ECLI:NL:RBOVE:2025:3961

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
11456503 \ CV EXPL 24-4528
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking onder aansprakelijkheidsverzekering na brand veroorzaakt door eiser

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.M. Horssius, en gedaagde ASR Schadeverzekering N.V., vertegenwoordigd door mr. J.H. Tuit. De zaak betreft de vraag of ASR dekking moet verlenen op basis van een aansprakelijkheidsverzekering die door de vader van eiser was afgesloten, voor schade die is ontstaan door een brand die eiser in een schuur heeft veroorzaakt. De brand ontstond op 11 december 2021, toen eiser, die op dat moment 18 jaar oud was, een houtkachel aanstak in de schuur van een derde, wat leidde tot aanzienlijke schade. ASR weigerde dekking te verlenen, onder andere omdat eiser geen toestemming zou hebben gehad om de schuur te betreden en de kachel aan te steken. De kantonrechter oordeelde echter dat eiser onzorgvuldig had gehandeld, maar dat ASR niet kon volhouden dat er geen dekking bestond onder de verzekering. De rechter oordeelde dat eiser recht had op dekking voor de schade tot een bedrag van € 25.000,00, en dat ASR de proceskosten moest vergoeden. ASR werd veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis dekking te verlenen door betaling van € 24.994,85 aan de benadeelde partij, [naam 1].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11456503 \ CV EXPL 24-4528
Vonnis van 17 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. E.M. Horssius,
tegen
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ASR,
gemachtigde: mr. J.H. Tuit.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat kort gezegd over de vraag of ASR op grond van een door de vader van [eiser] afgesloten aansprakelijkheidsverzekering dekking dient te verlenen voor de schade die is ontstaan door een brand die [eiser] in een schuur van een derde heeft veroorzaakt.
1.2.
De kantonrechter zal hierna tot het oordeel komen dat dit inderdaad het geval is en de vorderingen van [eiser] dus grotendeels toewijzen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de brief van de rechtbank waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van ASR;
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en de op die zitting door ASR voorgedragen pleitnota.
2.2.
Hierna is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 11 december 2021 is door toedoen van [eiser], die op dat moment 18 jaar oud was, een forse brand uitgebroken in een schuur op het perceel van [naam 1] te [plaats] (hierna te noemen: [naam 1]). [eiser] heeft de houtkachel in die schuur aangestoken en daarbij is een steekvlam tot aan het dak ontstaan, met een uitslaande brand tot gevolg. De schuur en de daarin aanwezige roerende zaken zijn (gedeeltelijk) vernietigd door die brand.
3.2.
[eiser] heeft een vriendschappelijke band met [naam 1] en de familie van [naam 1]. Sinds zijn twaalfde jaar helpt hij [naam 1] op zaterdag met allerlei klusjes.
3.3.
[naam 1] heeft een zoon, [naam 2], die directeur/groot aandeelhouder is geweest van [bedrijf 1] B.V. (hierna te noemen: [bedrijf 1]). Die vennootschap is op 7 februari 2023 failliet verklaard.
3.4.
De vader van [eiser] heeft in 2015 voor zichzelf en zijn gezinsleden een aansprakelijkheidsverzekering (hierna te noemen: de aansprakelijkheidsverzekering) afgesloten bij AEGON Schadeverzekering N.V. (hierna te noemen: Aegon) voor een verzekerd bedrag van € 2.500.000,00. In de toepasselijke polisvoorwaarden staat onder meer het volgende vermeld:
1.11
HoedanigheidDeze verzekering geldt alleen als u schade veroorzaakt als particulier. Dat noemen wij uw particuliere hoedanigheid. Deze verzekering geldt niet als u schade veroorzaakt terwijl u betaald werk doet. Of een (neven)bedrijf of (neven)beroep uitoefent.
Maar er zijn hierop een paar uitzonderingen. Er is wel dekking voor:
(…)
uw ongetrouwde kinderen (ook uw pleeg- en/of stiefkinderen) die bij u inwonen of uitwonen voor studie. En zij tijdens vakantie, vrije tijd of studie, betaald werk doen voor anderen dan u;
(…)
u, tijdens onbetaald vrijwilligerswerk.
Heeft uw werkgever/opdrachtgever, zijn rechtverkrijgenden of nagelaten betrekkingen schade? En is die schade toegebracht tijdens werkzaamheden zoals wij die omschrijven onder a, b, c of d? Of is de schade het gevolg van werkzaamheden zoals wij die omschrijven onder a, b, c of d? Dan betalen wij die schade niet.
(…)

3.Wat is nooit verzekerd?Wij vergoeden nooit de schade die veroorzaakt is door of het gevolg is van:

(…)
● Het niet willen meewerken door u of een verzekerde bij de afhandeling van de schademelding waardoor onze belangen worden geschaad.
(…)

4.SchadeHoe stellen wij de schade vast?Heeft u schade veroorzaakt? En bent u aansprakelijk? Neemt u dan meteen contact met ons op. Wij stellen dan vast hoeveel schade er is. Ook regelen wij daarna alles voor degene die de schade heeft geleden. Deze persoon krijgt rechtstreeks een bedrag van ons. (…)

(…)
3.5.
Medio april 2022 heeft [naam 2] namens [bedrijf 1] de assurantieadviseur van de familie [eiser], Assurantie- en financieel adviesbureau [bedrijf 2] (hierna te noemen: [bedrijf 2]), een brief gestuurd waarin hij [eiser] aansprakelijk stelt voor de schade aan de machines die ten tijde van de brand in de schuur gestald stonden. [bedrijf 2] heeft getracht die schade eind april 2022 bij Aegon te melden, maar deze melding blijkt Aegon niet te hebben bereikt.
3.6.
Op 5 juli 2022 heeft [bedrijf 2] de schademelding (opnieuw) doorgestuurd aan Aegon. In die schademelding staat [naam 1] als benadeelde vermeld.
3.7.
Aegon heeft vervolgens de dekking van de brandschade afgewezen, omdat [eiser] geen toestemming zou hebben gehad om de schuur te betreden en de kachel aan te steken.
3.8.
In november 2023 heeft [naam 1] [eiser] aansprakelijk gesteld voor de door de brand ontstane schade. Aegon heeft die aansprakelijkstelling eind februari 2024 ontvangen.
3.9.
Op 15 februari 2024 heeft [naam 1] [eiser] gedagvaard tot betaling van een bedrag van € 25.000,00 aan brandschade. Bij verstekvonnis van 5 maart 2024 heeft de kantonrechter in Zwolle die vordering toegewezen.
3.10.
Op 22 maart 2024 heeft Aegon wederom dekking onder de verzekering geweigerd. Als reden heeft zij daarvoor aangevoerd dat geen sprake zou zijn geweest van onzorgvuldig handelen, maar van pech.
3.11.
Naar aanleiding van de ontvangst van het verstekvonnis heeft Aegon twee advocaten van [bedrijf 3] ingeschakeld voor het opstellen van een verzetdagvaarding. Nog vóór de mondelinge behandeling in die verzetprocedure hebben die advocaten zich onttrokken aan de zaak.
3.12.
Bij vonnis van 22 oktober 2024 is het verstekvonnis vervolgens bekrachtigd. In dat vonnis is onder meer het volgende te lezen:
4.5
Vast staat dat de brand bij het aansteken van de kachel is ontstaan. Ook staat vast dat [eiser] bij het aansteken van de kachel een brandversneller heeft gebruikt. De kantonrechter overweegt dat bij het aansteken van een vuur, en zeker bij het gebruik van een brandversneller, in verband met de veiligheid van zaken en mensen, voorzichtigheid dient te worden betracht. Een vuur kan ook zonder brandversneller worden aangestoken. Het feit dat direct een steekvlam ontstond, wijst er naar het oordeel van de kantonrechter op dat [eiser] onvoldoende voorzichtigheid heeft betracht bij het aansteken van het vuur met een brandversneller. Een andere oorzaak voor het ontstaan van de steekvlam is niet aangevoerd en nergens uit gebleken. De stelling dat [naam 1] ook wel eens brandversneller gebruikte, kan [eiser] niet baten. Dat betekent immers niet dat [eiser] ook ervaring had met het gebruiken van een brandversneller of het aansteken van vuur. Daarnaast is het gevaar duidelijk kenbaar. Het immers logisch dat niet-oplettendheid bij het aansteken van een vuur kan leiden tot het uitbreiden van het vuur. Zeker binnen, in dit geval in een schuur, waar de kans op schade in het geval van uitbreiden van een vuur groter is dan buiten, had het op de weg van [eiser] gelegen om meer zorgvuldigheid te betrachten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende veiligheidsmaatregelen genomen en daarmee onzorgvuldig gehandeld bij het aansteken van de kachel. Van een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geen sprake.
4.6
De onrechtmatige gedraging is aan [eiser] toe te rekenen. Het kwam immers door het aansteken van het vuur door [eiser] dat de vlammen uit de kachel sloegen.
4.7
De kantonrechter is verder van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de brand in de schuur is ontstaan door het aansteken van het vuur en de daaruit volgende steekvlam uit de kachel. Mogelijke alternatieve oorzaken, zoals een gebrek aan de kachel, zijn niet onderbouwd, zeker in het licht van de stelling van [eiser] dat de kachel wekelijks werd gebruikt. Een andere oorzaak is gelet op de gang van zaken bij het ontstaan van de brand ook niet aannemelijk. Het causaal verband tussen het onzorgvuldig aansteken van de kachel en de schade komt daarmee vast te staan.
4.8
Tussen partijen staat vast dat [naam 1] aanzienlijke schade heeft geleden. In de verzetdagvaarding wordt de hoogte van de geleden schade betwist. De kantonrechter is van oordeel dat [naam 1] de totale schade vooralsnog te weinig heeft onderbouwd. [naam 1] heeft namelijk enkel gesteld dat de schade door [bedrijf 4] op € 215.083,35 wordt geschat. [naam 1] heeft het rapport waarin die schade wordt onderbouwd niet overgelegd. Desondanks is naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate komen vast te staan dat de schade minstens € 25.000,00 bedraagt. Niet in geschil is namelijk dat de gehele schuur en de daarin aanwezige zaken, waaronder landbouwmaterieel, een vrachtwagen, drie opleggers en (reserve)onderdelen verloren zijn gegaan. Daarmee acht de kantonrechter voldoende aanknopingspunten aanwezig om een schadevergoeding van € 25.000,00 toe te wijzen.
3.13.
[naam 1] werd in voornoemde procedure bijgestaan door mr. Horssius, die thans de gemachtigde van [eiser] is.
3.14.
In 2024 heeft ASR de verzekeringsportefeuille van Aegon overgenomen.
3.15.
In verband met de onderhavige procedure heeft ASR de heer [naam 3] van expertisebureau [bedrijf 5] verzocht de betrokkenen bij de brand te interviewen.

4.Het geschil

4.1.
Na wijziging van zijn eis ter zitting, vordert [eiser] om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ASR te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis daadwerkelijk over te gaan tot het verlenen van dekking onder de verzekeringsovereenkomst, door uitkering aan [eiser] dan wel conform de polisvoorwaarden aan de gelaedeerde [naam 1], van de inboedelschade, opruimkosten en expertisekosten ten bedrage van € 24.994,85 en ASR te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
ASR voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of ASR onder de aansprakelijkheidsverzekering dekking dient te verlenen voor de door [eiser] veroorzaakte brandschade.
5.2.
Volgens [eiser] heeft hij per ongeluk de kachel in de schuur op een dusdanige wijze aangestoken dat dit een uitslaande brand tot gevolg heeft gehad en is daarmee sprake van een expliciet onder de polisvoorwaarden gedekte schade.
5.3.
Het meest verstrekkende verweer van ASR is dat [eiser] in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft gehandeld door de in de dagvaarding gestelde cessie niet voldoende toe te lichten en te onderbouwen. Volgens ASR kan hierdoor niet beoordeeld worden of sprake is geweest van een rechtsgeldige cessie, met als gevolg dat evenmin beoordeeld kan worden of de kantonrechter wel bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. ASR meent dan ook dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat [eiser] wel aan het bepaalde in artikel 21 Rv heeft voldaan, verzoekt ASR de kantonrechter primair de onderhavige zaak naar de handelsrechter te verwijzen en subsidiair [eiser] op grond van artikel 22 Rv te gelasten de onderliggende documenten ter zake van de cessie in het geding te brengen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de kwestie van de cessie in het midden kan blijven. [eiser] heeft in de dagvaarding namelijk expliciet afstand gedaan van het meerdere boven het bedrag van € 25.000,00 en heeft ter zitting nog eens bevestigd dat hij die afstand inderdaad heeft gedaan. Aangezien ASR dat aanbod tot afstand niet heeft afgewezen, moet er gelet op het bepaalde in artikel 6:160 lid 2 BW van worden uitgegaan dat [eiser] jegens ASR geen vorderingsrecht meer heeft ter zake van het meerdere boven het bedrag van € 25.000,00. Dit betekent dat het onderhavige geschil tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort en dat de vraag of sprake is geweest van een rechtsgeldige cessie niet relevant is.
5.5.
ASR betoogt ook dat de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen, omdat elk inzicht in de aard en de omvang van de door [eiser] veroorzaakte schade ontbreekt en volstrekt onduidelijk is wie welke schade heeft geleden. Volgens ASR is in de dagvaarding van 15 februari 2024 in de zaak van [naam 1] tegen [eiser] weliswaar een schadeopstelling van [bedrijf 4] Schade-experts opgenomen, maar is er in die procedure geen expertiserapport in het geding gebracht. Ook wijst ASR erop dat mr. Horssius werkzaam is bij het expertisebureau in kwestie.
5.6.
Hoewel [eiser] de door [naam 1] geleden schade in de onderhavige procedure niet heeft onderbouwd, passeert de kantonrechter ook dit verweer van ASR. Gelet op het vonnis van 22 oktober 2024 in de verzetprocedure – dat weliswaar is gewezen tussen andere partijen dan de partijen in de onderhavige zaak – staat in de verhouding tussen [eiser] en [naam 1] namelijk vast dat [eiser] tot een bedrag van € 25.000,00 aansprakelijk is voor de door [naam 1] geleden schade. In dat vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat niet in geschil is dat de gehele schuur en de daarin aanwezige zaken, waaronder landbouwmateriaal, een vrachtwagen, drie opleggers en (reserve)onderdelen verloren zijn gegaan. Gelet hierop en op de door ASR als onderdeel van productie 4 overgelegde foto’s van na de brand, ziet de kantonrechter voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat [naam 1] op zijn minst € 25.000,00 aan schade heeft geleden als gevolg van de brand. Voor zover ASR van mening is dat de geleden schade veel minder bedraagt dan het gevorderde bedrag van € 24.994,85, lag het op haar weg om dat standpunt voldoende toe te lichten en te onderbouwen. ASR heeft dit echter nagelaten. Weliswaar heeft zij erop gewezen dat [bedrijf 1] [eiser] eerst aansprakelijk heeft gesteld voor de schade aan de inventaris die zich in de schuur bevond en dat na het faillissement van [bedrijf 1] [naam 1] ineens aanspraak maakte op betaling van die schade, maar de kantonrechter acht dit een onvoldoende betwisting van het door [eiser] gevorderde schadebedrag. ASR heeft namelijk ook onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [naam 1] de eigenaar van de schuur was, zodat hiervan zal worden uitgegaan. Uit de hiervoor genoemde foto’s kan reeds worden afgeleid dat de schade aan die schuur fors is. De kantonrechter gaat er dus van uit dat [naam 1] inderdaad minstens
€ 24.994,85 aan schade heeft geleden als gevolg van de brand.
5.7.
ASR meent verder dat er om meerdere redenen geen dekking bestaat onder de aansprakelijkheidsverzekering. Ten eerste stelt zij zich op het standpunt dat [eiser] niet heeft meegewerkt aan de belangen van Aegon/ASR als bedoeld in artikel 3 van de polisvoorwaarden, door na te laten verweer te voeren in de procedure die [naam 1] tegen hem had aangespannen en door de advocaten van [bedrijf 3] kennelijk de instructie te geven zich aan de zaak te onttrekken.
5.8.
De kantonrechter gaat niet in dit betoog mee. [eiser] betwist (impliciet) dat hij de advocaten van [bedrijf 3] heeft geïnstrueerd zich aan de zaak te onttrekken en de kantonrechter ziet geen enkele aanleiding om aan te nemen dat dit wel het geval is geweest. Gelet op het feit dat de advocaten door ASR zelf zijn ingeschakeld, ligt dit ook niet voor de hand. De kantonrechter passeert dan ook die stelling van ASR. De redenering van ASR dat [eiser] in strijd met artikel 3 van de polisvoorwaarden heeft gehandeld door geen verweer te voeren in de procedure tussen [naam 1] en [eiser] gaat naar het oordeel van de kantonrechter evenmin op. [eiser] wist op het moment van de ontvangst van de dagvaarding in die procedure immers niet beter dan dat Aegon geen dekking zou verlenen, zodat er van een afhandeling van een schademelding zoals bedoeld in artikel 3 van de polisvoorwaarden op dat moment geen sprake was.
5.9.
ASR stelt zich ten tweede op het standpunt dat [eiser] op 11 december 2021 betaalde of onbetaalde werkzaamheden uitvoerde ten behoeve van het bedrijf van [naam 1], althans van de zoon van [naam 1]. Volgens ASR is de schade in verband daarmee gelet op het bepaalde in artikel 1.11 van de polisvoorwaarden niet verzekerd.
[eiser] betwist dit, hij betoogt dat er van het uitvoeren van werkzaamheden op 11 december 2021 geen sprake was.
5.10.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] zelf heeft aangevoerd dat hij op 11 december 2021 de koeien van [naam 1] heeft gevoerd, dat hij daarna de schuur is gaan opruimen en dat hij het daarbij koud kreeg en daarom de kachel heeft aangestoken. Gelet hierop, kan niet volgehouden worden dat [eiser] geen werkzaamheden voor [naam 1] heeft uitgevoerd.
5.11.
De kantonrechter is desalniettemin van oordeel dat ASR aan artikel 1.11 van de polisvoorwaarden geen grondslag kan ontlenen om dekking voor de door [naam 1] geleden brandschade te weigeren en overweegt daartoe het volgende.
5.12.
Op grond van artikel 1.11 geldt de aansprakelijkheidsverzekering alleen voor schade die iemand als particulier heeft veroorzaakt en niet voor schade die veroorzaakt wordt tijdens het doen van betaald werk. Daarop bestaan echter een aantal uitzonderingen. Voor zover relevant, bestaat er wel dekking voor ongetrouwde inwonende kinderen die in hun vrije tijd betaald werk doen voor anderen dan hun ouders en voor onbetaald vrijwilligerswerk. Indien echter de werkgever/opdrachtgever schade heeft geleden die is toegebracht tijdens die werkzaamheden of die het gevolg is van die werkzaamheden, dan geldt er een uitzondering op de uitzondering en bestaat er ingevolge het bepaalde in artikel 1.11 van de polisvoorwaarden geen dekking.
5.13.
ASR kan naar het oordeel van de kantonrechter geen beroep doen op deze laatste uitzondering. Niet kan namelijk volgehouden worden dat [naam 1] of zijn zoon, althans hun bedrijven, als opdrachtgever van [eiser] kunnen worden aangemerkt. Aangenomen moet immers worden dat [eiser] ongevraagd en onverplicht soms meehielp in het bedrijf van [naam 1] (of zijn zoon). Er was dus slechts sprake van een vriendendienst en niet van een opdracht tot het verrichten van werkzaamheden. Dit betekent dat van een schadelijdende opdrachtgever evenmin sprake is geweest, zodat de in artikel 11.1 van de polisvoorwaarden genoemde uitzondering op de uitzondering zich niet voordoet. [eiser] kan dus wel degelijk op grond van de eerste in die bepaling genoemde uitzonderingen aanspraak maken op dekking onder de aansprakelijkheidsverzekering.
5.14.
ASR voert tot slot nog aan dat artikel 4 van de polisvoorwaarden aan toewijzing van de vordering van [eiser] in de weg staat. Op grond van die bepaling ontvangt de persoon die schade heeft geleden rechtstreeks betaling van ASR. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in verband hiermee inderdaad geen aanspraak kan maken op betaling aan hemzelf. [eiser] vordert inmiddels echter als alternatief ook betaling aan [naam 1]. Die vordering kan gelet op al het voorgaande wel worden toegewezen.
5.15.
ASR wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
732,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.092,42
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt ASR om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot het verlenen van dekking onder de aansprakelijkheidsverzekering, door betaling van een bedrag van € 24.994,85 aan [naam 1];
6.2.
veroordeelt ASR in de proceskosten van € 2.092,42, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 2.092,42 plus de kosten van betekening vanaf de vijftiende dag na betekening;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.