ECLI:NL:RBOVE:2025:3883

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
11736831 CV EXPL 25-1667
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning door een woningstichting wegens huurbreuk en overlast

In deze zaak heeft de Woningstichting De Woonplaats een vordering ingesteld tegen gedaagden om een woning te ontruimen. Gedaagde 1 had de huur opgezegd en de woning verlaten, maar de woning moest nog correct worden opgeleverd. De Woonplaats stelde dat gedaagde 1 zonder toestemming gedaagde 2 in de woning had toegelaten, wat in strijd was met de huurvoorwaarden. Er waren klachten van omwonenden over overlast veroorzaakt door gedaagde 2, waaronder alcohol- en drugsmisbruik en bedreigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geldige huurovereenkomst meer was voor beide gedaagden, aangezien de huurovereenkomst van gedaagde 1 was opgezegd door haar bewindvoerder. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ontruiming van de woning gerechtvaardigd was, gezien de ernstige tekortkomingen en het spoedeisend belang. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van één week voor gedaagde 1 en 48 uur voor gedaagde 2. Tevens werd gedaagde 2 veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 11736831 CV EXPL 25-1667
Vonnis in kort geding van 17 juni 2025
in de zaak van
Woningstichting De Woonplaats,
gevestigd te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: de Woonplaats,
gemachtigde: mr. R.F.A. Rorink,
tegen

1.Stadsbank Oost Nederland,

gevestigd te Enschede,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan
[gedaagde 1],
voorheen wonend te [woonplaats 1],
hierna ook wel te noemen: [gedaagde 1],
niet verschenen,
2. [gedaagde 2],
wonend te [woonplaats 2],
hierna ook wel te noemen [gedaagde 2],
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 17,
- de mondelinge behandeling ter zitting van 13 juni 2025.
1.2.
Namens De Woonplaats is verschenen mr. Rorink.
De Stadsbank, in de hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1], heeft laten weten niet te zullen verschijnen. [gedaagde 2] is zonder bericht niet verschenen.
1.3.
Tegen de niet verschenen gedaagden is verstek verleend.
1.4.
Het standpunt van de Woonplaats is tijdens de zitting toegelicht door de gemachtigde.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Woonplaats verhuurt met ingang van 22 augustus 2024 aan [gedaagde 1] een woning aan de [adres]. In eerste instantie ging het om tijdelijke huisvesting, omdat [gedaagde 1] haar woning in [plaats] in juli 2024 moest verlaten wegens wateroverlast. Met ingang van 17 april 2025 hebben partijen een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Op de overeenkomst zijn de Standaard Algemene Huurvoorwaarden d.d. januari 2025 van toepassing.
2.2.
In Algemene Huurvoorwaarden is bepaald:
Feitelijke bewoning en onder(ver)huur
6.9
Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder is het huurder nadrukkelijk niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven, waaronder begrepen het verhuren van kamers en het verlenen van pension of het doen van afstand van huur, dan wel het gehuurde op internet of anderszins aan derden te huur of gebruik aan te bieden. (…)
2.3.
De Woonplaats heeft vernomen dat [gedaagde 1] de heer [gedaagde 2] bij zich in huis heeft genomen. De Woonplaats heeft voor deze inwoning geen toestemming gegeven.
2.4.
De Woonplaats heeft klachten van omwonenden ontvangen over overlast die zou zijn veroorzaakt door [gedaagde 2], waaronder alcohol en/of drugsmisbruik, vandalisme, harde geluiden, vechtpartijen, bedreigingen, zorgen om [gedaagde 1] en haar familieleden en de inrichting van de voortuin.
2.5.
Eind april 2025 meldt [gedaagde 1] aan De Woonplaats dat ze problemen heeft met [gedaagde 2], onder meer bedreigingen, stalkingsgedrag en afhandig maken van geld.
2.6.
Op 7 mei 2025 heeft [gedaagde 2] zich laten inschrijven bij de gemeente (GBA) op het adres [adres].
2.7.
Op 27 mei 2025 heeft De Woonplaats een gesprek gevoerd met [gedaagde 1]. Per brief van diezelfde datum is aan haar bericht dat [gedaagde 2] zich moet uitschrijven uit het gehuurde. In de brief staat dat het in strijd met de Algemene Voorwaarden is dat [gedaagde 1] [gedaagde 2] in huis heeft genomen.
2.8.
[gedaagde 1] is door tussenkomst van Veilig Thuis uit de woning opgehaald. Zij heeft duidelijk gemaakt dat zij niet zal terugkeren in de woning en haar bewindvoerder De Stadsbank heeft de huurovereenkomst opgezegd per 4 juni 2025. De Woonplaats heeft de opzegging bevestigd.

3.Het geschil

3.1.
De Woonplaats vordert dat de voorzieningenrechter de bewindvoerder van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt om de woning aan de [adres] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis, met al hetgeen daartoe behoort en met wie of wat daarin of daarop aanwezig is, te ontruimen, in goede staat en onder afgifte van de sleutels aan De Woonplaats op te leveren en vervolgens ontruimd te houden.
Tevens vordert De Woonplaats om [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
De Woonplaats legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] heeft de huur opgezegd en de woning verlaten, maar zij moet de woning nog wel correct opleveren. Zolang [gedaagde 2] daar verblijft, maakt hij het voor [gedaagde 1] onmogelijk om op te leveren.
3.3.
[gedaagde 2] verbleef eerder bij een andere huurster van De Woonplaats, die hem er uit heeft gezet. [gedaagde 2] verblijft nu in de woning aan de Spaarnestraat zonder recht of titel. Er komen al lange tijd klachten over overlast. Op 3 juni 2025 ontving De Woonplaats het verontrustend bericht dat in de voortuin van de woning een graf was ingericht. Uit de berichtgeving blijkt dat [gedaagde 2] de zoon van [gedaagde 1] beschuldigt van diefstal van een fatbike, hem dood wenst en daartoe alvast een graf heeft gemaakt. Ook heeft hij jeugdfoto’s van de zoon voor het raam gehangen.
De Woonplaats heeft [gedaagde 2] bij brief van 4 juni gesommeerd om uiterlijk 6 juni 2025 te vertrekken uit de woning. [gedaagde 2] heeft laten weten niet te willen vertrekken. [gedaagde 2] is geen huurder van De Woonplaats en De Woonplaats is niet van plan aan hem een ander woning te geven, zoals hij heeft gevraagd.
Op 5 juni 2025 heeft de gemachtigde van De Woonplaats een sommatie gestuurd aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om op 6 juni de woning te ontruimen.
Ten tijde van de mondelinge behandeling is er nog steeds sprake van overlast, ook
’s-nachts.

4.De beoordeling

4.1.
In een zaak als de onderhavige dient te worden beoordeeld of er sprake is feiten en omstandigheden die een ontruiming van het gehuurde rechtvaardigen. Bij toewijzing van een vordering tot een zeer ingrijpende en meestal onomkeerbare maatregel als ontruiming in kort geding dient terughoudendheid te worden betracht, gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn als deze vooruit loopt op een vonnis in een bodemprocedure waarbij met een grote mate van waarschijnlijkheid eveneens de ontruiming zal worden bevolen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanig ernstige tekortkoming en van een zodanig spoedeisend belang dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
4.2.
Het vereiste spoedeisend belang is, gelet op de aard van de vorderingen en hetgeen De Woonplaats daaromtrent gesteld heeft, aanwezig. Dit betekent dat de vorderingen van De Woonplaats inhoudelijk kunnen worden behandeld.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor beide gedaagden geldt dat er geen geldige huurovereenkomst (meer) is voor de woning. De overeenkomst van [gedaagde 1] is door haar bewindvoerder met ingang van 4 juni 2025 opgezegd en De Woonplaats heeft die opzegging bevestigd. [gedaagde 2] heeft nooit een huurovereenkomst gehad of een andere titel op grond waarvan hij in de woning mag verblijven.
4.4.
De kantonrechter oordeelt in kort geding dat het waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure de ontruiming van beide gedaagden zal worden toegewezen.
4.5.
[gedaagde 1], die heeft opgezegd, is verplicht de woning te ontruimen en leeg en schoon op te leveren, zodat deze opnieuw kan worden verhuurd. Zij heeft [gedaagde 2] in huis gehaald, die de woning niet wil verlaten en ook heeft zij de woning niet leeg en schoon opgeleverd met inleveren van de sleutels. De vordering tot ontruiming jegens [gedaagde 1] zal worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn voor [gedaagde 1] wordt gesteld op één week na betekening van dit vonnis.
4.6.
Ook [gedaagde 2] moet de woning ontruimen. In de eerste plaats verblijft hij in de woning zonder recht of titel. Bovendien acht de voorzieningenrechter - gezien het gestelde in de dagvaarding en hetgeen is besproken ter zitting - aannemelijk dat er sprake is van overlast.
Overlast levert een tekortkoming op die de ontbinding en ontruiming rechtvaardigt.
Het belang van [gedaagde 2] om woonruimte te behouden weegt daar niet tegen op.
4.7.
De gevorderde ontruiming van [gedaagde 2] zal worden toegewezen zoals gevorderd, dus 48 uur na betekening van dit vonnis.
4.8.
De Woonplaats vordert dat [gedaagde 2] wordt veroordeeld in de proceskosten. [gedaagde 2] is in het ongelijk gesteld en daarom moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Woonplaats worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
958,45

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Stadsbank Oost Nederland, in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [gedaagde 1], om binnen één week na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van De Woonplaats zijn, en de sleutels af te geven aan De Woonplaats;
5.2.
veroordeelt Groenveld om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van De Woonplaats zijn, en de sleutels af te geven aan De Woonplaats;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van € 958,45, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.M.S. Kuipers op 17 juni 2025.