In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV om haar geen WIA-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiseres, werkzaam als verzorgende, meldde zich ziek op 6 december 2021 en heeft na het doorlopen van de wachttijd een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft in een besluit van 24 januari 2024 meegedeeld dat eiseres per 4 december 2023 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij het UWV een verweerschrift heeft ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV zijn standpunt heeft gebaseerd op voldoende medische rapporten en dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat haar klachten niet adequaat zijn meegewogen. De rechtbank concludeert echter dat de rapporten van de verzekeringsartsen afdoende zijn gemotiveerd en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct is vastgesteld.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Tevens wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,- en moet het UWV het griffierecht van € 53,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter M. Eikelenboom, in aanwezigheid van griffier A. van den Ham.