ECLI:NL:RBOVE:2025:4130

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
08/086761-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en zware mishandeling in forensische setting

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig werd bevonden aan opzettelijke vrijheidsberoving en zware mishandeling. De verdachte, die psychotisch was, heeft op 18 mei 2023 in Deventer de vrijheid van [slachtoffer 1] wederrechtelijk ontnomen door haar in een kantoor te dwingen en de deur te sluiten, terwijl zij duidelijk maakte dat zij niet met hem in gesprek wilde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 1] op dwingende wijze heeft belemmerd om het kantoor te verlaten, wat leidde tot de bewezenverklaring van de vrijheidsberoving.

Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 2] zwaar mishandeld door haar met kracht tegen een muur te gooien, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder zenuwpijn en een trauma capitis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand, in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf van één jaar en een tbs-maatregel met dwangverpleging rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte de impact van de feiten op de slachtoffers en de noodzaak van behandeling voor de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/086761-24 (P)
Datum vonnis: 24 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
verblijvende in de P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juni 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.T. Brassé, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorgedragen slachtofferverklaringen.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 10 juni 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] op 18 mei 2023 wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Dit feit is subsidiair ten laste gelegd als dwang;
feit 2:[slachtoffer 2] op 18 mei 2023 opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dit feit is subsidiair ten laste gelegde als mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Deventer, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden in een kantoor op een afdeling van de instelling Transfore, door:
  • achter die [slachtoffer 1] het kantoor in te gaan en/of te lopen en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer 1] bij haar schouder, althans het lichaam, te pakken en/of vast te houden en/of aan te raken en/of
  • aan die [slachtoffer 1] (provocerend en/of dwingend) aan te geven in gesprek te willen gaan en/of
  • (vervolgens) de deur dicht te drukken en/of te duwen en/of te trekken, terwijl die [slachtoffer 1] zich in het kantoor bevond en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer 1] richting de stoel te duwen en/of te trekken en/of
  • (vervolgens) de uitgang deels te blokkeren en/of zich (telkens) voor de deur/uitgang te bevinden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Deventer, althans in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 1], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten die [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, door:
  • achter die [slachtoffer 1] het kantoor in te gaan en/of te lopen en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer 1] bij haar schouder, althans het lichaam, te pakken en/of vast te houden en/of aan te raken en/of
  • aan die [slachtoffer 1] (provocerend en/of dwingend) aan te geven in gesprek te willen gaan en/of
  • (vervolgens) de deur dicht te drukken en/of te duwen en/of te trekken, terwijl die [slachtoffer 1] zich in het kantoor bevond en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer 1] richting de stoel te duwen en/of te trekken en/of
  • (vervolgens) de uitgang deels te blokkeren en/of zich (telkens) voor de deur/uitgang te bevinden;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Deventer, althans in Nederland, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zenuwschade en/of zenuwpijn, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] (met kracht) op te pakken en/of tegen een muur te gooien en/of te duwen, waardoor die [slachtoffer 2] ten val kwam en/of door die [slachtoffer 2] (met kracht) (meermalen) te slaan op haar lichaam;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Deventer, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) op te pakken en/of tegen een muur te gooien en/of te duwen en/of (met kracht) (meermalen) te slaan op haar lichaam, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten zenuwschade en/of zenuwpijn ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding wat betreft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit nietig moet worden verklaard, omdat dat deel van de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) stelt. Niet is duidelijk waartoe verdachte [slachtoffer 1] zou hebben gedwongen en daarmee is het voor verdachte onvoldoende duidelijk waartegen hij zich moet verdedigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde voldoende duidelijk is en dat verdachte wist waartegen hij zich moest verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding geldig is. Zij overweegt daarover het volgende. De dagvaarding voldoet aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen. Het aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit is, bezien in het licht van het gehele voldoende feitelijk en concreet en daarmee voldoende duidelijk. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de feiten onder 1 primair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig haar pleitnota, verzocht verdachte integraal vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Aanleiding
Op 31 mei 2023 deed [aangever] (hierna: [aangever]), werkzaam als teamleider bedrijfsvoering op de afdeling Forence (forensisch beschermd wonen) van Transfore te Deventer, aangifte van twee incidenten die zich op 18 mei 2023 op de werkvloer hadden voorgedaan, te weten de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en de mishandeling van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]). [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beiden forensisch agoog, waren op 18 mei 2023 werkzaam bij Transfore.
Naar aanleiding van de aangiftes van [aangever] is een politieonderzoek gestart naar wat er zich op 18 mei 2023 heeft afgespeeld bij Transfore.
4.3.2
Ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 1] was op 18 mei 2023 werkzaam op een groepsruimte met een kantoor voor het uitdelen van medicatie. Verdachte was ook op die locatie. Hij was psychotisch, gedroeg zich provocerend tegenover [slachtoffer 1] en een medepatiënt en zat hoog in zijn emoties. Op enig moment vertrok de medepatiënt en waren alleen [slachtoffer 1] en verdachte nog in de groepsruimte. [slachtoffer 1] liep vanuit de groepsruimte naar het kantoor. Verdachte volgde haar naar binnen en pakte de verzwaarde deur vast. [slachtoffer 1] wilde weg, probeerde de deur open te houden en te voorkomen dat verdachte de deur zou sluiten, door met haar hand tegen de deur te duwen. Verdachte liet haar op dwingende toon en met stemverheffing weten dat hij met haar in gesprek wilde over zijn verlof, waarbij hij zijn hand op haar schouder legde. [slachtoffer 1] deelde verdachte mee dat zij niet met hem in gesprek wilde en dat zij zich niet prettig voelde, maar verdachte deed de deur van het kantoor dicht en duwde [slachtoffer 1] in de richting van een stoel in het kantoor. Verdachte positioneerde zich vervolgens deels voor de deur die naar de groepsruimte leidt. Na ongeveer tien minuten tot een kwartier vertrok verdachte uit het kantoor en bleef [slachtoffer 1] alleen achter.
Overwegingen en conclusies
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelen [slachtoffer 1] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Zij overweegt daartoe het volgende.
De verdediging heeft zich op standpunt gesteld dat geen sprake was van vrijheidsberoving, omdat geen sprake was van (bedreiging met) geweld en ook niet van daadwerkelijke opsluiting. Anders dan door de verdediging is gesteld, is voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde niet vereist dat sprake is geweest van gewelddadig gedrag en/of opsluiting. Van belang is of er een situatie was waarin verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn [slachtoffer 1] heeft doen verblijven op een plaats waarvan zij zich niet kon verwijderen als zij dat zou willen.
Verdachte gedroeg zich die bewuste dag provocerend en dwingend. Hij heeft zich bij [slachtoffer 1] in het kantoor gevoegd en heeft, terwijl [slachtoffer 1] dat probeerde te voorkomen, de verzwaarde deur van het kantoor gesloten. Toen hij liet weten met haar in gesprek te willen over zijn verlof, heeft [slachtoffer 1] hem duidelijk gemaakt dat zij dat niet wilde en dat zij zich niet prettig voelde. Het moet voor verdachte duidelijk zijn geweest dat [slachtoffer 1] tegen haar wil met hem in het kantoor verbleef. Verdachte heeft zich vervolgens zo gepositioneerd, dat hij zich deels tussen [slachtoffer 1] en de deur naar de groepsruimte bevond. Daarmee heeft hij [slachtoffer 1] belemmerd het kantoor te verlaten. Verdachte heeft bovendien dwingend en met stemverheffing tegen [slachtoffer 1] gesproken en hij heeft haar, om zijn woorden kracht bij te zetten, meerdere malen aangeraakt. Hij heeft zijn hand op haar schouder gelegd en haar gedwongen te gaan zitten door haar in de richting van een stoel in het kantoor te duwen. Het gedrag van verdachte was intimiderend van aard. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] bewust van haar vrijheid heeft beroofd.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
4.3.3
Ten aanzien van feit 2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Nadat verdachte [slachtoffer 1] (feit 1) alleen had gelaten, belde [slachtoffer 1] collega’s om haar te komen ondersteunen. Een aantal collega’s van de afdeling Forence ging naar [slachtoffer 1] toe. [slachtoffer 2] en twee collega’s, waaronder stagiaire [naam 1] (hierna: [naam 1]), waren op dat moment nog op die afdeling aanwezig. Op camerabeelden zagen zij dat verdachte op de fiets naar hen toe kwam. [slachtoffer 2] deed de deur voor verdachte open en zag direct dat het niet goed met hem ging. Hij had een koude blik in zijn ogen, praatte in zichzelf en gooide de pingpongtafel, die in de groepsruimte stond, tegen de grond. [slachtoffer 2] is voor haar eigen veiligheid haar kantoor binnengegaan. Omdat verdachte zich in de groepsruimte agressief gedroeg tegenover medepatiënten, verliet [slachtoffer 2] het kantoor om verdachte te kalmeren. Toen zij in de groepsruimte was, kwam een medepatiënt zijn kamer uit om te kijken wat er aan de hand was. [slachtoffer 2] heeft die patiënt naar zijn kamer geleid en werd daarbij gevolgd door verdachte. Toen zij, in de kamer van die patiënt, verdachte aansprak op zijn gedrag, voelde ze dat verdachte haar vast pakte en dat hij haar tegen de muur aan gooide, waarna zij met haar hoofd, één van haar benen en haar rug tegen de muur terecht kwam en op de grond viel. [naam 1] kon [slachtoffer 2] en verdachte op dat moment niet meer zien, maar zij hoorde [slachtoffer 2] schreeuwen:
“blijf van mij, blijf van mij”. [naam 1] heeft verklaard dat het schreeuwen door [slachtoffer 2] op haar overkwam als pure paniek en angst. Twee patiënten hebben verdachte vervolgens met moeite in bedwang kunnen houden, totdat de politie arriveerde.
[slachtoffer 2] had direct na het incident pijn in haar linkerbeen en in haar hoofd. Ook was zij misselijk en duizelig. Zij is de dag na het incident en ook meerdere keren daarna door meerdere artsen onderzocht. Op 19 mei 2023 was sprake van spierpijn en persisterende hoofdpijn en kort daarna, op 7 juni 2023, was sprake van veel pijn in haar linkerbeen en rug en ervoer [slachtoffer 2] klachten van krachtverlies en doofheid in haar been. Uiteindelijk werd vastgesteld dat zij een trauma capitis (hoofdletsel) en forse rugklachten met recidief radiculair syndroom (een beknelling/irritatie van een zenuw in haar rug, na eerdere hernia’s) heeft opgelopen, waardoor sprake is van zenuwpijn en waardoor [slachtoffer 2] zeer beperkt wordt in haar dagelijks doen en laten. In april 2024, bijna een jaar na het incident, was haar prognose nog niet duidelijk.
Overwegingen en conclusies
Uit de bewijsmiddelen in het dossier heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en tegen de muur heeft gegooid. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte [slachtoffer 2] met kracht tegen de muur moet hebben gegooid, gelet op zijn psychotische en emotionele toestand en de agressieve wijze waarop hij zich gedroeg. De rechtbank acht daarvoor mede illustratief dat verdachte, na binnenkomst op de afdeling, een pingpongtafel omver heeft gegooid en dat hij, na het incident, door meerdere personen in bedwang moest worden gehouden.
De rechtbank ziet zich nu voor de vragen gesteld of sprake is van causaal verband tussen de gedraging van verdachte en het letsel van [slachtoffer 2], of het opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en of daadwerkelijk sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Zij overweegt daartoe het volgende.
Causaal verband
Anders dan door de verdediging is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van
[slachtoffer 2] is ontstaan als gevolg van de gedraging van verdachte. Zij had in het verleden weliswaar last van rugklachten, maar in de periode voorafgaand aan 18 mei 2023 was zij klachtenvrij. Bovendien ervoer [slachtoffer 2] direct na het incident hoofdpijn, misselijkheid en pijn in haar been. Kort daarna, op 7 juni 2023, meldde zij zich bij een arts met veel pijn in haar linkerbeen en rug en klachten van doofheid en krachtverlies in haar been.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank heeft uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen afleiden dat sprake is geweest van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit neemt echter niet weg dat sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedraging zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht aan [slachtoffer 2]. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is. Dat geldt ook voor de wervelkolom, die essentieel is voor de ondersteuning van het lichaam en de bescherming van het ruggenmerg en de zenuwen in de rug. De kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht door een persoon met veel kracht tegen een muur aan te gooien, is, naar het oordeel van de rechtbank, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. De rechtbank is voorts van oordeel dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Zwaar lichamelijk letsel
Het letsel dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen kan, gelet op de aard en ernst daarvan, worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Uit de medische stukken blijkt dat zij hoofdletsel heeft opgelopen en dat sprake is van forse rugklachten als gevolg van recidief radiculair syndroom in de rug, waardoor sprake is van zenuwpijn. Bijna een jaar later was de prognose van [slachtoffer 2] nog steeds niet duidelijk. Het letsel is bovendien dusdanig ernstig dat [slachtoffer 2] (mogelijk blijvend) ernstig wordt beperkt in haar dagelijks functioneren en dat het onzeker is of zij haar werkzaamheden bij Transfore nog zal kunnen hervatten.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde, met uitzondering van het meermalen slaan op het lichaam. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel op de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 mei 2023 te Deventer opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd in een kantoor op een afdeling van de instelling Transfore, door:
  • achter die [slachtoffer 1] het kantoor in te lopen en;
  • vervolgens die [slachtoffer 1] bij haar schouder te pakken en;
  • aan die [slachtoffer 1] provocerend en dwingend aan te geven in gesprek te willen gaan en;
  • vervolgens de deur dicht te drukken, terwijl die [slachtoffer 1] zich in het kantoor bevond en;
  • vervolgens die [slachtoffer 1] richting de stoel te duwen en
  • vervolgens de uitgang deels te blokkeren en/of zich voor de deur te bevinden;
2.
hij op 18 mei 2023 te Deventer aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zenuwpijn, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] met kracht op te pakken en tegen een muur te gooien, waardoor die [slachtoffer 2] ten val kwam.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
feit 2
het misdrijf:
zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot één jaar gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar is. Zij heeft daarom verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook heeft zij verzocht om geen
tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, maar een tbs-maatregel met voorwaarden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] en aan zware mishandeling van [slachtoffer 2]. Twee ernstige strafbare feiten, die, zo bleek ook uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], een grote impact op hen hebben gehad en dat ook tot op de dag van vandaag nog hebben. Verdachte heeft met zijn handelen geen rekening gehouden met de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 1] en de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2]. De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat hij de feiten heeft gepleegd tegen zorgmedewerkers, die zich hebben ingezet voor zijn welzijn en het welzijn van andere patiënten. Zij zouden hun werk moeten kunnen doen zonder daarbij het risico te lopen van hun vrijheid te worden beroofd of geweld te worden aangedaan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 3 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapportages, te weten:
- de pro Justitia rapportage van 7 januari 2025, opgemaakt en ondertekend door
B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog;
- de pro Justitia rapportage van 23 januari 2025, opgemaakt en ondertekend door
A. Gosker, psychiater;
- het reclasseringsadvies van Verslavingsreclassering GGZ van 23 mei 2025, opgemaakt en ondertekend door [naam 2], reclasseringswerker, en [naam 3], unitmanager.
De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake van schizofrenie. Daarnaast wordt zijn persoonlijkheid gekleurd door narcistische en enkele antisociale kenmerken. Mogelijk is sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte psychotisch ontregeld. De psychische stoornis beïnvloedde zijn gedragskeuze en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. In de dagen daaraan voorafgaand werd betrokkene, schijnbaar zonder aanleiding, psychotisch. Narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken kwamen daardoor meer op de voorgrond te staan. Verdachte probeerde zijn zin af te dwingen en ging over tot het onder 1 ten laste gelegde feit. Ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde feit lijkt er nog wel enig realiteitscontact geweest te zijn en lijkt verdachte meer sturing en grip op zijn gedrag te hebben. Toen het niet lukte om zijn zin af te dwingen, raakte hij mogelijk verder gekrenkt. Hij lijkt vervolgens de grip in onbekende mate verloren te zijn toen hij overging tot het onder 2 ten laste gelegde feit, waarbij er sprake lijkt te zijn geweest van ongeremde agressie. De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog schat de kans op recidive betreffende geweldsescalaties hoog in en schat ook in dat deze kans acuut kan ontstaan en tot (ernstige) letselschade kan leiden. De psycholoog merkt op dat in het verleden voornamelijk is ingezet op de behandeling van de psychotische problematiek van verdachte en dat daardoor weinig aandacht is geweest voor de forensische aspecten van het gedrag, die samenhangen met de persoonlijkheidsdynamiek. Daartoe behoren, onder meer, de zelfbepalende houding van verdachte, de ontkenning van zijn problematiek en de medicatie-ontrouw. Zolang deze persoonlijkheidskenmerken onverminderd bestaan, zal ook de kans op geweldsescalaties onverminderd hoog blijven. De psycholoog adviseert verdachte in te stellen op depot-medicatie, zodat hij niet meer medicatie-ontrouw kan zijn. De psycholoog beschrijft dat het juridisch kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging het meest aangewezen lijkt. Er is een stevig juridisch kader aangewezen door de combinatie van ontoegankelijkheid, gebrek aan responsiviteit het hoge risico op geweldsescalaties dat ook acuut kan ontstaan en de noodzaak tot behandeling.
Er zou ook gekozen kunnen worden voor het juridisch kader van de tbs-maatregel met voorwaarden, waarbij depotmedicatie tot een van de voorwaarden zou moeten behoren. In dat geval wordt, gezien het levenslange bestaan van de problematiek en de daarmee samenhangende permanente forensische zorgbehoefte, geadviseerd om naast de tbs-maatregel met voorwaarden ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) conform artikel 38z Sr op te leggen.
Ook de psychiater heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van schizofrenie. Hij heeft daarbij ook een stoornis in het gebruik van cannabis (in remissie in een gereguleerde omgeving) genoemd en hij heeft gesteld dat ten tijde van de tenlastegelegde feiten sprake was van een psychotische decompensatie binnen het kader van schizofrenie. Verdachte was psychotisch ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hij slaagde er daardoor niet in zijn emoties en impulsen onder controle te houden en zijn copingvaardigheden namen (nog verder) af. De psychiater heeft gesteld dat verdachte door zijn psychotisch toestandsbeeld niet meer in staat was zijn gedrag in vrijheid te sturen of alternatief gedrag te bedenken. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit heeft hij dan ook geadviseerd om dit verdachte niet toe te rekenen. Gelet op het feit dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit stelselmatig heeft ontkend, heeft de psychiater zich, ten aanzien daarvan, geen oordeel kunnen vormen over de eventuele relatie tussen de stoornis en het tenlastegelegde en de toerekenbaarheid van verdachte. Volgens de psychiater is echter duidelijk dat de psychiatrische problematiek van verdachte en de inherente oordeels- en kritiekstoornissen en de verstoorde realiteitstoetsing ook ten tijde van het onder 2 ten laste gelegde feit bestonden, waardoor aannemelijk is dat hij ook ten tijde van dit feit sterk beperkt was in zijn functioneren en zijn mogelijkheden tot het bedenken van alternatief gedrag. De psychiater acht het recidiverisico hoog, zeker wanneer verdachte zijn medicatie niet gebruikt. Die weigering tot het innemen van medicatie lijkt voort te vloeien uit gebrekkig ziektebesef en gebrekkig ziekte-inzicht. Het is echter van groot belang dat medicatie langdurig wordt voortgezet om decompensatie te voorkomen. Hoewel verdachte herhaaldelijk heeft verklaard zich ervan bewust te zijn langdurig aangewezen te zijn op anti-psychotische medicatie, is hij daarmee meerdere malen gestopt en komen zijn woorden niet overeen met zijn gedrag. De psychiater acht om die reden depotmedicatie noodzakelijk. De psychiater adviseert het opleggen van de tbs-maatregel en is van mening dat het benodigde behandeltaject binnen de tbs-maatregel met voorwaarden niet uitvoerbaar is, vanwege, onder meer, het feit dat verdachte medicatie-ontrouw is. Gelet op het vorenstaande adviseert de psychiater tot het opleggen van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege.
In het rapport van de reclassering is te lezen dat bij verdachte schizofrenie is vastgesteld. Bij een dergelijke diagnose is medicatie-inname essentieel om psychoses te voorkomen. Zonder medicatie is de kans op psychotische ontregeling groot, zeker als verdachte verdovende middelen gebruikt. Verdachte kan zich dan agressief uiten, wat kan leiden tot (ernstige) letselschade. In het PPC (PI Vught) heeft verdachte geweigerd medicatie te gebruiken. Hij werd vervolgens ingesteld op dwangmedicatie, waarna zijn functioneren verbeterde. Verdachte is echter van mening dat die verbetering niet door de medicatie komt, maar dat hij zelf zou hebben gezorgd voor het verbeteren van zijn toestand. In gesprekken met de reclassering heeft verdachte laten weten gemotiveerd te zijn voor gedragsverandering. In de praktijk laat hij dit echter niet zien. Zo heeft hij zich in het verleden onvoldoende ingezet voor zijn behandeling in de FPK Assen, waardoor deze uiteindelijk is stopgezet. Daarna woonde hij kort bij zijn ouders en hield hij zich niet aan met de reclassering gemaakte afspraken over medicatiegebruik en middelengebruik. Het blijft voor de reclassering voorts onduidelijk wat er in verdachte omgaat, omdat hij daar niet open over lijkt te zijn. De reclassering schat de risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden hoog in en concludeert dat de risico’s op delictgedrag onvoldoende te beheersen zijn binnen een tbs-maatregel met voorwaarden. Verdachte is tot nu toe onvoldoende gemotiveerd om zich in te zetten voor een delictpreventieve behandeling en heeft een gebrekkig ziektebesef. Dit maakt het voor de reclassering onmogelijk om een effectief plan van aanpak te ontwikkelen, waarin voldoende zicht blijft op de delictgerelateerde factoren. De reclassering adviseert het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
-Toerekening
Door de deskundigen is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en mogelijk een persoonlijkheidsstoornis. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de feiten verdachte daardoor in verminderde mate worden toegerekend. De rechtbank volgt de conclusies van de psycholoog ten aanzien van de toerekening en maakt deze tot de hare. Ten tijde van het onder feit 1 ten laste gelegde feit lijkt er nog enig realiteitscontact geweest te zijn. Verdachte had dusdanige sturing en grip op zijn gedrag dat hij er na enige tijd voor koos om de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] te beëindigen en zijn weg te vervolgen richting de afdeling Forence waar [slachtoffer 2] zich bevond. Verdachte lijkt de grip vervolgens verder verloren te zijn waarbij hij overging tot ongeremde agressie.
- Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van één jaar opleggen.
- Tbs
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel noodzakelijk is in het kader van de beveiliging van de maatschappij en de beperking van het recidiverisico. De rechtbank baseert deze beslissing op de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten en de ernst van de feiten. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop, naar de wettelijke omschrijving, een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Ook bestond er bij verdachte, tijdens het begaan van de feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Door de deskundigen is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en mogelijk een persoonlijkheidsstoornis. Verder is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat, als de psychische stoornis van verdachte onbehandeld blijft.
- Dwangverpleging
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is welk kader, tbs met voorwaarden dan wel een tbs met dwangverpleging, passend en geboden is. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de rapportages blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat een dwingend kader nodig is. Er is een gebrek aan responsiviteit bij verdachte, er is sprake van een hoog risico op geweldsescalaties dat ook acuut kan ontstaan en de noodzaak tot behandeling is groot. Daarnaast is er sprake van weigering tot het innemen van medicatie die voort lijkt te vloeien uit gebrekkig ziektebesef en gebrekkig ziekte-inzicht.
De reclassering ziet onvoldoende mogelijkheden om toezicht te houden op en uitvoering te geven aan de naleving van voorwaarden bij een tbs met voorwaarden. Verdachte is niet doordrongen van de noodzaak tot het (langdurig) gebruik van medicatie en is onvoldoende gemotiveerd om zich in te zetten voor een delictpreventieve behandeling en heeft een gebrekkig ziektebesef.
Op grond van de rapportages betwijfelt de rechtbank zeer of verdachte in staat is zich aan voorwaarden te houden.
Dit alles afwegende, bezien tegen de achtergrond van de beschreven kans op recidive op geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen andere maatregel dan de tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd kan worden.
De rechtbank merkt daarbij op dat de totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging in dit geval een periode van vier jaar te boven kan gaan, omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
- GVM
De rechtbank zal overgaan tot oplegging van een maatregel op grond van artikel 38z Sr, die strekt tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan.
Gevangenneming
Uit de bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De bewezenverklaring betreft immers feiten waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van meer dan vier jaren zijn gesteld. Het gevaar voor recidive is bovendien, gelet op de conclusies van de deskundigen, sterk aanwezig. Verdachte verblijft nu in de PI uit andere hoofde, namelijk ter zake de opgelegde straf van zes jaren voor het strafbare feit gepleegd op 6 mei 20216 (gerechtshof Amsterdam, parketnummer 23/001873-17, in hoger beroep op de beslissing van de rechtbank Amsterdam met parketnummer 13/654083-16, na meerdere herroepingen van de VI). In de maand juli 2025 zal verdachte deze straf volledig hebben uitgezeten.
Gezien het vorenstaande zal de rechtbank dan ook de gevangenneming van de verdachte bevelen. Dit bevel zal afzonderlijk worden opgemaakt.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b, 38z en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
feit 2, het misdrijf:
zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr.
voorlopige hechtenis
- beveelt de
gevangenneming van verdachte(opgemaakt bij afzonderlijk bevel).
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
mr. M. Vodegel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023241735 van 8 februari 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1
1.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 juni 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Ik was gefrustreerd, psychotisch en zat hoog in mijn emoties. Ik wilde in gesprek met [slachtoffer 1] over mijn verlof. Het klopt dat ik met haar mee het kantoor inliep, mijn hand op haar schouder heb gelegd en dat ik mij dwingend en provocerend gedroeg.

2.
het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 31 mei 2023 (pagina’s 5 tot en met 7), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Feit : Overige misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid
Plaats delict: [adres]
Pleegdatum/tijd: Tussen donderdag 18 mei 2023 om 10:40 uur en donderdag 18 mei 2023 om 11:00 uur
3.
het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [slachtoffer 1] van 24 december 2023 (pagina’s 17 tot en met 22), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
A: Ik liep naar ons kantoor. [verdachte] liep met mij mee. Hij pakte de deur vast, van het kantoor. Hij zei dat hij nu in gesprek wilde met mij, legde hierbij al een hand op mijn schouder. Op dat moment drukte hij de deur terug, terwijl ik naar buiten wilde. Ik had geen kans om uit de ruimte te gaan, dat voelde ook zo.
V: Hoe zwaar is de deur?
A: Er zit wel een verzwaring in.
V: Hoe lang heb je voor jouw gevoel met [verdachte] in de kamer gestaan?
A: Dat voelde voor mij als 10 minuten dan wel een kwartier.
V: Hoe voelde je je op dat moment?
A: Heel angstig.
A: Wat ik nog weet is dat hij met stemverheffing praatte in dat gesprek. Hij zat aan het bureau, met zijn gezicht naar mij toe. Hij zat in dezelfde lijn als waar de deur zat.
V: Wat zei hij toen hij de deur dicht duwde?
A: Hij zei dat hij met mij in gesprek wilde. Ik zei dat ik mij daar niet prettig bij voelde. Ik probeerde de deur open te duwen. Hij trok de deur toen dicht. Hij duwde mij tegen mijn schouder met zijn hand. Hij duwde mij naar de stoel
V: Op welke manier zei hij dat hij met jou wilde praten?
A: Op een redelijk dwingende toon wel.
Ten aanzien van feit 2
4.
het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 31 mei 2023 (pagina’s 8 tot en met 10), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Feit: Eenvoudige mishandeling
Plaats delict: [adres]
Pleegdatum/tijd: Tussen donderdag 18 mei 2023 om 11:00 uur en donderdag 18 mei 2023 om 11:25 uur
5.
het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] van 19 januari 2024 (pagina’s 23 tot en met 26), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Hoe gaat het nu met je?
A: Slecht, ik kan amper 200 meter lopen. De arts heeft gezegd dat ik mogelijk niet meer kan werken en afgekeurd word. Ik kan thuis niets.
V: Wat weet je verder nog?
A: Ik voelde dat hij mij vast pakte. Ik weet nog dat ik tegen muren aan werd gegooid en op de grond werd gegooid door [verdachte]. Ik voelde dat ik met mijn hoofd en mijn been en rug tegen de muur kwam en op de grond viel. Ik had direct pijn in mijn linker been, nadat ik tegen de muur was gegooid. Ik had ook hoofdpijn, was misselijk en duizelig.
6.
het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] van 8 februari 2024 (losbladig), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

[verdachte] was samen met patiënt 1 en [slachtoffer 2] in de patiënten kamer. Ik hoorde geschreeuw en ik wist dat dit van [slachtoffer 2] kwam. Ik herkende haar stem en ik wist dat zij de enige vrouw was in die kamer. Het geschreeuw kwam op mij over als pure paniek en angst. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] schreeuwde: “Blijf van mij, blijf van mij.”

7.
het medisch verslag van de Spoedeisende Hulp van Ziekenhuisgroep Twente van 20 mei 2023 (aanvullend proces-verbaal van 19 maart 2024, pagina’s 8 en 9), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Heeft nu ook diffuus spierpijn.
Heeft nu wel persisterend hoofdpijn ondanks paracetamol en ibuprofen.
Kan ook niet goed tegen geluiden.
8.
het medisch verslag van de Specialist Radiologie van Medisch Spectrum Twente van 20 juni 2023 (aanvullend proces-verbaal van 19 maart 2024, pagina 10), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Klinische gegevens: 07-06-2023, veel pijn li-been en rug Doofheid lat zijde been krachtsverlies+ st na mishandeling
Conclusie
recidief radiculair syndroom S1 links;
9.
het medisch verslag van de Specialist Neurocentrum van Medisch Spectrum Twente van 26 juni 2023 (aanvullend proces-verbaal van 19 maart 2024, pagina’s 11 en 12), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Anamese
Voor 18-05-2023 geen klachten en sindsdien in toenemende mate pijn, mictie komt ook moeilijk op gang, wel een normaal gevoel in het onderbroek gebied. Ervaart ook minder kracht, mogelijk door de pijn, hoesten en niezen is erg pijnlijk.
10.
het medisch verslag van Huisartsenpraktijk L.P. Leijendekker van 11 april 2024 (aanvullend procesdossier van 15 april 2024, pagina 7) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Pte is slachtoffer geweest van een ernstig geweldsdelict tijdens haar werkzaamheden op de forensische psychiatrieafdeling op 18-05-2023.
Hierbij heeft zij een trauma capitis, forse rugklachten met recidief radiculair syndroom en PTSS opgelopen.
Over de prognose kan ik geen onderbouwde uitspraken doen behoudens dat
de impact van de mishandeling zeer ernstig te noemen is.