ECLI:NL:RBOVE:2025:4139

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
11511035 \ CV EXPL 25-151
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van veertien facturen voor administratieve werkzaamheden en de onderbouwing van afspraken tussen partijen

In deze zaak vordert eiser, een besloten vennootschap, betaling van veertien facturen van gedaagde voor administratieve werkzaamheden die in de periode van februari 2016 tot en met september 2024 zijn verricht. Gedaagde weigert te betalen en stelt dat er een afspraak was gemaakt dat hij maandelijks € 100,-- zou betalen zonder aanvullende facturen te ontvangen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde deze afspraak onvoldoende heeft onderbouwd. De vorderingen van eiser worden grotendeels toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelt dat gedaagde de veertien openstaande facturen moet betalen. Eiser vordert ook wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, welke door de kantonrechter worden toegewezen. De kantonrechter wijst echter de proceskosten toe aan beide partijen, omdat eiser in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv door niet alle relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het vonnis is uitgesproken op 24 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11511035 \ CV EXPL 25-151
Vonnis van 24 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
vertegenwoordigd door haar gemachtigde: mr. Van Wijngaarden, gerechtsdeurwaarder,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [bedrijf],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] administratieve werkzaamheden verricht. [eiser] vordert betaling van veertien facturen. [gedaagde] weigert de facturen te betalen. Hij stelt dat met hem is afgesproken dat hij per maand enkel een bedrag van € 100,-- zou betalen voor de werkzaamheden, zonder dat hij daar nog (aanvullende) facturen voor zou ontvangen, en dat heeft hij ook gedaan. [gedaagde] betwist dan ook dat hij de facturen moet betalen.
1.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de afspraak dat hij per maand een bedrag van € 100,-- zou betalen voor de werkzaamheden van [eiser], zonder dat hij daarvoor (aanvullende) facturen zou ontvangen, onvoldoende heeft onderbouwd. De vorderingen van [eiser] worden dan ook grotendeels toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 januari 2025 met producties 1 en 2,
- de conclusie van antwoord van 31 januari 2025, met als bijlage bankafschriften van 2020 t/m 2024,
- de akte overlegging producties van [eiser] van 14 mei 2025 met producties 3 tot en met 9,
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben in de periode van februari 2016 tot en met september 2024 tweemaal een overeenkomst van opdracht gesloten (hierna telkens: de overeenkomst). Op grond van die overeenkomst heeft [eiser] administratieve werkzaamheden verricht voor [gedaagde].
3.2.
[eiser] heeft [gedaagde] veertien facturen (periode november 2021-september 2024) gestuurd voor de werkzaamheden die zij voor hem heeft verricht. Het totaalbedrag van deze facturen is € 5.773,83.
3.3.
[eiser] vordert betaling van dat bedrag. [gedaagde] weigert te betalen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
  • om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.653,53, bestaande uit de hoofdsom van € 5.773,83, buitengerechtelijke incassokosten van € 663,69, wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot en met 8 januari 2025 berekend op € 1.216,01, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 9 januari 2025;
  • in de proces- en nakosten van deze procedure.
4.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Op grond van de overeenkomst is [gedaagde] verplicht om de veertien facturen van in totaal € 5.773,83 te betalen.
4.3.
[gedaagde] betwist dat hij de veertien facturen moet betalen. [gedaagde] stelt dat met hem is afgesproken dat hij een bedrag van € 100,-- per maand zou betalen voor de werkzaamheden die [eiser] voor hem zou verrichten. Hij heeft iedere maand een bedrag van € 100,-- betaald en hoeft daarom die facturen niet te betalen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Aan de orde is de vraag of [gedaagde] de veertien facturen moet betalen met een totaalbedrag van € 5.773,83. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
Standpunt [gedaagde]
5.2.
erkent dat [eiser] in de periode van februari 2016 tot en met september 2024 op grond van een overeenkomst administratieve werkzaamheden voor hem heeft verricht. [gedaagde] betwist dat hij op grond van die overeenkomst facturen moet betalen. Hij stelt dat door partijen is afgesproken dat hij voor die werkzaamheden iedere maand een bedrag van € 100,-- zou betalen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] bankafschriften overgelegd. Uit deze bankafschriften volgt dat er in de periode van februari 2020 tot en met juli 2024 ieder maand een bedrag van € 100,-- aan [eiser] is overgemaakt. [gedaagde] stelt dat hij nooit een factuur van [eiser] heeft ontvangen. Hij maakt gebruik van het e-mailadres [e-mailadres].
Standpunt [eiser]
5.3.
ontkent dat tussen partijen is afgesproken dat [gedaagde] per maand een bedrag van € 100,-- zou betalen voor de werkzaamheden die [eiser] voor hem zou verrichten. [eiser] heeft ter onderbouwing van haar standpunt een tweetal doorlopende opdrachtbevestigingen overgelegd, beide door [gedaagde] ondertekend. De eerste doorlopende opdrachtbevestiging is van 2 februari 2016 en de tweede is van 14 december 2021. In deze periode heeft [eiser] de facturen voor haar werkzaamheden altijd per e-mail gestuurd naar het e-mailadres [e-mailadres]. Het klopt dat partijen in januari 2020 zijn overeengekomen dat [gedaagde] een bedrag van € 100,-- per maand zou betalen aan [eiser]. Dit was echter een afbetalingsregeling omdat er nog onbetaalde facturen openstonden. [eiser] heeft ter onderbouwing hiervan de volgende stukken overgelegd:
  • een machtiging doorlopende SEPA Incasso, ondertekend door [gedaagde] op 29 januari 2020. Als kenmerk van deze machtiging staat benoemd: “Verrekening openstaande facturen”:
  • een mailbericht van 22 september 2022 van [naam] aan [e-mailadres]. In dit bericht staat onder andere: “
Oordeel kantonrechter
5.4.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt. Vast staat dat [eiser] in de periode van februari 2016 tot en met september 2024 werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde]. Dat tussen partijen zou zijn afgesproken dat [gedaagde] hiervoor een bedrag van € 100,-- per maand zou betalen is door [eiser] gemotiveerd betwist. Zij stelt dat dit een betalingsregeling betrof die pas in januari 2020 is overeengekomen. Zij heeft ter onderbouwing hiervan een machtiging doorlopende SEPA Incasso en een mailbericht van 22 september 2022 overgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat uit deze stukken volgt dat tussen partijen met ingang van 29 januari 2020 is afgesproken dat er een bedrag van € 100,-- per maand zou worden betaald door [gedaagde] aan [eiser] en dat deze afspraak bedoeld is om de betalingsachterstand af te lossen. Ook uit de bankafschriften die door [gedaagde] zijn overgelegd volgt dat pas met ingang van 29 januari 2020 een bedrag van € 100,-- per maand door [gedaagde] wordt betaald aan [eiser]. Van eerdere betalingen van € 100,-- per maand door [gedaagde] aan [eiser] is niet gebleken. Wel is er op 8 maart 2024 een bedrag van
€ 396,88 aan [eiser] overgemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] over deze betaling verklaard dat hij toen wel een factuur heeft ontvangen op het e-mailadres [e-mailadres] en dat hij toen die factuur heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat deze betaling niet rijmt met het standpunt van [gedaagde] dat hij een bedrag van € 100,-- per maand zou betalen aan [eiser]. Deze verklaring rijmt bovendien niet met zijn stelling dat hij nooit een factuur van [eiser] heeft ontvangen.
5.5.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om meer aan te voeren waaruit zou blijken dat tussen partijen was afgesproken dat hij het bedrag van € 100,-- per maand zou betalen voor de werkzaamheden van [eiser]. Dit heeft hij niet gedaan. Hij heeft ook niet aangeboden bewijs aan te brengen voor zijn standpunt dus aan een bewijsopdracht wordt niet toegekomen. De kantonrechter oordeelt daarom dat [gedaagde] de veertien openstaande facturen moet betalen.
Wettelijke handelsrente
5.6.
[eiser] vordert betaling van de wettelijke handelsrente. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en dat [gedaagde] deze vordering ook niet heeft betwist. De kantonrechter wijst de wettelijke handelsrente toe als volgt. De door [eiser] gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 5.773,83 vanaf 9 januari 2025 wordt toegewezen. Voor de overige gevorderde wettelijke rente geldt dat deze wordt toegewezen vanaf de vervaldata van de veertien facturen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.7.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’ (hierna: ‘het Besluit’) is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incasso- werkzaamheden zijn verricht. Zij heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Volgens het Besluit bedraagt die vergoeding € 663,69 bij een hoofdsom van € 5.773,83. De kantonrechter wijst daarom het gevorderde bedrag van € 663,69 aan buitengerechtelijke kosten toe.
Schending van artikel 21 Rv
5.8.
[eiser] heeft nagelaten bij dagvaarding alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In de dagvaarding is namelijk niet benoemd dat met [gedaagde] in januari 2020 de afspraak is gemaakt dat hij € 100,-- per maand zou betalen en waarom dat toen is gedaan. Ook miste een sluitende onderbouwing van de veertien facturen en daarmee van de hoofdsom waarvan betaling werd gevorderd. De later bij akte ingediende stukken waren zonder toelichting onvoldoende duidelijk om de hoofdsom van de vordering te onderbouwen. Pas bij de toelichting van de later bij akte ingediende stukken tijdens de mondelinge behandeling is de onderbouwing van de hoofdsom voldoende duidelijk geworden. Hiermee heeft [eiser] in strijd gehandeld met artikel 21 Rv, waarin is bepaald dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de kantonrechter hieraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht. De kantonrechter zal gelet hierop [eiser] veroordelen tot het dragen van de eigen proceskosten.
Proceskosten
5.9.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld. Dat zou normaalgesproken betekenen dat hij wordt veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Nu [eiser] artikel 21 Rv heeft geschonden zal zij echter haar eigen proceskosten (inclusief nakosten) dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.773,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag vanaf 9 januari 2025 en vanaf de respectieve vervaldata van de veertien onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 663,69 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
verstaat dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. ter Riet en in het openbaar uitgesproken op
24 juni 2025.