ECLI:NL:RBOVE:2025:3916

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
11368056 \ CV EXPL 24-3836
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van gehuurde bedrijfsruimte na ontbinding huurovereenkomst

In een eerdere procedure bij de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden. In dit vonnis wordt de door verhuurders gevorderde ontruiming van het gehuurde toegewezen. De gedaagden hebben hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, maar dit staat de ontruiming niet in de weg. De procedure omvat een dagvaarding, conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling. De eisende partijen, [eiser 1] en [eiser 2], hebben de ontruiming gevorderd omdat de huurovereenkomst per 1 januari 2025 is ontbonden. De gedaagden, bestaande uit [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], hebben verweer gevoerd en stellen dat de huurachterstand inmiddels is voldaan, waardoor de rechtsgrond voor ontbinding niet meer bestaat. De kantonrechter oordeelt dat het belang van de eisers bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van de gedaagden bij het behoud van de huidige situatie. De ontruiming wordt toegewezen met een termijn van vier weken na betekening van het vonnis. De gedaagden worden ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens voortgezet gebruik van het gehuurde. De proceskosten worden aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11368056 \ CV EXPL 24-3836
Vonnis van 17 juni 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser 1] en [eiser 2],
gemachtigde: mr. H.G. Ruis,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 3], hierna te noemen [gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2],
te [vestigingsplaats], hierna te noemen [gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats 4], hierna te noemen [gedaagde 3],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: mr. C.A.M.J.M. Joosten.
Samenvatting
In een eerdere procedure bij de kantonrechter van deze rechtbank is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden. In navolging daarvan wordt in dit vonnis de door verhuurders gevorderde ontruiming van het gehuurde toegewezen. Dat tegen het eerdere vonnis hoger beroep is aangetekend, staat daaraan niet in de weg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties (1-5)
- de conclusie van antwoord met (nagekomen) producties (1-9)
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte tot wijziging van eis
- de mondelinge behandeling van 31 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] huurt sinds 1 januari 2018 de bedrijfsruimte staande en gelegen aan de [adres] (hierna: gehuurde). [eiser 1] en [eiser 2] zijn vanaf
1 december 2021 eigenaar van het pand. In het pand is een pizzeria gevestigd die met ingang van 1 januari 2022 wordt geëxploiteerd onder de naam [gedaagde 2]. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn de vennoten van [gedaagde 2].
2.2.
In een eerdere procedure bij de kantonrechter van deze rechtbank is op 1 oktober 2024 vonnis gewezen. Hierin heeft de kantonrechter onder andere beslist dat de huurovereenkomst wegens een huurachterstand van in ieder geval acht maanden wordt ontbonden per 1 januari 2025. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagden] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De procedure in hoger beroep loopt nog.
2.3.
[gedaagden] heeft na voornoemd vonnis de achterstallige huurpenningen voldaan en sindsdien maandelijks een bedrag ter hoogte van de maandelijkse huur aan [eiser 1] en [eiser 2] voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen om tot ontruiming van het gehuurde over te gaan met ingang van 1 januari 2025 dan wel een in goede justitie vast te stellen datum, met medeneming van de hunnentwege in het gehuurde aanwezige zaken en onder verwijdering van de afvoerpijp op het dak van het gehuurde en onder correcte oplevering van het gehuurde, leeg en ontruimd en bezemschoon, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis met de ontruiming in gebreke blijven, met machtiging van [eiser 1] en [eiser 2] om zo nodig door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder tot ontruiming over te gaan, op kosten van [gedaagden];
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen om maandelijks telkens uiterlijk op de eerste van de maand bij wege van schadevergoeding wegens voortgezet gebruik van het gehuurde aan [eiser 1] en [eiser 2] de somma van € 1.216,69 (inclusief voorschot wegens gebruik van gas en water) te betalen, tot en met de maand waarin zij alsnog tot ontruiming en oplevering van het gehuurde zijn overgegaan;
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen aan de vorderingen ten grondslag dat de huurovereenkomst met [gedaagde 1] per 1 januari 2025 is ontbonden en dat [gedaagden] nu dus zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. In de vorige procedure hebben [eiser 1] en [eiser 2] per abuis nagelaten om naast ontbinding van de huurovereenkomst ontruiming van het gehuurde te vorderen, daarom vorderen zij die ontruiming in deze procedure alsnog.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2]. Mocht de ontruiming wel worden toegewezen, dan vragen zij de rechtbank een redelijke ontruimingstermijn van minimaal zes maanden vast te stellen.
3.4.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat zij onevenredig in haar belangen wordt geschaad als de vordering tot ontruiming wordt toegewezen. Zij voert aan dat de huurachterstand inmiddels is voldaan, zodat de rechtsgrond voor ontbinding van de huurovereenkomst niet meer bestaat. Volgens [gedaagden] is de kans dan ook groot dat het vonnis van de kantonrechter waarin de ontbinding is uitgesproken in hoger beroep wordt vernietigd. Wanneer nu ontruiming wordt toegewezen, ontstaat er een onomkeerbare situatie. Ook wijst zij erop dat het ontstaan van de huurachterstand is toe te rekenen aan [eiser 1] en [eiser 2], omdat zij niet hebben meegewerkt aan het verkrijgen van een exploitatievergunning, zodat de pizzeria noodgedwongen maanden gesloten is geweest. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid daarom onaanvaardbaar als [gedaagden] wordt gedwongen het gehuurde te ontruimen, aldus [gedaagden].
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld moet worden of [gedaagden] veroordeeld moet worden het gehuurde te ontruimen. De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.2.
Voorop staat dat de rechtbank in een eerdere procedure bij vonnis van
1 oktober 2024 de huurovereenkomst per 1 januari 2025 heeft ontbonden en dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 7:224 BW rust op [gedaagden] daarom de verplichting om het gehuurde weer ter beschikking te stellen aan [eiser 1] en [eiser 2]. De vordering tot ontruiming is in beginsel dan ook toewijsbaar.
4.3.
[gedaagden] heeft omstandigheden aangevoerd op grond waarvan volgens haar het vonnis van 1 oktober 2024 door het hof zal worden vernietigd, zodat zij onevenredig in haar belangen wordt geschaad als voorafgaand aan de uitspraak van het hof de vordering tot ontruiming wordt toegewezen. In wezen beroept zij zich op schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 1 oktober 2024 totdat het hof in hoger beroep heeft beslist. Hiervoor geldt als maatstaf dat de partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak heeft verkregen in beginsel het recht heeft om deze uitspraak ten uitvoer te leggen. Dit kan onder bijzondere omstandigheden toch (tijdelijk) door de rechter in een executiegeschil worden verboden. Het gaat daarbij om de situatie dat het belang van de partij bij voorlopig behoud van de bestaande situatie, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij tenuitvoerlegging, waarbij de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing blijft (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.4.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat zij een zwaarwegend belang heeft bij het voorlopig behoud van de huidige situatie. Wanneer er tot ontruiming wordt overgegaan kan zij niet langer haar pizzeria exploiteren, terwijl zij de huurachterstand volledig heeft voldaan en nu maandelijks het huurbedrag voldoet. Dat er een huurachterstand was ontstaan had volgens haar enkel te maken met het uitblijven van de exploitatievergunning en dit is volgens haar veroorzaakt doordat [eiser 1] en [eiser 2] niet meewerkten aan de verkrijging hiervan door geen huurovereenkomst op naam van [gedaagde 2] te overleggen. [eiser 2] en [eiser 1] stellen een zwaarwegend belang te hebben bij ontruiming van het gehuurde, zodat zij het gehuurde aan een andere partij kan verhuren en zij niet langer verbonden is met de in haar ogen slechte huurder [gedaagden].
4.5.
De kantonrechter oordeelt dat het belang van [gedaagden] bij voorlopig behoud van de bestaande situatie hier niet zwaarder weegt dat het belang van [eiser 1] en [eiser 2] om na de ontbinding van de huurovereenkomst het gehuurde te ontruimen. Dat de huurachterstand inmiddels is voldaan is daarvoor onvoldoende. De omstandigheden die [gedaagden] hier aanvoert als oorzaak van de eerder ontstane huurachterstand, heeft de kantonrechter al betrokken in het vonnis waarin ontbinding van de huurovereenkomst is uitgesproken. Dat die oordeelsvorming berust op een kennelijke misslag is niet gesteld en niet gebleken.
4.6.
Gelet op het voorgaande hebben [eiser 1] en [eiser 2] in navolging van de uitvoerbaar bij voorraad uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst, recht en belang bij de ontruiming van het gehuurde. De gevorderde ontruiming zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn wordt vastgesteld op vier weken na betekening van het vonnis. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat de toe te wijzen ontruiming via de deurwaarder afgedwongen kan worden. Ook de gevorderde machtiging wordt afgewezen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben namelijk voldoende aan het ontruimingsvonnis om de deurwaarder te mogen inschakelen wanneer [gedaagden] niet vrijwillig tot ontruiming overgaat. Hiervoor hebben zij dus geen rechterlijke machtiging nodig. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijk machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen, die bevoegdheid ontleent hij namelijk rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv overeenkomstig van toepassing wordt verklaard. De vordering om maandelijks, tot aan het moment van ontruiming, een bedrag van € 1.216,69 te voldoen wordt wel toegewezen.
4.7.
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn in het ongelijk gesteld en worden daarom hoofdelijk in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,92
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
737,92

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk om het gehuurde binnen vier weken na betekening van dit vonnis te ontruimen met medeneming van de van hunnentwege in het gehuurde aanwezige zaken, onder verwijdering van de afvoerpijn op het dak van het gehuurde en onder correcte oplevering van het gehuurde, leeg en ontruimd en bezemschoon,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk om maandelijks, telkens uiterlijk op de eerste van de maand, bij wege van schadevergoeding wegens voortgezet gebruik aan [eiser 1] en [eiser 2] een bedrag te voldoen van € 1.216,69 (inclusief voorschot wegen gebruik van gas en water), tot en met de maand waarin zij tot ontruiming en oplevering van het gehuurde zijn overgegaan,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de proceskosten van € 737,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
17 juni 2025.