ECLI:NL:RBOVE:2025:3922

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
71.143114.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs en deelname aan een criminele organisatie

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het vervaardigen en/of handelen in synthetische harddrugs, te weten amfetamine en MDMA, en aan deelname aan een criminele organisatie die gericht was op de productie van deze drugs. De feiten vonden plaats tussen 1 juni 2019 en 18 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk heeft gehandeld in deze middelen en dat hij deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de maatschappelijke impact van de drugshandel en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en zijn wens om zich te distantiëren van de criminaliteit. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 17 juni 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.143114.23 (P)
Datum vonnis: 17 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 mei 2025 en 17 juni 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadslieden mr. M.M.H. Zuketto en mr. L.A. van Essen, advocaten in Maastricht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich, in de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020, schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen van het) vervaardigen van en/of handelen in amfetamine en/of MDMA;
feit 2: in de periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die gericht was op de productie van synthetische harddrugs en de voorbereiding daarvan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020 te [plaats 1], gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd, althans opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (telkens) (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4], althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en een of meer perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of een of meer anderen, en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het vervaardigen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen
en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (synthetische harddrugs, te weten amfetamine en/of MDMA) en/of
- misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het procesdossier onvoldoende aanwijzingen en identificerende gegevens bevat aan de hand waarvan bewezen kan worden verklaard dat verdachte de gebruiker is van het EncroChat-account [accountnaam 1].
De verdediging heeft verder verzocht verdachte integraal vrij te spreken, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, ook indien wel aangenomen zou worden dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het hiervoor genoemde EncroChat-account.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Productie synthetische drugs in [plaats 1]
Op 18 maart 2020 werd [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) aangehouden in een Fiat Ducato. Bij inspectie van de laadruimte van de Fiat Ducato zag de verbalisant meerdere vuilniszakken liggen en rook hij een chemische geur. In de vuilniszakken zaten gele schoonmaakdoekjes, een filterbus voor een zuurstofmasker, meerdere doosjes van latex handschoenen, een kartonnen doos met een aantal aluminium buizen en een paar laarzen, die een chemische geur afgaven. De aangetroffen goederen in combinatie met de chemische geur die werd waargenomen, hebben het vermoeden doen ontstaan dat [medeverdachte 8] zich bezighield met het vervaardigen van harddrugs. [2]
Naar aanleiding daarvan is het perceel van [medeverdachte 8] aan de [adres 1] te [plaats 1] op 18 maart 2020 doorzocht. Bij die doorzoeking werd een openstaande zeecontainer aangetroffen met daarin meerdere jerrycans en een kookstel. Ook werden op het perceel meerdere gevulde 1000 liter containers (hierna: IBC’s) aangetroffen die voor het merendeel waren afgedekt met zeil of camouflagenetten.
Naast deze aangetroffen goederen werden op verschillende andere plaatsen op het perceel, in verschillende ruimtes, goederen aangetroffen, waaronder:
  • ongeveer 735 liter vloeistof, die met behulp van een elektronisch identificatieapparaat, de First Defender (hierna: FD), indicatief werd vastgesteld als BMK;
  • ongeveer 20 liter vloeistof, met behulp van de FD indicatief vastgesteld als amfetamine;
  • 209 sealpakketten van elk ongeveer 2,6 kilogram met tabletten (in totaal 1.500.000 tabletten);
  • ongeveer 1100 kilo witte/gele poeder en brokken, met behulp van de FD indicatief vastgesteld als MAPA en APAA;
  • veel verschillende soorten hardware, onder meer ketels, scheitrechters, emmers, klemdekselvaten, jerrycans, en IBC's.
De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn onderzocht en bemonsterd. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in de aangetroffen 20 liter vloeistof amfetamine aangetoond [4] en dat de monsters van de 1.500.000 tabletten MDMA bevatten. [5]
Verder zijn op de locatie in [plaats 1] (grond)stoffen aangetroffen waarvan zowel de LFO als het NFI hebben gerapporteerd dat deze worden gebruikt bij de productie van amfetamine. [6] Op basis van de aangetroffen chemicaliën, productieapparatuur en afvalstoffen concludeert de LFO dat op deze locatie op grote schaal BMK en amfetamine werden geproduceerd. [7]
Identificatie verdachte als [accountnaam 1]
Bij het onder 1 ten laste gelegde komt het voor de bewijsvoering in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-berichten. De politie heeft aan verdachte en zijn medeverdachten bepaalde EncroChat-accounts toegeschreven die zij in verschillende perioden zouden hebben gebruikt. Voor het antwoord op de vraag of een verdachte als gebruiker van een bepaald account kan worden geïdentificeerd, heeft de politie onder meer gekeken naar onderlinge verbanden tussen de inhoud van chatberichten, paallocaties van EncroChat- en telefoontoestellen, in beslag genomen goederen en naar dat wat men wist over de persoonlijke omstandigheden van de in het onderzoek naar voren gekomen verdachten. De politie en het Openbaar Ministerie hebben ten aanzien van een aantal accounts geconcludeerd dat op basis van de gevonden aanwijzingen de identiteit van de gebruiker kan worden vastgesteld.
Verdachte is door de politie geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account “[accountnaam 1]” en als de persoon met de bijnaam “[alias 1]”
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen, zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van notities van de encro-gebruiker “[accountnaam 1]”, het aanvullend proces-verbaal van bevindingen over encro-gebruiker “[accountnaam 1]” en het proces-verbaal identificatie van “[alias 1]”. [8] Uit deze processen-verbaal komt naar voren dat verdachte ook wel “[alias 1]” genoemd wordt, hetgeen overeenkomt met het beroep van verdachte, en dat de EncroChat-gebruiker “[accountnaam 1]” verbleef op het adres “[adres 2] te [plaats 5]”, wat het adres is van de vriendin van verdachte en hun twee kinderen en op welk adres verdachte ook ingeschreven heeft gestaan. Verder is EncroChat-gebruiker “[accountnaam 1]” door zijn contacten opgeslagen als “[alias 1]” en “[alias 2]”, terwijl de voornaam van verdachte [verdachte] is, verdachte geboren is in [geboorteplaats] en zijn beroep [alias 1] is.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte de gebruiker is van het EncroChat-account [accountnaam 1].
Identificatie medeverdachten [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8]
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die door de politie in het ‘proces-verbaal identificatie Encro-gebruiker [accountnaam 2] als [medeverdachte 9] ’ en het ‘proces-verbaal identiteit [accountnaam 3] en beschrijving historische notities [accountnaam 3]’ zijn opgenomen, tot de conclusie dat [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9]) de bijnaam ‘[alias 3]’ had en dat hij gedurende de tenlastegelegde periode de gebruiker is geweest van de accounts ‘[accountnaam 2]’ en ‘[accountnaam 3]’. [9] Uit het ‘proces-verbaal van bevindingen over bijnamen in de aangetroffen en in beslag genomen notities [adres 1] te [plaats 1]’ leidt de rechtbank verder af dat [medeverdachte 9] ‘[alias 4]’ en ‘[alias 4]’ wordt genoemd. [10]
Verder komt de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in voornoemd ‘proces-verbaal bevindingen over bijnamen in de aangetroffen en in beslag genomen notities [adres 1] te [plaats 1]’ tot de conclusie dat [medeverdachte 8] ‘[alias 5]’ en ‘[alias 5]’ werd genoemd.
EncroChatberichten en documenten uit de woning van [medeverdachte 8]
De politie heeft een gesprek aangetroffen tussen de EncroChat-accounts [accountnaam 4] en [accountnaam 5], gedateerd op 9 april 2020, waarin [accountnaam 5] zegt “ze zeggen dat er bij de dom ketels met daarop DNA gevonden is” en “zolang jou dna of dat van [alias 1] en [alias 6] niet gevonden wordt interesseert mij het geen reet”. [11] De rechtbank is van oordeel dat, nu “[alias 5]” een bijnaam is van [medeverdachte 8] en op het perceel van [medeverdachte 8] aan de [adres 1] te [plaats 1] een drugslab is aangetroffen, het aannemelijk is dat het gesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] over dit lab ging. Uit het gesprek volgt dat er DNA van verdachte (namelijk [alias 1]) kan worden aangetroffen in dit lab, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank duidt op betrokkenheid van verdachte bij dit lab.
Bovendien zijn er tijdens de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 8] documenten aangetroffen met de titels “De Pot” en “Totale opbrengst”, waarin berekeningen staan en overzichten van kosten en opbrengsten, waarin diverse keren de naam “[alias 1]” wordt genoemd. [12] Ook de namen “[alias 4]”, [alias 5] en [alias 5] komen in de aangetroffen documenten met de titels “De Pot” en “Totale opbrengst” prominent naar voren. [13]
In de berekeningen staat “liters verkocht”, winst en bedragen die uit en in “de pot” gaan. De rechtbank overweegt, gelet op het voorgaande, dat deze berekeningen betrekking hebben op (opbrengsten uit) synthetische drugs en dat hieruit blijkt dat verdachte meedeelde in de winst.
Dat verdachte meedeelde in de winst, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit een gesprek dat verdachte met zijn EncroChat-account [accountnaam 1] - blijkens een notitie onder de naam "[alias 1]" in een historische notitie van het encrochat account [accountnaam 3] - met [medeverdachte 9] heeft gevoerd. [14] In dit gesprek wordt gesproken over “draaien”. Verdachte heeft in dit gesprek onder meer het volgende gezegd “Hebben 2 weken geleden al heel de avond zitten rekenen maar wil best nog een keer rekenen maar ik wil mijn deel van die 900kg hebben... Ik heb nog helemaal nul van die partij en toen ik vertrok stond er 480 dus waar is mijn deeltje”. Verder zegt verdachte “Ik heb alles liters die meegenomen heb afgegeven op 20 liter na de laatste keer van die 500… We hebben daar 3 uur zitten rekenen en komen allebei op zelfde uit dus wat moet ik zeggen? We hebben er zelf puinhoop van gemaakt [naam 1] [naam 2] [alias 6] jij ik [alias 5] hebben allemaal liters gehad ervan”. Ook zegt verdachte: “Die mensen hebben allemaal gewerkt hebben allemaal geld ervan gekregen. Jij hebt ook liters gehad [alias 5] ook. Ik ook. Dus het is geen simpele optel som.” Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de term ‘draaien’ crimineel jargon is voor de productie van synthetische drugs. Gelet op de inhoud van deze gesprekken, in combinatie met het feit dat [alias 5] de bijnaam van [medeverdachte 8] is en gezien de aangetroffen synthetische drugs in [plaats 1] op het perceel van [medeverdachte 8], is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit gesprek ging én over het verdelen van de winst van geproduceerde drugs in het aangetroffen drugslab én over de aangetroffen hoeveelheid van 20 liter synthetische drugs.
Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat het niet duidelijk is om welke stoffen het gaat die vermeld worden in de aangetroffen documenten en in bovengenoemd gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 9], verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen en in het bijzonder naar de genoemde 20 liter die overeenkomt met de hoeveelheid synthetische drugs die is aangetroffen op het perceel van [medeverdachte 8] aan de [adres 1] in [plaats 1] op
18 maart 2020. Voor zover de verdediging heeft willen zeggen dat de 20 liter ziet op MAPA, APAA of BMK, overweegt de rechtbank dat dit grondstoffen zijn voor de productie van synthetische drugs en de aanwezigheid van deze grondstoffen derhalve eveneens zou duiden op de vervaardiging van synthetische drugs.
Conclusie
Gelet op de hiervoor genoemde EncroChat-berichten en de documenten met de titels “De Pot” en “Totale opbrengst” is de rechtbank van oordeel dat verdachte betrokken was bij de productie van synthetische drugs in het lab in [plaats 1]. Gezien het feit dat enerzijds kennelijk DNA van verdachte zou kunnen worden aangetroffen op de productielocatie en verdachte anderzijds meedeelde in de winst van de productie, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en onder meer [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9], dat sprake is van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2
De vraag is vervolgens of verdachte ook heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet (OW), die gericht was op de productie van synthetische harddrugs en de voorbereiding daarvan in [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4].
Artikel 11b OW betreft een lex specialis van de lex generalis uit artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Als specifieke aanvullende eis ten opzichte van de strafbaarstelling in artikel 140 Sr geldt dat de criminele organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van Opiumwetmisdrijven. Voor de betekenis, strekking en reikwijdte van de verschillende bestanddelen in artikel 11b OW moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak over artikel 140 Sr.
Om te komen tot een bewezenverklaring op grond van het bepaalde in artikel 11b OW moet aan de volgende drie voorwaarden worden voldaan:
er moet sprake zijn geweest van een organisatie;
die organisatie moet tot oogmerk hebben gehad het plegen van Opiumwetmisdrijven;
verdachte moet opzettelijk aan die organisatie hebben deelgenomen.
De rechtbank is onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder feit 1 van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat sprake is geweest van een criminele organisatie die tot oogmerk had het produceren van amfetamine en MDMA en het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe. Uit de documenten met de titels “De Pot” en “Totale opbrengst” en de genoemde EncroChat-berichten concludeert de rechtbank dat verdachte deel uitmaakte van een groep personen die investeerden in het aanschaffen van benodigdheden voor de productie van synthetische drugs in het lab in [plaats 1] en die samen deelden in de opbrengst. Verdachte had derhalve een aandeel in gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, zodat hij heeft deelgenomen aan de organisatie. De gedragingen van verdachte zijn daarnaast van zodanige aard dat daarin naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op de deelneming aan de criminele organisatie ligt besloten.
Uit het dossier blijkt niet dat de betrokkenheid van verdachte zich verder heeft uitgestrekt dan tot de productielocatie van synthetische drugs in [plaats 1]. Er zijn weliswaar meerdere productielocaties van synthetische drugs aangetroffen, onder andere in [plaats 2], [plaats 3] en [plaats 4], die mogelijk te linken zijn aan de productielocatie in [plaats 1], maar de rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte ook bij deze locaties betrokken is geweest.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020 te [plaats 1], gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde telkens een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij in de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020 te [plaats 1], heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en anderen, en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het vervaardigen en/of bereiden van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (synthetische harddrugs, te weten amfetamine en MDMA).
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 10, 10a en 11b OW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij bewezenverklaring van de feiten de strafeis van de officier van justitie redelijk is.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 10 maanden, in georganiseerd verband, bezig gehouden met het medeplegen van de productie van synthetische harddrugs. De organisatie waarvan verdachte deel uitmaakte heeft zich op professionele wijze bezig gehouden met het produceren van grote hoeveelheden amfetamine en MDMA. Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd, een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie heeft verdachte geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de productie van (en de daaruit logischerwijs voortvloeiende handel in) verdovende middelen met zich meebrengen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit (in toenemende mate) gepaard gaat met verschillende vormen van andere (niet zelden zware) criminaliteit. Daarnaast schuilt in de productie van harddrugs direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in de natuur. De kosten voor het opruimen van dergelijk afval lopen hoog op. Daarnaast bestaat er ontploffingsgevaar, brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. Al met al ondervinden de maatschappij en het milieu ernstige overlast van dit soort feiten en wordt de samenleving als geheel ernstige schade toegebracht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van
17 december 2024. Daaruit komt naar voren dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen vanwege de illegale handel in verdovende middelen.
De rechtbank heeft ook gelet op het rapport van Reclassering Nederland van 1 oktober 2024. De reclassering schat het risico op recidive in als laag. Verdachte heeft de wens uitgesproken om zich te distantiëren van de criminaliteit en een stabiel leven op te bouwen, wat ook blijkt uit zijn inzet tijdens het toezicht in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerder opgelegde straf. Er is sprake van een stabiele dagbesteding als [alias 1], waarmee hij een toereikend inkomen genereert. Ook heeft verdachte een eigen huurwoning in [plaats 6]. Deze factoren zorgen voor stabiliteit en dragen bij aan het verminderen van de kans op recidive. De reclassering ziet geen noodzaak tot het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een veroordeling, gelet op de begeleiding in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De strafoplegging
Voor deelneming aan een criminele drugsorganisatie worden in de regel langdurige gevangenisstraffen opgelegd. De rechtbank dient bij de oplegging van een mogelijke straf op grond van artikel 63 Sr rekening te houden met een eerdere veroordeling, gewezen na het begaan van de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten. Verdachte is bij arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 11 augustus 2022 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Als de onderhavige strafzaak gevoegd was behandeld bij deze strafzaak, zou er aan verdachte waarschijnlijk een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren zijn opgelegd in plaats van 24 maanden. De rechtbank overweegt daarom dat in de onderhavige strafzaak een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren in beginsel passend en geboden is.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop ziet de rechtbank aanleiding om deze gevangenisstraf voor de duur van twee jaren voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van drie jaren. Nu de reclassering geen noodzaak ziet tot het opleggen van reclasseringstoezicht, zal de rechtbank dit niet opleggen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie Landelijke eenheid Dienst Infrastructuur met nummer LEFCE20002 (onderzoek 26Berne) van 30 april 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.ZD02; pagina 3; Proces-verbaalnummer PLO0900-2020081480-10
3.ZD02; pagina 24-37; Proces-verbaalnummer 2020-03-18- [plaats 1] - AvR
4.ZD02; pagina 104
5.ZD02; pagina 100-106
6.ZD02; pagina 24-37 en 100-106
7.ZD02; pagina 36
8.LEFCE20002-602 (Algemeen dossier Encrochat PV’s pagina 306-312), LEFCE20002-782 (persoonsdossier verdachte [verdachte] pagina 26-28) en LEFCE20002-498
9.Proces-verbaal van identificatie encrochat-gebruiker [accountnaam 2] als [medeverdachte 9] LEFCE20002-523 en proces-verbaal identiteit [accountnaam 3] en beschrijving historische notities [accountnaam 3]
10.Algemeen dossier Encrochat PV’s Pagina 9-15 (Proces-verbaal van bevindingen bijnamen in aantekeningen LEFCE20002-419)
11.Processen-verbaal van identiteit LEFCE20002-493 en LEFCE20002-456
12.LEFCE20002-91 met bijlagen (ZD02; pagina 402-484) en LEFCE20002-449 (pagina 492-502)
13.LEFCE20002-449 (pagina 492-502)
14.ZD02; pagina 723