ECLI:NL:RBOVE:2025:4140

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
11655876 \ CV EXPL 25-681
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand door verhuurder aan huurders

In deze zaak vordert de verhuurder, Stichting Viverion, betaling van een huurachterstand van € 400,95 van de huurders. De procedure begon met een dagvaarding op 9 april 2025, gevolgd door een conclusie van antwoord op 22 april 2025 en een mondelinge behandeling op 27 mei 2025. Tijdens deze behandeling was de kantonrechter in gesprek met de dochter van de huurders, die beweerde dat de huurachterstand volledig was betaald. De verhuurder betwistte dit en stelde dat er geen bewijs was van een betaling. De kantonrechter oordeelde dat de huurders niet hadden aangetoond dat zij aan hun betalingsverplichtingen hadden voldaan. De vordering van de verhuurder werd toegewezen, met inbegrip van de wettelijke rente, maar de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen omdat het beding in de algemene voorwaarden als oneerlijk werd beoordeeld. De huurders werden veroordeeld tot betaling van in totaal € 431,77, inclusief rente, en in de proceskosten van € 486,43. De kantonrechter heeft ook een betalingsregeling van € 100,00 per maand voorgesteld voor het aflossen van de achterstand.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11655876 \ CV EXPL 25-681
Vonnis van 24 juni 2025
in de zaak van
de stichting
STICHTING VIVERION,
gevestigd en kantoorhoudende te Lochem,
eisende partij, hierna te noemen: verhuurder,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen

1.[gedaagde 1],wonende te [woonplaats 1],

2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen: huurder,
gedaagde 1 verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 april 2025;
- de conclusie van antwoord van 22 april 2025;
- de akte specificatie van verhuurder ten behoeve van de mondelinge behandeling op
27 mei 2025;
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 27 mei 2025. Namens verhuurder is verschenen [naam 1], (medewerkster afdeling huurincasso), vergezeld van [naam 2], werkzaam bij [gemachtigde]. Huurder 1 is eveneens verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter met instemming van partijen telefonisch gesproken met de dochter van huurders.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Verhuurder vordert van huurders betaling van de huurachterstand van € 400,95 alsmede betaling van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vordert verhuurder huurders te veroordelen in betaling van de proceskosten.
2.2.
Aan deze vordering legt verhuurder ten grondslag dat huurders de betalingsverplichting voortvloeiend uit de tussen partijen bestaande huurovereenkomst niet zijn nagekomen en dat huurders ondanks aanmaning niet tot betaling zijn overgegaan.
2.3.
Huurders hebben naar voren gebracht dat er in december 2024 telefonisch contact is geweest tussen de verhuurder en de dochter van huurders en dat de verhuurder in dat gesprek heeft gezegd dat de achterstand volledig was betaald.

3.De beoordeling

3.1.
In reactie op het verweer heeft verhuurder gesteld dat zij in haar administratie geen gesprek in december 2024 kan terugvinden. Daarnaast heeft verhuurder opgemerkt dat zij een dergelijke mededeling in december 2024 ook niet kan plaatsen omdat uit haar financiële administratie blijkt en ook in december 2024 bleek dat er toen wel sprake was van een achterstand. Als nadere onderbouwing van haar vordering heeft verhuurder bij akte een specificatie van de vordering overgelegd
3.2.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu verhuurder betwist dat huurders de gehele huurachterstand hebben betaald, was het aan huurders om met stukken aan te tonen dat zij alle huurbetalingen hebben verricht. Dat hebben huurders niet gedaan. Ook is in het telefoongesprek met de dochter van huurders tijdens de mondelinge behandeling niet gebleken dat aan haar daadwerkelijk de mededeling is gedaan dat er geen huurachterstand was in december 2024. Dit betekent dat huurders nog een bedrag aan huurachterstand moeten betalen. De kantonrechter heeft geen aanleiding om aan te nemen dat het overzicht zoals door verhuurder bij akte is overgelegd niet juist is en gaat dan ook voor de hoogte van de huurachterstand uit van dit overzicht.
Ambtshalve toetsing
3.3.
De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of in de overeenkomst en/of de daarop van toepassing zijnde overgelegde algemene voorwaarden bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de hoofdsom, gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en/of de gevorderde vergoeding van rente, die zodanig afwijken van de wettelijke regelingen dat de consument daardoor aanzienlijk wordt benadeeld en door de kantonrechter vernietigd moeten worden. Dat is niet het geval voor de gevorderde hoofdsom en de gevorderde vergoeding van rente. Met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten oordeelt de kantonrechter als na te melden.
De huurachterstand
3.4.
Omdat, zoals in rechtsoverweging 3.2. is overwogen, de huurders de huurachterstand van € 400,95 nog aan verhuurder moeten betalen, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
De wettelijke rente
3.5.
De wettelijke rente zal, als onweersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.6.
Verhuurder heeft een bedrag van € 282,04 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Verhuurder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht zij op de hoogte is dat het beding over de buitengerechtelijke incassokosten in de algemene voorwaarden niet klopt.
In artikel 15 van de “Algemene huurvoorwaarden voor woonruimte Viverion” van 1 januari 2009, is het volgende opgenomen:
“Indien één der partijen een verplichting uit de wet/en of de huurovereenkomst niet nakomt en daardoor de andere partij gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moet nemen, zijn alle daaruit voorvloeiende kosten voor rekening van die ene partij. De daarbij door de ene partij aan de andere partij te betalen buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd op het moment dat de ene partij zijn vordering op de ander uit handen geeft. Deze buitengerechtelijke incassokosten bedragen tenminste 15% van de uit handen gegeven vordering, met een minimum van € 25,- vermeerderd met het geldend BTW-percentage.”
3.7.
De kantonrechter overweegt over de oneerlijkheid van het beding het volgende. Het beding suggereert dat vanaf het moment dat de vordering uit handen is gegeven direct incassokosten verschuldigd zijn. Op grond van de wet is een consument pas incassokosten verschuldigd als hij
nahet intreden van het verzuim een veertiendagenbrief heeft ontvangen die aan alle in artikel 6:96 lid 6 BW genoemde eisen voldoet. Daarnaast moet in het beding de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden genoemd. Deze eisen zijn echter niet opgenomen in artikel 15 van de algemene voorwaarden. De kantonrechter is van oordeel dat het beding ten nadele van de consument afwijkt van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke incassokosten. Daarmee wordt het beding als oneerlijk beoordeeld. Nu sprake is van een oneerlijk beding, is terugvallen op de wettelijke regeling niet mogelijk. [1] Als gevolg van bovenstaande wordt de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
Wat betekent dit voor huurders
3.8.
Huurders moeten aan verhuurder betalen een bedrag van € 431,77 (bestaande uit
€ 400,95 aan hoofdsom en € 30,92 aan wettelijke rente berekend tot 3 april 2025), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 400,95 vanaf 3 april 2025 tot de dag van volledige betaling.
De proceskosten
3.9.
Huurders zullen als de grotendeels verliezende partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van de vordering wordt afgewezen, dient het griffierecht als nodeloos veroorzaakt voor rekening van verhuurder te blijven voor zover dit een bedrag van € 340,00 te boven gaat. Het salaris van de gemachtigde is afgestemd op de vordering zoals deze toewijsbaar is gebleken.
De kosten aan de zijde van verhuurder worden begroot op:
- dagvaarding € 146,43
- griffierecht € 135,00
- salaris gemachtigde € 164,00 (2 punt x tarief € 82,00)
- nakosten
€ 41,00
Totaal € 486,43
Betalingsregeling
3.10.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat partijen op de mondelinge behandeling hebben gesproken over een betalingsregeling van € 100,00 per maand voor het aflossen van de achterstand en de proceskosten, naast tijdige betaling van de lopende huur.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt huurders tegen bewijs van kwijting aan verhuurder te betalen een bedrag van € 431,77, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 400,95 vanaf 3 april 2025 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten van € 486,43, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen de kosten van betekening, indien huurders niet binnen genoemde termijn betalen en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
4.3.
verklaart dit tot zover vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025. (ak)

Voetnoten

1.HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:2021:68.