ECLI:NL:RBOVE:2025:3924

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
11687089 \ CV EXPL 25-771
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert de bewindvoerder van eiser 4, die onder beschermingsbewind is gesteld, betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld van gedaagde B.V. Eiser 4 had een arbeidsovereenkomst met gedaagde die per 1 april 2025 is geëindigd. De bewindvoerder vordert onder andere het salaris over maart 2025, vakantiegeld en wettelijke verhogingen. Gedaagde is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd. De kantonrechter heeft de vorderingen van de bewindvoerder grotendeels toegewezen, met inachtneming van een eerder betaald bedrag van € 1.500,- door gedaagde. De wettelijke verhoging is toegewezen over het bruto loon, conform artikel 7:625 BW van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de achterstallige bedragen en de kosten van de procedure verhaald op gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11687089 \ CV EXPL 25-771
Vonnis in kort geding van 17 juni 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiser 1],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1],
waarvan de vennoten zijn
[eiser 2]en
[eiser 3], handelend in de hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder over de gelden en goederen die toebehoren aan
[eiser 4](hierna te noemen: [eiser 4]), wonende te [woonplaats],
eisende partijen,
hierna (samen) te noemen: de bewindvoerder (in mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. G.H. Hoekman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de brief van 4 juni 2025 van de zijde van de bewindvoerder met de daarin vermelde producties,
- de mondelinge behandeling van 6 juni 2025, waar de bewindvoerder en [eiser 4] (vertegenwoordigd) zijn verschenen. Namens [gedaagde] is niemand verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Samenvatting

2.1.
[eiser 4] is een arbeidsovereenkomst aangegaan met [gedaagde]. Per 1 april 2025 is deze arbeidsovereenkomst geëindigd. De bewindvoerder van [eiser 4] vordert - kort gezegd - achterstallig salaris, vakantiegeld en de wettelijke verhoging over het niet (tijdig) betaalde salaris en vakantiegeld. [gedaagde] is niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal de vorderingen van de bewindvoerder grotendeels toewijzen, waarbij rekening wordt gehouden met het door [gedaagde] na de dagvaarding betaalde bedrag van € 1.500,- (netto). Ook is [gedaagde], anders dan de bewindvoerder kennelijk meent, de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet over het netto loon maar over het bruto loon verschuldigd. De beslissingen van de kantonrechter worden hierna toegelicht.

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Almelo, van 7 mei 2024 is [eiser 4] onder beschermingsbewind gesteld.
3.2.
[eiser 4] is met ingang van 1 oktober 2024 voor de duur van 12 maanden in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van allround medewerker tegen een maandsalaris van € 1.600,- netto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag over het bruto jaarloon, voor de werkduur van 32 uur per week.
3.3.
Medio februari 2025 heeft [eiser 4] een vaststellingsovereenkomst ondertekend op basis waarvan de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 4] per 1 april 2025 is geëindigd.
3.4.
[eiser 4] heeft zich op de laatste werkdag in maart 2025 ziek gemeld.
3.5.
Bij (aangetekende) brief van 22 april 2025 heeft (de advocaat van) [eiser 4]
[gedaagde] verzocht en voor zover nodig gesommeerd om binnen één week (1) een kopie van de door [eiser 4] en [gedaagde] ondertekende vaststellingsovereenkomst en de loonstrook van maart 2025 te verstrekken, (2) het salaris over de maand maart 2025 van € 1.600,- (netto) uit te keren, (3) een correcte eindafrekening van niet-genoten vakantie-dagen en vakantiegeld inclusief loonspecificatie op te maken en (4) betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de te laat betaalde salarissen, gerekend vanaf 1 oktober 2024 tot en met het einde van het dienstverband.
3.6.
Op 9 mei 2025 heeft [gedaagde] een e-mailbericht gestuurd naar de advocaat van [eiser 4]. Daarin is kort gezegd (onder meer) verzocht om het exacte bedrag waarop [eiser 4] aanspraak zou maken en meegedeeld dat zij voornemens is het betreffende bedrag over te maken. Van de zijde van [eiser 4] is daarop per e-mailbericht van 14 mei 2025 gereageerd en is kort gezegd verwezen naar de aan [gedaagde] uitgereikte dagvaarding.
3.7.
Op 1 juni 2025 heeft [eiser 4] een bedrag van € 1.500,- netto ontvangen van
[gedaagde].

4.De vordering

4.1.
De bewindvoerder vordert - samengevat weergegeven - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan de bewindvoerder te betalen het aan [eiser 4] toekomend salaris van
€ 1.600,- netto over de maand maart 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
II. [gedaagde] veroordeelt om aan de bewindvoerder te voldoen het totaalbedrag van € 1.043,50 aan wettelijke verhoging over de salarissen vanaf oktober 2024 tot en met februari 2025 [1] als in de dagvaarding (onder randnummer 3) nader omschreven;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW over de achterstallige salarissen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [gedaagde] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot afgifte aan de bewindvoerder van een deugdelijke loonspecificatie over de maand maart 2025 [2] en een deugdelijke eindafrekening van de niet-genoten vakantiedagen en het vakantiegeld, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
V. [gedaagde] veroordeelt om aan de bewindvoerder te voldoen het door [eiser 4] opgebouwde vakantiegeld over de periode 1 oktober 2024 tot en met 31 maart 2025, te verhogen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. een zodanige voorziening treft als de kantonrechter in goede justitie juist acht,
dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde] is niet verschenen. Van haar is dan ook geen verweer bekend.

5.De beoordeling

Verstek
5.1.
[gedaagde] is in deze procedure niet verschenen. De kantonrechter stelt vast dat bij het betekenen van de dagvaarding de wettelijke vereisten zijn nageleefd en dat de voorgeschreven termijnen en overige formaliteiten in acht zijn genomen. De kantonrechter verleent daarom verstek tegen [gedaagde].
Spoedeisend belang
5.2.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Nu onder meer sprake is van een loonvordering, is de kantonrechter van oordeel dat het spoedeisend belang in dit geval voortvloeit uit de aard van de vordering.
Maatstaf bij verstek
5.3.
Op grond van artikel 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de kantonrechter in geval van verstek de vorderingen van de eisende partij toe te wijzen, tenzij deze de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
Loonbetalingsvorderingen, wettelijke verhoging en wettelijke rente
5.4.
De loonbetalingsvorderingen, meer specifiek het achterstallig loon over maart 2025 (€ 1.600,- netto) en het opgebouwde vakantiegeld over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 maart 2025, zal de kantonrechter toewijzen, met dien verstande dat de kantonrechter rekening zal houden met het door [gedaagde] op 1 juni 2025 aan [eiser 4] overgemaakte bedrag van € 1.500,- (netto). Dit bedrag wordt, zoals van de zijde van de bewindvoerder ook tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, in mindering gebracht op het gevorderde bedrag van € 1.600,- netto.
5.5.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zij (een deel van) het loon en het vakantiegeld te laat heeft betaald. Daarom moet zij op grond van artikel 7:625 BW een wettelijke verhoging betalen. De bewindvoerder vordert in dat verband 50% wettelijke verhoging over het loon van maart 2025. Daarnaast vordert de bewindvoerder met betrekking tot de periode oktober 2024 tot en met februari 2025 een wettelijke verhoging van in totaal € 1.043,50 [3] . Gelet op de toelichting door de bewindvoerder in de dagvaarding onder de randnummers 3 en 6, begrijpt de kantonrechter dat de bewindvoerder bij berekening van de wettelijke verhoging is uitgegaan van het netto loon. De wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW is echter verschuldigd over het bruto loon [4] . Daarom zal de wettelijke verhoging, als het mindere van het gevorderde, worden toegewezen over het bruto- equivalent van de onder randnummer 3 van de dagvaarding vermelde netto bedragen die de bewindvoerder als uitgangspunt heeft genomen voor de wettelijke verhoging en het netto loon van € 1.600,- voor maart 2025. De kantonrechter komt de wettelijke verhoging namelijk voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor. Nu [gedaagde] niet is verschenen heeft zij (dus) ook geen redenen aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven voor matiging van de wettelijke verhoging en deze zijn de kantonrechter ook anderszins niet gebleken. Van deze bevoegdheid maakt de kantonrechter dan ook geen gebruik.
5.6.
Het voorgaande leidt tot het volgende met betrekking tot de wettelijke verhoging:
- over de maand november 2024 is [gedaagde] de gevorderde en niet weersproken wettelijke verhoging van 15% [5] verschuldigd over het bruto-equivalent van het bedrag € 1.040,- (netto);
- over de maand december 2024 is [gedaagde] de gevorderde en niet weersproken wettelijke verhoging van 30% [6] verschuldigd over het bruto-equivalent van het bedrag van € 900,- (netto);
- over de maand januari 2025 is [gedaagde] de gevorderde en niet weersproken wettelijke verhoging van 50% verschuldigd over het bruto-equivalent van het bedrag van € 245,- (netto);
- over de maand februari 2025 is [gedaagde] de gevorderde en niet weersproken wettelijke verhoging van 5% verschuldigd over het bruto-equivalent van het bedrag van € 1.100,- (netto) en de gevorderde en niet weersproken wettelijke verhoging van 50% verschuldigd over het bruto-equivalent van het bedrag van € 500,- (netto);
- over de maand maart 2025 is [gedaagde] de gevorderde en niet weersproken wettelijke verhoging van 50% verschuldigd over het bruto-equivalent van het bedrag van € 1.600,- (netto).
De gevorderde wettelijke verhoging over het vakantiegeld, berekend over het bruto vakantiegeld, wordt eveneens toegewezen.
5.7.
De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallig loon wordt als op de wet gegrond en niet weersproken toegewezen vanaf de dag van opeisbaarheid van het loon tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat [gedaagde] dus ook over het na de dagvaarding betaalde bedrag van € 1500,- wettelijke rente verschuldigd is vanaf de datum waarop zij dat bedrag had moeten betalen tot het moment waarop zij het heeft betaald (1 juni 2025). Verder wordt opgemerkt dat in het petitum van de dagvaarding de wettelijke rente gedeeltelijk twee keer is gevorderd, namelijk onder “a” en “c”. Voor zover er sprake is van een verdubbeling wordt dat afgewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over het vakantiegeld wordt eveneens als op de wet gegrond en niet betwist toegewezen, vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling.
Afgifte deugdelijke loonspecificatie en eindafrekening
5.9.
De vordering van de bewindvoerder om [gedaagde] te veroordelen om een deugdelijke loonspecificatie over de maand maart 2025 en een deugdelijke eindafrekening van de niet-genoten vakantiedagen en het vakantiegeld aan hem te verstrekken is op grond van artikel 7:626 BW toewijsbaar. De gevorderde dwangsom is ook toewijsbaar, waarbij de kantonrechter aanleiding ziet om de dwangsom te beperken tot een bedrag van € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,-.
Proceskosten
5.10.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat de bewindvoerder heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van de bewindvoerder worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- informatiekosten
3,57
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
67,50
Totaal
704,07
Uitvoerbaar bij voorraad
5.11.
De toegewezen vorderingen zullen, zoals door de bewindvoerder gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dat betekent dat dit vonnis meteen kan worden uitgevoerd als [gedaagde] niet aan de veroordelingen voldoet, ook als hoger beroep zou worden ingesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan de bewindvoerder te betalen het resterende (achterstallige) loon over de maand maart 2025 waar [eiser 4] recht op heeft, zijnde het bedrag van € 100,- netto;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de bewindvoerder te betalen de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over het niet (tijdig) betaalde achterstallig salaris, meer specifiek:
  • over de maand november 2024 de wettelijke verhoging van 15% over het bruto-equivalent van het bedrag € 1.040,- (netto);
  • over de maand december 2024 de wettelijke verhoging van 30% over het bruto-equivalent van het bedrag van € 900,- (netto);
  • over de maand januari 2025 de wettelijke verhoging van 50% over het bruto-equivalent van het bedrag van € 245,- (netto);
  • over de maand februari 2025 de wettelijke verhoging van 5% over het bruto-equivalent van het bedrag van € 1.100,- (netto) en de wettelijke verhoging van 50% over het bruto-equivalent van het bedrag van € 500,- (netto);
  • over de maand maart 2025 de wettelijke verhoging van 50% over het bruto-equivalent van het bedrag van € 1.600,- (netto);
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan de bewindvoerder te betalen de wettelijke rente over het achterstallig salaris van maart 2025 vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan de bewindvoerder te betalen het door [eiser 4] opgebouwde vakantiegeld over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 maart 2025, te verhogen met de wettelijke verhoging, conform artikel 7:625 BW (berekend over het bruto vakantiegeld), en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis een deugdelijke loonspecificatie over de maand maart 2025 en een deugdelijke eindafrekening over de niet-genoten vakantiedagen en het vakantiegeld toe te zenden aan de bewind-
voerder, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 704,07, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken door
mr. A. Smedes op 17 juni 2025.

Voetnoten

1.In de dagvaarding staat vermeld “tot en met maart 2025”. Gelet op het gevorderde onder “a” in het petitum van de dagvaarding (dat specifiek betrekking heeft op de maand maart 2025 en de specifiek vermelde bedragen in randnummer 3 van de dagvaarding (die zien op de periode oktober 2024 tot en met februari 2025) is bedoeld “tot en met februari 2025”. De kantonrechter vat dit op als een kennelijke verschrijving.
2.De zinsnede “maart” ontbreekt, maar uit randnummer 6 van de dagvaarding blijkt duidelijk dat deze maand is bedoeld. Dit vat de kantonrechter op als een kennelijke verschrijving.
3.Zie onderdeel b van het petitum van de dagvaarding.
4.Vgl. o.a. Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem 13 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6537.
5.Het percentage van 15% is uit de berekening van de bewindvoerder af te leiden: (€ 156,-: € 1.040,-) x 100%= 15%.
6.Het percentage van 30% is uit de berekening van de bewindvoerder af te leiden: (€ 270,-: € 900,-) x 100% = 30%.