ECLI:NL:RBOVE:2025:3914

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
11698305 \ CV EXPL 25-1548
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een recreatiewoning door een mede-eigenaar in kort geding

In deze zaak vordert eiser, mede-eigenaar van een recreatiewoning, in kort geding ontruiming van de woning door gedaagde, die gebruik maakt van de woning. De gemeente Hardenberg heeft eiser een last onder dwangsom opgelegd om de bewoning te beëindigen, waartegen hij geen bezwaar heeft ingediend. Eiser heeft de vordering tot ontruiming ingesteld om te voorkomen dat de gemeente overgaat tot invordering van de dwangsom. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er een huurovereenkomst bestaat en omdat de andere mede-eigenaar, die ook moeder van gedaagde is, niet instemt met de ontruiming. De kantonrechter oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11698305 \ CV EXPL 25-1548
Vonnis in kort geding van 18 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. S.M. Carabain-Klomp,
tegen
[gedaagde 1], handelende in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J.M. Pinners.

1.Waar gaat de zaak om?

Eiser is mede-eigenaar van een recreatiewoning. Gedaagde maakt gebruik van de woning. De gemeente Hardenberg heeft eiser een last onder dwangsom opgelegd om de bewoning te beëindigen. Daartegen heeft eiser geen bezwaar ingediend. Om te voorkomen dat de gemeente tot het invorderen van de dwangsom zal overgaan, heeft eiser in kort geding ontruiming van de woning gevorderd. De kantonrechter wijst de vordering af en zal hierna uitleggen hoe hij dit oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 mei 2025 met producties 1 tot en met 4,
- de producties 1 tot en met 3 van gedaagde,
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de door mr. Pinners namens gedaagde overgelegde bladzijde 5 van productie 1,
- de pleitnota van mr. Pinners namens gedaagde,
- de e-mail van de rechtbank aan de gemachtigden van partijen van 4 juni 2025,
- de reactie daarop van de gemachtigden van partijen van 4 juni 2025.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
Eiser is samen met zijn ex-echtgenote [naam] eigenaar van de recreatiewoning aan [adres] (hierna: de woning). Dit betreft de voormalige echtelijke woning. Eiser heeft in de woning samen met [naam] en hun twee kinderen gewoond.
3.2.
Op 4 september 2023 heeft eiser zich uitgeschreven bij de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) op dit woonadres en heeft hij zich ingeschreven op een woonadres in de gemeente Hoogeveen.
3.3.
Op dit moment maakt alleen de dochter van eiser, gedaagde, gebruik van de woning.
Eiser betaalt alle lasten van de woning.
3.4.
Bij brief van 12 oktober 2023 heeft de gemeente Hardenberg eiser meegedeeld dat zij voornemens is een last onder dwangsom op te leggen in verband met de volgens de gemeente illegale permanente bewoning van de recreatiewoning. Met het uitschrijven van het adres door eiser bij de BRP is volgens de gemeente Hardenberg het aan eiser eerder verleende gedoogrecht vervallen.
3.5.
Bij besluit van 28 november 2024 heeft de gemeente Hardenberg de last onder dwangsom opgelegd. Eiser moet binnen vier weken de bewoning van de recreatiewoning beëindigen en beëindigd houden. De dwangsom bedraagt € 2.500,- per maand, met een maximum van € 10.000,-. Eiser heeft geen bezwaar ingediend tegen dit besluit.
3.6.
De gemeente Hardenberg heeft dezelfde last onder dwangsom opgelegd aan [naam] (als mede-eigenaar) en gedaagde (als bewoner). Zij hebben beiden bezwaar ingediend tegen het besluit van de gemeente.
3.7.
Bij brief van 14 januari 2025 heeft de gemeente Hardenberg eiser bericht dat zij de begunstigingstermijn heeft verlengd tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van [naam] en gedaagde.
3.8.
Bij e-mail van 9 april 2025 heeft de gemeente Hardenberg de gemachtigde van eiser bericht dat de begunstigingstermijn is verlopen sinds 3 april 2025 en eiser daarom de eerste dwangsom is verschuldigd op 30 april 2025. De gemeente geeft verder aan dat zij de invordering van verbeurde dwangsommen kan opschorten wanneer eiser een kort geding opstart om de woning te ontruimen.
3.9.
Vervolgens heeft eiser gedaagde in kort geding betrokken.

4.Het geschil

4.1.
Eiser vordert - kort samengevat - dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde zal veroordelen tot ontruiming van de woning binnen zes weken na dit vonnis, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt eiser dat gedaagde de woning moet verlaten om te voorkomen dat de gemeente Hardenberg bij hem overgaat tot invordering van verbeurde dwangsommen. Ook kan van hem niet worden gevergd dat hij nog langer alleen alle lasten van de woning blijft betalen. Hij wil de woning gaan verkopen, aldus eiser.
4.3.
Gedaagde voert verweer. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat eiser niet bevoegd is om zonder instemming van de andere mede-eigenaar ontruiming van de woning te vorderen. Daarnaast is volgens gedaagde de door de gemeente aan eiser opgelegde last onder dwangsom nog niet onherroepelijk, nu zij en [naam] bezwaar hebben ingediend. Verder rechtvaardigt de last onder dwangsom een ontruiming van de woning niet. Het was redelijker geweest als eiser tijdig tegen het besluit van de gemeente was opgekomen, aldus gedaagde.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Het toetsingskader
5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming van een woning een maatregel is die diep ingrijpt. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet volgens vaste jurisprudentie terughoudendheid worden betracht. De vordering kan slechts toegewezen worden als het in hoge mate waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat de ontruiming zal worden toegewezen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing in die bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
Het spoedeisend belang
5.2.
Eiser heeft een last onder dwangsom opgelegd gekregen en stelt dat hij de invordering van verbeurde dwangsommen alleen kan voorkomen door het opstarten van dit kort geding. In zoverre heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
De gevorderde ontruiming
5.3.
In dit kort geding gaat het uitsluitend om de vraag of eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een bodemrechter zal komen tot toewijzing van de vordering tot ontruiming van de woning. De bestuursrechtelijke aangelegenheid of de gemeente terecht de last onder dwangsom heeft opgelegd, blijft buiten beschouwing. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is de vordering van eiser om de navolgende twee redenen niet toewijsbaar.
-
De overeenkomst van bruikleen is niet opgezegd of beëindigd
5.4.
Eiser stelt in de dagvaarding dat sprake is van een mondelinge huurovereenkomst, waarbij gedaagde geen huur betaalt aan eiser. Gedaagde betwist daarentegen dat sprake is van een mondelinge huurovereenkomst. Volgens gedaagde wil zij wel een vergoeding betalen aan haar ouders - eiser en [naam] - voor het gebruik van de woning, maar daarvoor heeft haar bewindvoerder een schriftelijke huurovereenkomst nodig. Deze is er niet omdat eiser weigert hieraan mee te werken, aldus gedaagde.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een huurovereenkomst. Gedaagde betaalt op dit moment geen tegenprestatie voor het gebruik van de woning. Om die reden is het aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst van bruikleen. Eiser heeft aan zijn vordering tot ontruiming ten grondslag gelegd dat hij wil voorkomen dat de gemeente Hardenberg bij hem dwangsommen gaat vorderen. Ook wil eiser de woning gaan verkopen omdat hij niet langer de lasten voor de woning alleen wil betalen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit onvoldoende om tot toewijzing van de vordering van eiser te komen. In het geval eiser van mening is dat gedaagde de woning moet verlaten, dan had het op zijn weg gelegen om de gebruiksovereenkomst met gedaagde op te zeggen of te beëindigen. Niet gesteld of gebleken is dat eiser dit heeft gedaan. Voor het geval de dagvaarding in kort geding als een opzegging van de gebruiksovereenkomst moet worden beschouwd geldt, dat eiser een redelijke opzegtermijn moet hanteren waarbij aansluiting kan worden gezocht bij de opzegtermijn ingeval van een huurovereenkomst (ten minste drie maanden). Die termijn is niet verstreken.
-
De mede-eigenaar stemt niet in met de vordering
5.6.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat eiser niet bevoegd is om de vordering in te stellen. Volgens gedaagde kan eiser niet zelfstandig een vordering tot ontruiming instellen omdat hij daarvoor de instemming van de andere mede-eigenaar van de woning nodig heeft. Dit heeft eiser niet betwist.
5.7.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling was [naam] aanwezig en zij heeft desgevraagd verklaard niet in te stemmen met de vordering van eiser. Gedaagde mag van [naam], haar moeder, wel in de woning blijven en dit betekent dat de ontruiming ook om deze reden niet kan worden toegewezen. Gedaagde verblijft immers niet zonder recht of titel in de woning nu haar moeder daarmee wel instemt.
Conclusie
5.8.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering van eiser wordt afgewezen.
5.9.
Gelet op de (familie)relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vordering van eiser af,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.