7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] en aan zware mishandeling van [slachtoffer 2]. Twee ernstige strafbare feiten, die, zo bleek ook uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], een grote impact op hen hebben gehad en dat ook tot op de dag van vandaag nog hebben. Verdachte heeft met zijn handelen geen rekening gehouden met de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 1] en de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2]. De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat hij de feiten heeft gepleegd tegen zorgmedewerkers, die zich hebben ingezet voor zijn welzijn en het welzijn van andere patiënten. Zij zouden hun werk moeten kunnen doen zonder daarbij het risico te lopen van hun vrijheid te worden beroofd of geweld te worden aangedaan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 3 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapportages, te weten:
- de pro Justitia rapportage van 7 januari 2025, opgemaakt en ondertekend door
B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog;
- de pro Justitia rapportage van 23 januari 2025, opgemaakt en ondertekend door
A. Gosker, psychiater;
- het reclasseringsadvies van Verslavingsreclassering GGZ van 23 mei 2025, opgemaakt en ondertekend door [naam 2], reclasseringswerker, en [naam 3], unitmanager.
De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake van schizofrenie. Daarnaast wordt zijn persoonlijkheid gekleurd door narcistische en enkele antisociale kenmerken. Mogelijk is sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte psychotisch ontregeld. De psychische stoornis beïnvloedde zijn gedragskeuze en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. In de dagen daaraan voorafgaand werd betrokkene, schijnbaar zonder aanleiding, psychotisch. Narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken kwamen daardoor meer op de voorgrond te staan. Verdachte probeerde zijn zin af te dwingen en ging over tot het onder 1 ten laste gelegde feit. Ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde feit lijkt er nog wel enig realiteitscontact geweest te zijn en lijkt verdachte meer sturing en grip op zijn gedrag te hebben. Toen het niet lukte om zijn zin af te dwingen, raakte hij mogelijk verder gekrenkt. Hij lijkt vervolgens de grip in onbekende mate verloren te zijn toen hij overging tot het onder 2 ten laste gelegde feit, waarbij er sprake lijkt te zijn geweest van ongeremde agressie. De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog schat de kans op recidive betreffende geweldsescalaties hoog in en schat ook in dat deze kans acuut kan ontstaan en tot (ernstige) letselschade kan leiden. De psycholoog merkt op dat in het verleden voornamelijk is ingezet op de behandeling van de psychotische problematiek van verdachte en dat daardoor weinig aandacht is geweest voor de forensische aspecten van het gedrag, die samenhangen met de persoonlijkheidsdynamiek. Daartoe behoren, onder meer, de zelfbepalende houding van verdachte, de ontkenning van zijn problematiek en de medicatie-ontrouw. Zolang deze persoonlijkheidskenmerken onverminderd bestaan, zal ook de kans op geweldsescalaties onverminderd hoog blijven. De psycholoog adviseert verdachte in te stellen op depot-medicatie, zodat hij niet meer medicatie-ontrouw kan zijn. De psycholoog beschrijft dat het juridisch kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging het meest aangewezen lijkt. Er is een stevig juridisch kader aangewezen door de combinatie van ontoegankelijkheid, gebrek aan responsiviteit het hoge risico op geweldsescalaties dat ook acuut kan ontstaan en de noodzaak tot behandeling.
Er zou ook gekozen kunnen worden voor het juridisch kader van de tbs-maatregel met voorwaarden, waarbij depotmedicatie tot een van de voorwaarden zou moeten behoren. In dat geval wordt, gezien het levenslange bestaan van de problematiek en de daarmee samenhangende permanente forensische zorgbehoefte, geadviseerd om naast de tbs-maatregel met voorwaarden ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) conform artikel 38z Sr op te leggen.
Ook de psychiater heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van schizofrenie. Hij heeft daarbij ook een stoornis in het gebruik van cannabis (in remissie in een gereguleerde omgeving) genoemd en hij heeft gesteld dat ten tijde van de tenlastegelegde feiten sprake was van een psychotische decompensatie binnen het kader van schizofrenie. Verdachte was psychotisch ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hij slaagde er daardoor niet in zijn emoties en impulsen onder controle te houden en zijn copingvaardigheden namen (nog verder) af. De psychiater heeft gesteld dat verdachte door zijn psychotisch toestandsbeeld niet meer in staat was zijn gedrag in vrijheid te sturen of alternatief gedrag te bedenken. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit heeft hij dan ook geadviseerd om dit verdachte niet toe te rekenen. Gelet op het feit dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit stelselmatig heeft ontkend, heeft de psychiater zich, ten aanzien daarvan, geen oordeel kunnen vormen over de eventuele relatie tussen de stoornis en het tenlastegelegde en de toerekenbaarheid van verdachte. Volgens de psychiater is echter duidelijk dat de psychiatrische problematiek van verdachte en de inherente oordeels- en kritiekstoornissen en de verstoorde realiteitstoetsing ook ten tijde van het onder 2 ten laste gelegde feit bestonden, waardoor aannemelijk is dat hij ook ten tijde van dit feit sterk beperkt was in zijn functioneren en zijn mogelijkheden tot het bedenken van alternatief gedrag. De psychiater acht het recidiverisico hoog, zeker wanneer verdachte zijn medicatie niet gebruikt. Die weigering tot het innemen van medicatie lijkt voort te vloeien uit gebrekkig ziektebesef en gebrekkig ziekte-inzicht. Het is echter van groot belang dat medicatie langdurig wordt voortgezet om decompensatie te voorkomen. Hoewel verdachte herhaaldelijk heeft verklaard zich ervan bewust te zijn langdurig aangewezen te zijn op anti-psychotische medicatie, is hij daarmee meerdere malen gestopt en komen zijn woorden niet overeen met zijn gedrag. De psychiater acht om die reden depotmedicatie noodzakelijk. De psychiater adviseert het opleggen van de tbs-maatregel en is van mening dat het benodigde behandeltaject binnen de tbs-maatregel met voorwaarden niet uitvoerbaar is, vanwege, onder meer, het feit dat verdachte medicatie-ontrouw is. Gelet op het vorenstaande adviseert de psychiater tot het opleggen van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege.
In het rapport van de reclassering is te lezen dat bij verdachte schizofrenie is vastgesteld. Bij een dergelijke diagnose is medicatie-inname essentieel om psychoses te voorkomen. Zonder medicatie is de kans op psychotische ontregeling groot, zeker als verdachte verdovende middelen gebruikt. Verdachte kan zich dan agressief uiten, wat kan leiden tot (ernstige) letselschade. In het PPC (PI Vught) heeft verdachte geweigerd medicatie te gebruiken. Hij werd vervolgens ingesteld op dwangmedicatie, waarna zijn functioneren verbeterde. Verdachte is echter van mening dat die verbetering niet door de medicatie komt, maar dat hij zelf zou hebben gezorgd voor het verbeteren van zijn toestand. In gesprekken met de reclassering heeft verdachte laten weten gemotiveerd te zijn voor gedragsverandering. In de praktijk laat hij dit echter niet zien. Zo heeft hij zich in het verleden onvoldoende ingezet voor zijn behandeling in de FPK Assen, waardoor deze uiteindelijk is stopgezet. Daarna woonde hij kort bij zijn ouders en hield hij zich niet aan met de reclassering gemaakte afspraken over medicatiegebruik en middelengebruik. Het blijft voor de reclassering voorts onduidelijk wat er in verdachte omgaat, omdat hij daar niet open over lijkt te zijn. De reclassering schat de risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden hoog in en concludeert dat de risico’s op delictgedrag onvoldoende te beheersen zijn binnen een tbs-maatregel met voorwaarden. Verdachte is tot nu toe onvoldoende gemotiveerd om zich in te zetten voor een delictpreventieve behandeling en heeft een gebrekkig ziektebesef. Dit maakt het voor de reclassering onmogelijk om een effectief plan van aanpak te ontwikkelen, waarin voldoende zicht blijft op de delictgerelateerde factoren. De reclassering adviseert het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
-Toerekening
Door de deskundigen is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en mogelijk een persoonlijkheidsstoornis. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de feiten verdachte daardoor in verminderde mate worden toegerekend. De rechtbank volgt de conclusies van de psycholoog ten aanzien van de toerekening en maakt deze tot de hare. Ten tijde van het onder feit 1 ten laste gelegde feit lijkt er nog enig realiteitscontact geweest te zijn. Verdachte had dusdanige sturing en grip op zijn gedrag dat hij er na enige tijd voor koos om de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] te beëindigen en zijn weg te vervolgen richting de afdeling Forence waar [slachtoffer 2] zich bevond. Verdachte lijkt de grip vervolgens verder verloren te zijn waarbij hij overging tot ongeremde agressie.
- Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van één jaar opleggen.
- Tbs
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel noodzakelijk is in het kader van de beveiliging van de maatschappij en de beperking van het recidiverisico. De rechtbank baseert deze beslissing op de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten en de ernst van de feiten. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop, naar de wettelijke omschrijving, een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Ook bestond er bij verdachte, tijdens het begaan van de feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Door de deskundigen is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en mogelijk een persoonlijkheidsstoornis. Verder is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat, als de psychische stoornis van verdachte onbehandeld blijft.
- Dwangverpleging
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is welk kader, tbs met voorwaarden dan wel een tbs met dwangverpleging, passend en geboden is. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de rapportages blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat een dwingend kader nodig is. Er is een gebrek aan responsiviteit bij verdachte, er is sprake van een hoog risico op geweldsescalaties dat ook acuut kan ontstaan en de noodzaak tot behandeling is groot. Daarnaast is er sprake van weigering tot het innemen van medicatie die voort lijkt te vloeien uit gebrekkig ziektebesef en gebrekkig ziekte-inzicht.
De reclassering ziet onvoldoende mogelijkheden om toezicht te houden op en uitvoering te geven aan de naleving van voorwaarden bij een tbs met voorwaarden. Verdachte is niet doordrongen van de noodzaak tot het (langdurig) gebruik van medicatie en is onvoldoende gemotiveerd om zich in te zetten voor een delictpreventieve behandeling en heeft een gebrekkig ziektebesef.
Op grond van de rapportages betwijfelt de rechtbank zeer of verdachte in staat is zich aan voorwaarden te houden.
Dit alles afwegende, bezien tegen de achtergrond van de beschreven kans op recidive op geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen andere maatregel dan de tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd kan worden.
De rechtbank merkt daarbij op dat de totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging in dit geval een periode van vier jaar te boven kan gaan, omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
- GVM
De rechtbank zal overgaan tot oplegging van een maatregel op grond van artikel 38z Sr, die strekt tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan.
Uit de bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De bewezenverklaring betreft immers feiten waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van meer dan vier jaren zijn gesteld. Het gevaar voor recidive is bovendien, gelet op de conclusies van de deskundigen, sterk aanwezig. Verdachte verblijft nu in de PI uit andere hoofde, namelijk ter zake de opgelegde straf van zes jaren voor het strafbare feit gepleegd op 6 mei 20216 (gerechtshof Amsterdam, parketnummer 23/001873-17, in hoger beroep op de beslissing van de rechtbank Amsterdam met parketnummer 13/654083-16, na meerdere herroepingen van de VI). In de maand juli 2025 zal verdachte deze straf volledig hebben uitgezeten.
Gezien het vorenstaande zal de rechtbank dan ook de gevangenneming van de verdachte bevelen. Dit bevel zal afzonderlijk worden opgemaakt.