ECLI:NL:RBOVE:2025:4235

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
C/08/332664 / KG ZA 25-89
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsommen en omgangsregeling in kort geding tussen ouders van minderjarige

In deze procedure staat de vraag centraal of er dwangsommen zijn verbeurd door de moeder, omdat zij de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling niet nakomt. De moeder is veroordeeld tot het betalen van dwangsommen van € 250,00 voor twee omgangsmomenten, terwijl voor andere momenten geen dwangsommen zijn verbeurd omdat de begeleiding door Curess is gestaakt. De zaak betreft een kort geding dat is aangespannen door de moeder tegen de vader, waarbij de moeder vorderingen heeft gedaan om het beslag op haar uitkering op te heffen en de vader te verplichten tot mededelingen aan het UWV. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder twee dwangsommen heeft verbeurd, maar dat het beslag op haar uitkering voor een deel moet worden opgeheven. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders in de omgangsregeling en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/332664 / KG ZA 25-89
Vonnis in kort geding van 27 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.G. Blankestijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M. Elfrink.

1.De samenvatting

In deze procedure gaat het over de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd omdat de moeder de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling niet nakomt. Voor twee omgangsmomenten verbeurt de moeder de dwangsommen van elk € 250,00 wegens niet nakoming. Voor de overige omgangsmomenten niet omdat het een begeleide omgangsregeling betreft en Curess de begeleiding heeft gestaakt.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 mei 2025 met producties
- de producties van de vader
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaak
- de pleitnota van mr. Elfrink.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 6 mei 2017 te Enschede gehuwd.
3.2.
Zij zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018 (verder te noemen: [minderjarige]).
3.3.
Bij deze rechtbank is een echtscheidingsprocedure aanhangig.
Bij beschikking van 12 november 2024 heeft de rechtbank in het kader daarvan voorlopige voorzieningen getroffen en is [minderjarige] voorlopig toevertrouwd aan de moeder.
In die beschikking staat ten aanzien van de zorg- en contactregeling:
bepaalt als voorlopige zorg- en contactregeling dat [minderjarige] iedere week één uur begeleid contact zal hebben met haar vader; dit contact wordt begeleid door Curess;
stelt vast dat de beide ouders contact opnemen met Curess en de hulpvraag voorleggen om het contact tussen [minderjarige] en haar vader te begeleiden.
Voorts is in die beschikking aan de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) verzocht om in de nog op te starten hoofdprocedure te adviseren over de hoofdverblijfplaats voor [minderjarige] en de voor haar meest wenselijke zorg- en contactregeling.
3.4.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 3 december 2024 is de moeder veroordeeld tot nakoming van de bij de beschikking van 12 november 2024 vastgestelde zorg- en contactregeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00.
3.5.
Curess is voor het contact tussen [minderjarige] en de vader ingeschakeld.
Volgens de rapportage van Curess is tijdens het MDO (multidisciplinair overleg) op 27 januari 2025 het volgende afgesproken:
Elke dinsdag vindt er begeleide omgang plaats van 14.30 tot 15.30. Curess begeleidt de omgang.
3.6.
Vanaf 20 januari 2025 zijn er geen contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader geweest.
3.7.
In de evaluatie van [naam 1] van Curess (hierna te noemen: de evaluatie) is voor zover van belang het volgende opgenomen:
Op 27 januari stond er een omgangsmoment gepland, deze is niet doorgegaan vanwege dat [minderjarige] ziek was.
(…) Op 27 januari heeft er een mdo plaatsgevonden waarin naar ouders is teruggekoppeld dat Curess het vervoer voor de omgang niet meer op zich nemen (…) en ouders dit zelf vorm moeten geven (…)
De ambulant hulpverleners hebben waargenomen dat ouders niet op één lijn komen wat betreft hoe het vervoer opgepakt gaat worden. (…) Op 4 februari heeft er geen omgangsmoment plaatsgevonden.(…) Moeder heeft op 4 februari een mail gestuurd waarin ze aangeeft akkoord te zullen gaan met het voorstel van vader dat de buurvrouw een rol kan spelen in het terugbrengen van [minderjarige]. Echter is hierop reactie van vader gekomen waarin hij aangeeft hier niet meer mee akkoord te zullen gaan. Dit heeft zich geresulteerd dat er wederom geen gezamenlijk plan is uitgekomen en de omgang niet heeft plaatsgevonden. De ambulant hulpverlener heeft hierover contact gelegd met de wijkcoach en de opdracht teruggegeven. De uitspraak van de rechter wordt door de wijkcoaches teruggelegd bij de Raad.
Op 11 maart heeft vader aangegeven weer akkoord te gaan dat de buurvrouw een rol speelt in het oppakken van het vervoer. Rond midden maart heeft de ambulant hulpverlener contact met de wijkcoaches en vader, waaruit naar voren komt dat vader de wens heeft om contact te hebben met [minderjarige]. De ambulant hulpverlener heeft hierover contact gelegd met de betrokken gedragswetenschapper van Curess. Hieruit is het advies gekomen om Veilig Thuis te betrekken bij het opstarten van contact tussen [minderjarige] en vader en vanuit hun expertise een advies te kunnen geven. (…) Veilig Thuis heeft aangegeven dit intern af te stemmen met hun gedragswetenschapper. De ambulant hulpverlener krijgt hier nog een terugkoppeling van.
In de tussentijd dat er geen omgangsmomenten hebben plaatsgevonden is de ambulant hulpverlener wekelijks op huisbezoek bij [minderjarige] geweest.
3.8.
Op verzoek van de vader is op 25 maart 2025 executoriaal derdenbeslag gelegd op de uitkering van de moeder onder de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Hengelo (verder ook te noemen: UWV). Volgens het beslagexploot gaat het om verhaal van vervallen termijnen van totaal € 1.500,00 (inclusief kosten: € 2.270,05). De deurwaarder heeft hiervan inmiddels een bedrag van € 2.115,00 geïncasseerd.
3.9.
Uit de brief van 27 mei 2025 van [naam 2] en [naam 3], raadsonderzoekers van de raad, blijkt dat het lopende onderzoek naar gezag en omgang is uitgebreid in verband met zorgen vanuit de gemeente.

4.Het geschil

4.1.
De moeder vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
opheffing van het op 25 maart 2025 ten laste van haar gelegde executoriale (derden)beslag onder het UWV op haar uitkering;
de vader te gebieden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis mededeling van de opheffing te doen aan het UWV en daarvan een afschrift te verstrekken aan de moeder;
de vader te gebieden om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis een door de deurwaarder geautoriseerd overzicht te verstrekken van de door het UWV ingehouden en aan de vader en/of de deurwaarder afgedragen gelden;
de vader te gebieden om binnen twee dagen nadat het voornoemd overzicht is verstrekt de gelden te (laten) voldoen aan de moeder;
te bepalen dat de vader een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de onder 1. tot en met 3. uitgesproken veroordelingen voldoet, tot in totaal een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
de proceskosten te compenseren.
4.2.
De moeder vindt dat het niet aan haar is toe te rekenen dat er vanaf 20 januari 2025 geen contactmomenten meer hebben plaats gevonden tussen [minderjarige] en de vader. Volgens de moeder heeft ze daarom geen dwangsommen verbeurd en moet het gelegde beslag worden opgeheven.
4.3.
De vader stelt dat vanaf 20 januari 2025 (week 4 van 2025) al 20 keer geen omgang heeft plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling van het vorige kort geding heeft de raad benadrukt dat er zo spoedig mogelijk uitvoering moet worden gegeven aan de begeleide contacten. De houding van de moeder en haar invloed op [minderjarige] maken dat er geen omgang is, aldus de vader. Het traineren van de omgang en negatieve beïnvloeding van [minderjarige] zorgen ervoor dat [minderjarige] geen contact met de vader wil, durft of kan hebben. Doordat de moeder het onmogelijk maakt voor [minderjarige] om contact met de vader te hebben, heeft zij de dwangsommen tot het maximum van € 5.000,00 verbeurd, aldus de vader. De vorderingen dienen volgens hem daarom te worden afgewezen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

spoedeisend belang
5.1.
Onweersproken heeft de moeder gesteld dat het beslag op haar uitkering ertoe leidt dat zij in financiële problemen komt en dat zij niet meer volledig kan voorzien in de kosten van haar levensonderhoud en de opvoeding en verzorging van [minderjarige]. Ze heeft verder aangegeven dat ze geen spaargeld heeft om het gebrek aan inkomen op te vangen. Daarmee is het spoedeisend belang bij haar vorderingen voldoende gegeven.
heeft de moeder dwangsommen verbeurd?
5.2.
In een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd heeft de voorzieningenrechter niet tot taak de eerder door de rechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. De rechter dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Om te bepalen of de moeder de dwangsommen heeft verbeurd zullen de door haar ter uitvoering van de contactregeling verrichte handelingen worden getoetst aan de beschikking van 12 november 2024.
Van belang is daarbij dat in kort geding de wettelijke regels van bewijsrecht niet van toepassing zijn en er in beginsel geen plaats is voor nadere bewijslevering. Voldoende is dat feiten aannemelijk zijn.
5.3.
Vast staat dat er wekelijks door Curess begeleide omgang zou plaats vinden tussen [minderjarige] en de vader. Hierna zal worden beoordeeld of de moeder ten aanzien van de wekelijkse contactmomenten na 20 januari 2025 dwangsommen heeft verbeurd.
omgangsmoment op 27 januari 2025
5.4.
De moeder heeft gesteld dat de omgang op die dag niet plaats heeft kunnen vinden omdat [minderjarige] ziek was. Wat [minderjarige] scheelde heeft zij niet vermeld. De vader heeft hierover naar voren gebracht dat de moeder die dag gestrest was en dat dit impact heeft gehad op [minderjarige]. Curess had de moeder die dag drie keer bezocht in verband met de afgesproken omgang tussen [minderjarige] en de vader op die dag. Curess meldt in de door de vader opgevraagde rapportage, overgelegd door mr Elfrink als productie 1, niets over enige ziekte van [minderjarige].
De voorzieningenrechter kan in het kader van deze spoedmaatregel niet achterhalen wat er die dag precies met [minderjarige] aan de hand was maar acht het op basis van de overgelegde informatie niet aannemelijk dat [minderjarige] zodanig ziek zou zijn geweest dat er geen enkele vorm van contact kon plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld videobellen of gewoon bellen. De moeder heeft daarom voor het niet nakomen van dit contactmoment een dwangsom van € 250,00 verbeurd.
omgangsmoment op 4 februari 2025
5.5.
De moeder stelt - en dit volgt ook uit de evaluatie van Curess - dat tijdens het MDO op 27 januari 2025 naar de ouders toe kenbaar is gemaakt dat Curess het vervoer van [minderjarige] tijdens de contactmomenten met de moeder niet meer zou regelen. De ouders moesten dit zelf vorm gaan geven vanaf dat moment. De vader komt in de mail van 29 januari 2025 met het voorstel dat mevrouw [minderjarige] brengt en hij haar, samen met iemand uit zijn netwerk, terugbrengt. De moeder heeft dit voorstel afgewezen omdat dit ertoe zou leiden dat de door de rechtbank uitgesproken omgangstijd van één uur met de reistijd zou worden uitgebreid en overschreden en de begeleiding tijdens de reistijd niet door Curess zou worden uitgevoerd. Met de vader is de voorzieningenrechter van oordeel dat de moeder dit contactmoment na had kunnen en moeten komen. Zij moet immers voldoen aan de voorliggende uitspraak van een uur per week begeleid contact tussen [minderjarige] en de vader. Dat deze tijd iets wordt uitgebreid met vervoerstijd (waarbij vervoer essentieel is om het contact te kunnen laten plaatsvinden) mocht daarbij geen belemmering zijn nu Curess als begeleidende instantie daar kennelijk geen problemen mee had. Ook voor het niet nakomen van dit contactmoment heeft de moeder daarom een dwangsom van € 250,00 verbeurd.
omgangsmomenten na 4 februari 2025
5.6.
De moeder stelt dat zij op 4 februari 2025 met een (nader) voorstel van de vader om [minderjarige] na de omgangsmomenten door de buurvrouw terug te laten brengen, heeft ingestemd.
Onweersproken voert zij aan dat de vader daarna zijn eigen voorstel weer intrekt. Dat volgt ook uit de evaluatie van Curess. Dat daarmee opnieuw niet tot een gezamenlijke oplossing voor het vervoer is gekomen is dan ook niet verwijtbaar aan de moeder. Zoals blijkt uit de evaluatie van Curess heeft het ertoe geleid dat de ambulant hulpverlener de opdracht heeft teruggegeven, zodat er ook daarna geen begeleide omgang plaats heeft kunnen vinden.
Weliswaar geeft de vader op 11 maart 2025 aan alsnog bereid te zijn om aan het voorstel de buurvrouw bij het vervoer te betrekken mee te willen werken, maar half maart 2025 geeft Curess - zoals volgt uit haar evaluatie - de zaak uit handen aan Veilig Thuis Twente (hierna te noemen: VTT) en organiseert geen omgangsmomenten meer. De zaak is daarna teruggegeven aan de raad die is gevraagd om ook een beschermingsonderzoek te gaan doen. Aangezien de hulpverlening de begeleiding van de omgangsregeling heeft gestaakt, terwijl begeleiding een voorwaarde is voor de omgang, kan na 4 februari 2025 niet worden geoordeeld dat de moeder de regeling niet heeft nageleefd. Vanaf die periode is zij dan ook geen dwangsommen verschuldigd.
5.7.
Hoewel de moeder onder verbeurte van een dwangsom aan omgang
moetmeewerken, neemt Curess als uitgangspunt dat de ouders een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben en samen tot een regeling moeten komen. Dit kan worden afgeleid uit het rapport van Curess van 12 maart 2025 dat als productie 1 door mr. Elfrink is overgelegd waar de datum 30 januari 2025 is opgenomen dat Curess de ouders adviseert om samen uit het vervoer te komen omdat het gevolg anders is dat er de week erna geen omgang zal plaatsvinden. Op basis daarvan is bij de moeder mogelijk de indruk ontstaan dat zij aan de omgang voorwaarden mag verbinden, hetgeen gelet op veroordeling tot nakoming onder verbeurte van een dwangsom niet het geval is.
De voorzieningenrechter meent dat de in de beschikking opgedragen omgangsregeling zo spoedig mogelijk moet worden hersteld, waarbij het advies van de raad over de invulling van de begeleiding moet worden opgevolgd. Mocht een beschermingsmaatregel worden uitgesproken dan moet het advies van de gezinsvoogdijinstelling worden opgevolgd. Beide ouders dienen aan de begeleide omgang mee te werken.
conclusie
5.8.
De conclusie is dat de moeder twee dwangsommen verbeurt en dat op € 500,00 (twee keer € 250,00) terecht beslag is gelegd. Voor het resterende bedrag zal het beslag worden opgeheven.
5.9.
De vorderingen zullen als hierna grotendeels worden toegewezen met uitzondering van de gevorderde dwangsom. Het opleggen van een dwangsom om het innen van een eerdere dwangsom te staken maakt de situatie onnodig gecompliceerd en zal ook geen bijdrage leveren aan het herstel van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader.
proceskosten
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
heft op het op 25 maart 2025 ten laste van de moeder gelegde executoriale (derden)beslag onder de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen op de uitkering van de moeder,
met uitzondering vaneen bedrag van € 500,00 (zie rechtsoverweging 5.8),
6.2.
gebiedt de vader om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis mededeling van de opheffing te doen aan de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen en daarvan een afschrift te verstrekken aan de moeder,
6.3.
gebiedt de vader om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis een door de deurwaarder geautoriseerd overzicht te verstrekken van de door de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen ingehouden en aan de vader en/of de deurwaarder afgedragen gelden,
6.4.
gebiedt de vader om binnen twee dagen nadat het voornoemde overzicht is verstrekt de gelden, met uitzondering van het bedrag van € 500,00 (vermeerderd met de kosten voor het leggen van deze twee beslagen), te (laten) voldoen aan de moeder,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025.