgen van melkveebedrijven die een beroep hebben gedaan op de knelgevallenregeling en daarover zijn gaan procederen, zolang de desbetreffende bestuurlijke procedure nog liep. Ook heeft de raadsman een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en daarvoor verwezen naar de e-mailwisselingen met een parketmedewerker waarin de mogelijkheid van een buitengerechtelijke afdoening besproken werd.
3.3
Het standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een opzettelijke en grove veronachtzaming van de rechten van verdachte, waardoor een eerlijk proces niet meer mogelijk is. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen.
3.4
Oordeel van de rechtbank
Bezwaar- en beroepsprocedure knelgevallenregeling
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte bezwaar heeft ingesteld tegen het besluit van 13 januari 2018 waarin naar haar mening het aan haar toegekende fosfaatrecht te laag is vastgesteld en verdachte ten onrechte niet in aanmerking kwam voor de knelgevallenvoorziening als bedoeld in artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, de zogenaamde startersregeling. Dit beroep op de startersregeling heeft er uiteindelijk toe geleid dat er tegen het vervangingsbesluit van 28 mei 2020 ook beroep is ingesteld. Op 29 september 2020 is er uitspraak gedaan door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) en is het beroep afgewezen; sedertdien stond vast dat verdachte in 2019 en 2020 1.075 kg aan benutbare fosfaatrechten had.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Daarbij overweegt de rechtbank dat het Openbaar Ministerie kennelijk voor zaken waarin sprake is van fosfaatrecht overschrijding intern beleid heeft om in die zaken waarin een beroep is gedaan op de zogenoemde knelgevallenregeling en een bezwaar- en beroepsprocedure loopt, er niet vervolgd wordt. Dit is door de officier van justitie ter zitting op 2 juni 2025 feitelijk ook erkend. Zij heeft aangegeven dat er normaal niet vervolgd wordt voor het overschrijden van fosfaatrechten in een jaar, als het CBb nog geen uitspraak daarover heeft gedaan. Ook heeft zij – volgens het schriftelijk requisitoir – daaraan toegevoegd dat er “
in andere zaken waarin deze problematiek speelde er voor die jaren niet vervolgd is en dat dat in onderhavige zaak ook niet goed is gegaan”. Gelet op deze uitspraken is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet tot vervolging had mogen overgaan voor wat betreft de overschrijding van de fosfaatrechten in 2019 en moet het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard worden voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde.
Voor wat betreft het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat een dergelijk beroep slechts in uitzonderlijke gevallen slaagt. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij niet (verder) zal worden vervolgd. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is in deze zaak echter geen sprake. In de e-mailberichten waarop door verdachte beroep is gedaan, wordt gerefereerd aan een buitengerechtelijke afdoening maar daaraan kan niet de verwachting worden ontleend dat er geen vervolging zal worden ingesteld. Van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van het Openbaar Ministerie is geen sprake. Het beroep wordt dan ook verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Het bedrijf van de verdachte
[naam 1] is in 2001 gestart met de samenwerking met het Geldersch Landschap en Kastelen (hierna: GLK). Vanaf 2014 intensiveerde de samenwerking en pachtte hij grond van GLK voor de duur van 6 jaren. Ook kocht [naam 1] ongeveer 40 stuks Brandrode runderen en kreeg hij ongeveer 50 Brandrode runderen van GLK in bruikleen. Vervolgens besloot [naam 1] de runderen als melkvee te houden. Op 1 januari 2015 is de vennootschap onder firma [verdachte] (hierna: verdachte) opgericht met [naam 1] en [naam 2] als vennoten.
Het fosfaatrechtenstelsel
Op 1 januari 2018 is het fosfaatrechtenstelsel in Nederland in werking getreden. Sinds die datum krijgen melkveehouders een hoeveelheid fosfaatrechten toegekend. Het aantal toe te kennen fosfaatrechten is berekend aan de hand van de stuks melkvee op 2 juli 2015, de melkproductie in 2015, het gemiddeld aantal melkkoeien in 2015 en de fosfaatruimte.
De toegekende hoeveelheid fosfaatrechten bepaalt hoeveel fosfaat een landbouwer jaarlijks mag produceren (artikel 21b Meststoffenwet). De hoeveelheid geproduceerde fosfaat wordt berekend aan de hand van de in Bijlage D, tabel IA en IIA, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, opgenomen vastgestelde diergebonden forfaitaire gehalten aan excretienormen voor fosfaat.
Op 13 januari 2018 stelde de RVO het aantal fosfaatrechten van de verdachte vast op 543 kg. Dit besluit werd een aantal malen herzien en uiteindelijk werd het fosfaatrecht van verdachte vastgesteld op 1075 kg.
Bezwaar en beroep
Verdachte heeft tegen de primaire fosfaatrechtenbeschikking van 13 januari 2018 een bezwaarschrift ingediend en nadat deze is afgewezen beroep aangetekend. Verdachte heeft daarin aangegeven dat zij in 2015 is gestart met melken en dat veel zoogkoeien melkkoeien waren geworden en zij hiervoor geen fosfaatrechten heeft gekregen. Het beroep van verdachte is op 29 september 2020 door het CBb afgewezen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2 tenlastegelegde overschrijding van de fosfaatrechten in 2020 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte een vennootschap onder firma is gevestigd aan de [vestigingsplaats] in [vestigingsplaats]. De vennootschap heeft onder meer als activiteiten het houden van melkvee. En is geregistreerd met startdatum 1 januari 2015. In het jaar 2020 had de melkveehouderij 1.075 kg aan fosfaatrechten. In 2020 is de totale fosfaatproductie van verdachte vastgesteld op 2.336,22 kg. Dit is een overschrijding van 1.261,22 kg. Verdachte wist dat haar fosfaatproductie in 2020 hoger was dan de aan haar toegekende fosfaatrechten. Zij heeft er niet voldoende voor gezorgd om de fosfaatproductie tijdig te verminderen dan wel genoeg fosfaatrechten bij te kopen. Gelet daarop heeft verdachte opzettelijk meer fosfaat geproduceerd dan het op haar bedrijf rustende fosfaatrecht.
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van in de bijlage genoemde bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
Zij in het kalenderjaar 2020 te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente], opzettelijk, als landbouwer op haar bedrijf gelegen aan of nabij [vestigingsplaats], meer dierlijke meststoffen met melkvee, te weten 1.261,22 uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de materiële wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte ontbreekt. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman verwezen naar de maatschappelijke ontwikkelingen, de ontwikkelingen in de rechtspraak en datgene dat door juristen is geschreven over de knelgevallenregeling de toepassing en toetsing daarvan en meer in het bijzonder de restrictieve uitleg van deze regeling door het CBb, en dat verdachte ten onrechte niet als knelgeval onder de fosfaatrechtenregeling is erkend.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Daarbij heeft zij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 juli 2024. [1]
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt – evenals in haar vonnis van 29 juli 2024 - dat van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid sprake kan zijn als met de gedraging de belangen die de overtreden bepaling geacht wordt te beschermen, beter zijn gediend dan bij gehoorzaamheid aan de tekst van de wet.
Daarvan zou kunnen worden gesproken – kort weergegeven – als zich een situatie voordoet waarvan kan worden gezegd dat de maatschappelijke en wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen over de strafwaardigheid van een strafbaar gesteld feit zodanig zijn veranderd dat het bewezenverklaarde feit weliswaar strafbaar is gesteld maar niet meer als wederrechtelijk wordt beleefd en daardoor strafoplegging door de samenleving in brede zin onrechtvaardig wordt bevonden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de invoering van het fosfaatrechtenstelsel en door de investeringen in haar melkveehouderij in 2015 in een lastige positie is geraakt. Hoewel dit een vervelende persoonlijke situatie voor de verdachte heeft gecreëerd, rechtvaardigt dit niet de overtreding van artikel 21b van de Meststoffenwet. De rechtbank stelt vast dat het handelen van de verdachte namelijk niet op een betere wijze heeft bijgedragen aan de bescherming van de belangen van dit wetsartikel.
Hoewel de rechtbank heeft geconstateerd dat door de praktijk en wetenschap kritisch is gereageerd op de knelgevallenregeling die streng was opgesteld, zijn er echter geen aanwijzingen dat ook een maatschappelijke discussie is ontstaan over de knelgevallenregeling en de toepassing en toetsing daarvan, laat staan dat die zover zou zijn gevorderd dat strafrechtelijke handhaving van het fosfaatrechtenstelsel in gevallen waarin de knelgevallenregeling niet of beperkt zou zijn toegepast, niet langer als juist wordt aanvaard. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging in verband met het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 21b Meststoffenwet, in combinatie met de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
Het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat bij verdachte sprake is van afwezigheid van alle schuld en zij daarom ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. De officier van justitie heeft hierover geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel het beroep op afwezigheid van alle schuld moet worden verworpen. Gesteld is door de raadsman dat verdachte alles wat redelijkerwijs mogelijk was gedaan heeft om als knelgeval aangemerkt te worden en binnen de kaders van het fosfaatrechtenstelsel te blijven. De rechtbank overweegt dat op het moment dat het CBb uitspraak deed op 29 september 2020 het voor verdachte niet uitgesloten was om nog fosfaatrechten te leasen of Brandrode runderen te verkopen en zo binnen de fosfaatrechten van 1075 kg te blijven. In strafrechtelijke zin kan verdachte dus wel degelijk een verwijt gemaakt worden en slaagt het beroep niet.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte wegens het plegen van het onder 2 tenlastegelegde een geldboete op te leggen van € 11.056,10 geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen.
7.3
De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk produceren van meer fosfaat in 2020 dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht. De rechtbank overweegt dat het strafbare feit in beginsel oplegging van een straf rechtvaardigt. Gelet op de onderstaande omstandigheden acht de rechtbank het echter passend en geboden dat geen straf zal worden opgelegd.
Een van de vennoten is in 2014 een overeenkomst met het GLK aangegaan voor zes jaren en heeft tientallen Brandrode runderen gekocht en tientallen Brandrode runderen in bruikleen gekregen van het GLK. Op 1 januari 2015 is de vennootschap gestart met onder meer als activiteit melkvee houden. Op 2 juli 2015 werd het fosfaatrechtenstelsel aangekondigd, terwijl verdachte druk was met de omschakeling naar een melkveehouderij. Deze datum werd de peildatum voor het toekennen van de fosfaatrechten. Nadat aan verdachte fosfaatrechten waren toegekend, heeft verdachte bezwaar en beroep aangetekend tegen de hoogte van de fosfaatrechten en het niet als starter aangemerkt worden. Uiteindelijk kwam er na 2,5 jaar op 29 september 2020 duidelijkheid dat verdachte door het CBb niet werd aangemerkt als knelgeval. Verdachte heeft bij monde van de vennoten gesteld dat hij sindsdien zijn uiterste best doet om de benodigde hoeveelheid fosfaatrechten en de hoeveelheid melkvee dat er gehouden moet worden voor een gezonde bedrijfsvoering, aan elkaar gelijk te stellen.
Daarbij moet opgemerkt worden dat het bijkopen van fosfaatrechten slechts beperkt mogelijk was gelet op de financiële situatie van veroordeelde en dat de resterende periode van 2020 na de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (hierna: CBB) te kort dag was om voor dat jaar nog te kunnen voldoen aan de sedertdien vaststaande fosfaatrechten van veroordeelde. Zij heeft vanaf het jaar 2021 extra fosfaatrechten kunnen leasen, c.q. haar veestapel aangepast.
Veroordeelde verricht haar werkzaamheden met het oog op natuurbehoud en voert een biologische onderneming. Uit de overgelegde jaarcijfers kan worden opgemaakt dat de uit het bedrijf door de vennoten nauwelijks inkomen wordt behaald.
In haar oordeel weegt de rechtbank mee dat, naast de hiervoor vastgestelde omstandigheden, het feit al langere tijd geleden is en een van de vennoten van verdachte al op 23 maart 2022 is verhoord. Ook weegt de rechtbank mee dat uit het uittreksel justitiële documentatie van 13 januari 2025 van verdachte blijkt dat zij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

8.De beslissing

De rechtbank:
niet-ontvankelijkheid
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde.
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het 2 bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van
de Meststoffenwet, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- bepaalt dat aan verdachte geen straf wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. D. ten Boer en F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2025.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 171290/135306/6065385/0. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel (bijlage 1 bij het dossier), inhoudende, voor zover van belang:
Onderneming
Handelsnamen [verdachte] Vof
Rechtsvorm Vennootschap onder firma (vennoten [naam 1]
en [naam 2]
)
Datum oprichting 01-01-2015 (datum registratie: 11-06-2015)
Bezoekadres [vestigingsplaats]
2. Een schriftelijk bescheid, te weten het overzicht geregistreerde fosfaatrechten (bijlage 2 bij het dossier), inhoudende, voor zover van belang:
KVK-nummer [nummer 1] Naam [verdachte] Vof
Relatienummer [nummer 2] Adres [vestigingsplaats]
Plaats [vestigingsplaats]
Benutbare fosfaatrechten
Jaar Hoeveelheid (kg)
2020 1075,00
3. Het proces-verbaal met nummer 174480/140334/3005189/4, pagina 6 – onder verwijzing naar bijlagen 6 en 7 (paginanummers 36 tm 43 en 44) -, inhoudende, voor zover van belang:
Kalenderjaar 2020
Bijlage 6:Uit de gegevens verstrekt door [verdachte] blijkt dat er in 2020 245.114 kg melk is geproduceerd.
Bijlage 7:
Er waren volgens de CRV rundveestaat 2020 gemiddeld 47,8 melkkoeien, 25 stuks jongvee jonger dan 1 jaar en 25 stuks jongvee ouder dan 1 jaar.
Hieruit volgt dat de gemiddelde melkproductie per koe 245.114: 47,8 = 5.127 kg bedraagt.
RVO heeft in het mestbeleid 2019-2021 vastgesteld hoe hoog de stikstof en fosfaatproductie per melkkoe is. Deze staan beschreven in Tabel 6a Excretieforfaits per melkkoe drijfmest 2019-2021. Bij een gemiddelde productie van 5.127 kg melk hoort een excretienorm van 32,4 kg.
Ook voor de overige categorieën waarbij het fosfaatrechtenstelsel van toepassing is zijn de excretienormen beschreven. De fosfaatproductie voor (101) Jongvee <1 jaar is dat 9,6 kg. Voor Jongvee >1 jaar (102) is dat 21,9 kg.
De totale fosfaatproductie van [verdachte] VOF in 2020 is dienvolgens vastgesteld:
(100) Melk- en kalfkoeien 47,8 * 32,4 = 1.548,72 kg
(101) Jongvee <1 jaar 25,0 * 9,6 = 240,00 kg
(102) Jongvee >1 jaar 25,0 * 21,9 = 547,50 kg
Totaal fosfaatproductie 2.336,22 kg
Benutbare rechten 1.075,00 kg
Overschrijding fosfaatrecht 1.261,22 kg

Voetnoten

1.ECLI:NL: RBVO: 2024:4037.