6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft haar vier minderjarige dochters onttrokken aan het gezag van hun vader (hierna: [aangever]) en aan het opzicht van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna ook: jeugdbescherming). Verdachte is, zonder toestemming, met de auto naar Oostenrijk vertrokken om haar zus en diens pasgeboren baby te bezoeken. Na het bezoek aan haar zus heeft verdachte met haar kinderen enkele dagen door Europa rondgereden waarbij zij in ieder geval één nacht in de auto hebben geslapen.
Door zo te handelen heeft verdachte haar eigen belang boven het belang van haar kinderen geplaatst. Ze had alleen maar oog voor haar eigen gevoelens en behoeften en heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de impact van de situatie op haar kinderen. Verdachte heeft haar dochters uit hun veilige thuisomgeving weggehaald en hen in een voor hen onvoorspelbare en onzekere situatie gebracht. Maar ook heeft zij [aangever] en haar eigen familie in onzekerheid gebracht over het welzijn en de verblijfplaats van de kinderen.
Door zo te handelen heeft verdachte de beslissingen van de kinderrechter naast zich neergelegd, het gezag van [aangever] en de taak en de bevoegdheden van de jeugdbescherming ondermijnd. Verder heeft zij zich ook niet gehouden aan de aan haar opgelegde gedragsaanwijzing. Hierdoor heeft verdachte laten blijken dat zij niet bereid is zich aan rechterlijke beslissingen, wetten, regels en afspraken te houden als zij deze niet kan verenigen met haar eigen opvattingen. Ter terechtzitting is het de rechtbank gebleken dat verdachte het kwalijke van haar gedrag niet inziet. Het lijkt niet tot haar door te dringen wat de gevolgen van haar handelen en denken zijn voor het welzijn van de kinderen. Verdachte accepteert geen enkele hulp of inmenging van instanties.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Artikel 63 Sr is hierbij van toepassing.
Op 20 oktober 2023 is er door R. Otter, psychiater NIFP Noord-Oost Nederland een advies in het kader van een trajectconsult opgesteld.
Uit het advies van 20 oktober 2023 volgt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het trajectconsult. Zij was uitgenodigd maar is zonder bericht niet verschenen. Toen er later wel contact tot stand is gebracht heeft verdachte laten weten dat zij niet wilde komen. Het is daardoor niet mogelijk gebleken te komen tot voorlopige diagnostiek. Op basis van de beschikbare informatie stelt de onderzoeker vast dat er mogelijk sprake is van een psychotische stoornis met wanen met een religieus karakter. Het beeld is dat verdachte onvoldoende probleembesef heeft en dat hulp af wordt gehouden.
Op 30 april 2024 is er opnieuw een advies trajectconsult opgesteld, ditmaal door J.M. Westenbroek, psychiater NIFP Noord-Oost Nederland.
Verdachte is op 30 april 2024 door de rapporteur gesproken. Opvallend is dat de gedachten van verdachte vasthoudend zijn en dat zij het moeilijk vindt om de ander los te laten. Zij lijkt de ander niet goed aan te voelen en ook minder goed te voelen wat haar gedrag bij de ander loslaat. Dat komt als sociaal-emotioneel beperkt over. Verdachte heeft een sterke geloofsovertuiging. Een psychotische stoornis kon niet worden vastgesteld. Er wordt geen meerwaarde gezien in nadere diagnostiek.
Omdat de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd achtte over de persoon van verdachte heeft zij ter terechtzitting van 5 april 2024 opdracht gegeven een volwaardig psychiatrisch rapport op te stellen. Er is daarom, ondanks dat er op 30 april 2024 door J.M. Westenbroek een nader onderzoek niet geïndiceerd werd geacht, een Psychiatrisch Pro Justitia Rapport opgesteld over verdachte door dr. H.A. de Haan, gedateerd 14 maart 2025.
Er is in februari 2025 telefonisch contact geweest tussen verdachte en deze rapporteur. Verdachte heeft laten weten dat zij wel mee wilde werken aan het opstellen van het rapport maar niet zolang er een advocaat bij het proces was betrokken. Hoewel de rapporteur heeft geprobeerd duidelijk te maken dat de rol van de advocaat bij de strafrechtelijke procedure los staat van het opstellen van de rapportage, hij hier verder buiten staat en dat bij dat het opstellen van de rapportage ook geen advocaat is betrokken, heeft verdachte verdere medewerking geweigerd. Er is daarom een weigerrapportage opgesteld.
Tot slot heeft ook de reclassering over verdachte gerapporteerd in de over verdachte opgemaakt reclasseringsrapporten van 30 januari 2024 en van 27 mei 2025.
De reclassering noemt de houding van verdachte aangaande het naleven van de wetten en regels die in Nederland gelden, zorgelijk. De geloofsovertuiging van verdachte is bepalend in de keuzes die zij maakt en dit wordt ook gezien als een risico verhogende factor. Wetten en regels zijn voor verdachte ondergeschikt aan het geloof, waardoor zij haar gedrag vergoelijkt. De rigide houding van verdachte hieromtrent maakt dat er sprake is van beperkte beïnvloedingsmogelijkheden door externen of derden. Nu er ook geen onderzoek heeft plaatsgevonden vanuit de NIFP kan er geen gedegen plan van aanpak worden opgesteld om te werken aan gedragsbeïnvloeding of recidiveverlaging. Het recidiverisico wordt daarom als gemiddeld tot hoog ingeschat, het risico op letsel als laag en het risico op het onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld.
De uitspraken van verdachte dat zij niet kan beloven regels en wetten te zullen naleven in bepaalde situaties vanwege haar geloofsovertuiging, maakt dat de reclassering tot deze uitkomst is gekomen. Het risico dat betrokkene haar eigen keuzes maakt wordt als zeer realistisch gezien. De contactmomenten met haar kinderen zijn goed, er is sprake is van een liefdevolle omgang. Verdachte zal hoogstwaarschijnlijk in contact zijn met de reclassering, maar de mate van beïnvloeding en leerbaarheid lijkt nihil. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om met bijzondere voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Nu er geen rapportages beschikbaar zijn heeft de rechtbank geen volledig beeld kunnen krijgen van de persoon van verdachte. Dat het verdachte verdriet doet dat zij haar dochters maar beperkt kan zien is ter terechtzitting wel duidelijk geworden. In het gesprek hierover lijkt zij echter maar niet in te zien dat zij zelf de sleutel in handen heeft de situatie te veranderen. Uit alle rapportages blijkt dat verdachte een liefdevolle moeder is, maar ook dat zij zich zo star vasthoudt aan haar eigen perceptie van goed ouderschap dat zij hiermee de belangen van anderen juist uit het oog verliest. De rechtbank deelt met de reclassering de zorgen over de houding van verdachte aangaande het naleven van de wetten en regels. De beslissing van de kinderrechter en het gemaakte ouderschapsplan zijn opgesteld om de kinderen een veilige en stabiele jeugd te geven. Verdachte ondermijnt echter iedere vorm van gezag en schaadt daarmee de belangen van haar minderjarige dochters. Dit kan en mag niet getolereerd worden, mede vanuit het oogpunt van generale preventie. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. De rechtbank ziet zich dan ook voor de moeilijke vraag gesteld wat in dit geval een passende sanctie is.
Verdachte is er ter zitting op gewezen dat haar houding de rechtbank eigenlijk geen andere keuze laat dan een gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is gewezen op de consequenties van haar handelen maar heeft alle alternatieven naast zich neer gelegd en op geen enkele wijze laten zien dat zij bereid is haar eigen denkbeelden en belangen ondergeschikt te maken aan de belangen van de kinderen. Bij haar afweging heeft de rechtbank ook de belangen van de minderjarige dochters nadrukkelijk betrokken. Dit alles heeft ertoe geleid dat de rechtbank van oordeel is dat in dit geval alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is.
Alles afwegende acht de rechtbank daarom een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden. De proeftijd wordt gesteld op 3 jaren. Ook al heeft verdachte tot nu toe nergens aan meegewerkt en is zij niet leerbaar gebleken, legt de rechtbank een deels voorwaardelijke straf op. Hiermee beoogt de rechtbank te bewerkstelligen dat verdachte zich na haar detentie wel zal houden aan de gemaakte afspraken en geldende regels. Gevangenisstraf is het enige waar verdachte nog enigszins door te beïnvloeden lijkt te zijn, uitgaande van haar verklaring ter zitting. Verdachte moet gaan inzien dat ze in het belang van de kinderen zal moeten meewerken met [aangever] en de jeugdbescherming, ook als dit niet overeenstemt met haar eigen overtuigingen. Doet verdachte dit niet, dan zal zij opnieuw een lange tijd de gevangenis in moeten.
De rechtbank legt hiermee een fors hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Zoals reeds overwogen ziet de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in dit geval als enige passende sanctie.