ECLI:NL:RBOVE:2025:4262

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C/08/302738 / ES RK 23-5970
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, verdeling en partneralimentatie met aandacht voor behoeftigheid en draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw verzocht om de echtscheiding en om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, terwijl de man verweer voerde en ook zelfstandige verzoeken indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de verzoeken tot echtscheiding toegewezen. De vrouw, die een WIA-uitkering ontvangt, stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt is, terwijl de man betwistte dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft de behoeftigheid van de vrouw vastgesteld op € 1.681,- per maand, rekening houdend met haar WIA-uitkering en de kosten van levensonderhoud. De draagkracht van de man is berekend op basis van zijn inkomen en woonlasten, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met zijn dubbele woonlasten en schulden. De rechtbank heeft de man verplicht om een bijdrage van € 849,- per maand te betalen tot aan de verkoop van de echtelijke woning, en € 1.618,- per maand na de verkoop. Daarnaast heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de echtelijke woning en de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de woning moet worden verkocht en de opbrengst gelijkelijk moet worden verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens voor de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummers: C/08/302738 / ES RK 23-5970 (echtscheiding)
C/08/407468 / ES RK 23-8518 (verdeling)
beschikking van 27 juni 2025
inzake
[de vrouw],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. I.H. Grandjean,
en
[de man],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. M. Veurman.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, binnengekomen op 20 september 2023;
- het exploot van de betekening van 27 september 2023;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen, binnengekomen op 19 december 2023;
- een akte wijziging zelfstandige verzoeken, binnengekomen op 22 december 2023;
- het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken, tevens vermeerdering van de verzoeken, met bijlagen, binnengekomen op 17 januari 2024;
- het verweerschrift tegen de gewijzigde/aanvullende verzoeken tevens aanvullingen/wijzigingen van de verzoeken, met bijlagen, binnengekomen op 19 februari 2024;
- het verweerschrift tegen de aanvullingen/wijzigingen van de verzoeken, tevens vermeerdering van de verzoeken, met bijlagen, binnengekomen op 21 maart 2024;
- een F9-formulier van 12 september 2024 van de zijde van de man;
- het e-mailbericht van 7 oktober 2024 van de zijde van de vrouw;
- het formulier verdelen en verrekenen van de zijde van de man, binnengekomen op
18 april 2025;
- een brief van 24 april 2025 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
- een brief van 6 mei 2025 met bijlagen van de zijde van de man;
- een F9-formulier van 15 mei 2025 met bijlage van de zijde van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 16 mei 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
De rechtbank heeft daarna nog kennis genomen van een F9-formulier van 21 mei 2025 met bijlage van de zijde van de vrouw.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Bij beschikking van 15 mei 2024 is als voorlopige voorziening bepaald dat de man met ingang van 24 maart 2024 een bedrag van € 1.124,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw moet voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank na wijziging c.q. aanvulling bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met € 1.170,- per maand tot aan de woninglevering en met € 2.261,- per maand vanaf de woninglevering, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
de wijze van verdeling te bepalen c.q. vast te stellen zoals onder punt 12 van het verweerschrift op het zelfstandig verzoek en zoals onder punt 7 tot en met 12 van het verweerschrift tegen de aanvullingen/wijzigingen van de verzoeken, tevens vermeerdering van de verzoeken is aangegeven;
te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres] gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking voort te zetten;

4.Het verweer, tevens houdende zelfstandige verzoeken

De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw onder b) tot en met d). Bij wege van zelfstandige verzoeken verzoekt de man de rechtbank na wijziging c.q. aanvulling bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te bepalen dat de man de helft van de hypotheekrente en -aflossing van de op de echtelijke woning rustende hypothecaire geldlening ten behoeve van de vrouw voldoet in het kader van een op de man rustende onderhoudsverplichting jegens de vrouw;
te bepalen dat de man op een in onderling overleg af te spreken datum en tijdstip in de gelegenheid wordt gesteld door de vrouw om de woning te betreden onder begeleiding van een derde;
e wijze van verdeling te gelasten aldus dat de woning aan de [adres] moet worden verkocht aan een derde;
  • te bepalen dat de beschikking in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en de wilsverklaring van de vrouw voor het in de verkoop geven van de woning;
  • te bepalen dat indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
  • te bepalen dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst moeten aangaan met degene die de hoogste prijs biedt voor zover die prijs, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is, en te bepalen dat in het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, de makelaar dit naar beste weten voor partijen bindend vaststelt;
  • te bepalen dat de beschikking in de plaats zal treden van de door de vrouw te verrichten benodigde rechtshandelingen voor de levering van de woning aan de koper, althans de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning waaronder onder meer begrepen:
  • het tekenen van de leveringsakte bij de notaris;
  • de afgifte van een sleutel aan een medewerker van DW Makelaardij te Wijhe voor de bezichtiging door potentiële kopers;
  • het leeg en schoon opleveren van de woning met aanhorigheden bij levering van de woning;
op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw niet aan de veroordeling voldoet;
  • te bepalen dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
  • te bepalen dat de op de woning rustende de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
  • te bepalen dat de netto verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld;
de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen als volgt;
  • te bepalen dat de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer] moet worden gesplitst zodat beide partijen een eigen polis krijgen;
  • te bepalen dat ieder van partijen de bankrekeningen op zijn/haar naam en de daarop staande saldo/saldi toegedeeld krijgen en dat de vrouw aan de man in dat kader een bedrag van € 6.727,50 moet betalen;
  • de auto van het merk Mazda toe te delen aan de vrouw tegen een waarde van € 4.150 en de auto van het merk Toyota aan de man tegen een waarde van € 1.000,- en te bepalen dat de vrouw in dat kader een bedrag van € 1.575,- aan de man moet betalen;
  • de motor van het merk Honda met kenteken [kenteken 1] aan de man toe te delen tegen een waarde van € 500,- en te bepalen dat de man aan de vrouw in dat kader een bedrag van € 250,- moet betalen;
  • te bepalen dat de aanhangwagen tegen een waarde van € 200,- aan de man wordt toegedeeld en te bepalen dat de man in dat kader een bedrag van € 100,- aan de vrouw moet betalen;
  • te bepalen dat de boot tegen een waarde van € 1.500,- aan de man wordt toebedeeld en te bepalen dat de man in dat kader een bedrag van € 750,- aan de vrouw moet betalen;
  • te bepalen dat de inboedel tussen partijen bij helfte wordt verdeeld, althans te bepalen dat aan de man wordt toebedeeld met gesloten beurzen:
  • het gereedschap;
  • de TV;
  • de Sonos set;
  • de fiets van de man;
  • de persoonlijke spullen van de man, waaronder de gouden ketting, een gouden ring, een zilveren ring, airpods, werkkleding en sporttas met inhoud.

5.Het verweer op de zelfstandige verzoeken

De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn verzoeken dan wel tot afwijzing van zijn verzoeken voor zover die afwijken van de verzoeken van de vrouw.

6.De beoordeling

De echtscheiding
6.1.
Nu de vrouw stelt en de man erkent dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, staat deze duurzame ontwrichting in rechte vast. De rechtbank zal daarom de verzoeken tot echtscheiding toewijzen.
De uitkering tot levensonderhoud
Behoefte van de vrouw
6.2.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat voor de behoefte van de vrouw moet worden uitgegaan van de behoefte die is vastgesteld in het kader van de voorlopige voorzieningen. Die behoefte bedroeg in 2024 € 3.686,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte dan afgerond € 3.925,- netto per maand.
Behoeftigheid van de vrouw
6.3.
Tussen partijen is in geschil of van de vrouw verwacht kan worden dat zij (op enig moment) inkomen uit arbeid kan verwerven en of op de behoeftigheid het woonbudget in mindering moet worden gebracht omdat de vrouw geen woonlasten heeft.
6.4.
De vrouw stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt is en geen sollicitatieplicht heeft, dat zij geen contact heeft met het UWV, dat zij voor het laatst in 2018 of 2019 contact heeft gehad met een arbeidsdeskundige en dat zij al jaren dezelfde uitkering ontvangt die alleen door indexering wordt verhoogd. Verder stelt de vrouw dat Dimence graag zou zien dat zij een dagbesteding krijgt en dat daarom wordt gesproken over vrijwilligerswerk via [bedrijf 1] , maar dat dit op dit moment niet lukt omdat zij al haar tijd en energie nodig heeft om voor zichzelf te zorgen in verband met haar psychisch functioneren. De hulpverlening die zij heeft, is niet gericht op betaalde arbeid. Ter onderbouwing heeft de vrouw na de mondelinge behandeling een brief van het UWV van 20 oktober 2016 overgelegd.
6.5.
De man erkent dat de vrouw tijdens het huwelijk is afgekeurd, maar hij weet niet voor welk percentage. Hij is van mening dat de vrouw niet heeft onderbouwd dat zij volledig arbeidsongeschikt is, wat er ten grondslag ligt aan de arbeidsongeschiktheid en waarom er wel wordt gesproken over vrijwilligerswerk maar niet over betaalde arbeid. Hij stelt zich daarom op het standpunt dat bij gebrek aan bewijs ervan uit moet worden gegaan dat de vrouw in haar behoefte kan voorzien.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw met het overleggen van de brief van het UWV van 20 oktober 2016 niet heeft onderbouwd dat zij op dit moment volledig arbeidsongeschikt is. De brief is een beslissing op het bezwaar van de vrouw en betreft de periode van 28 februari 2014 tot 2 augustus 2014. Gedurende die periode was de vrouw volledig arbeidsongeschikt. Echter, gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door beide partijen naar voren is gebracht en de inhoud van de brief van Dimence van 19 december 2024, is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet van de vrouw kan worden verwacht dat zij inkomen uit arbeid verwerft en dat dus voor haar behoeftigheid alleen moet worden uitgegaan van haar WIA-uitkering en de jaarlijkse tegemoetkoming arbeidsongeschikten.
6.7.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw in 2024 een WIA-uitkering ontving van € 33.570,-. Daarnaast heeft zij in 2025 recht op een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van € 219,90. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de (belasting)tarieven van 2025 berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2025 op € 2.244,- per maand.
6.8.
De behoeftigheid van de vrouw berekent de rechtbank dan op € 1.681,- (3.925 – 2.244) per maand. De rechtbank ziet aanleiding om voor de periode dat de echtelijke woning nog niet is verkocht en geleverd aan een derde de behoeftigheid van de vrouw te verlagen met het woonbudget omdat de man de alle woonlasten van de vrouw als partneralimentatie in natura voldoet en de vrouw geen woonlasten heeft. De behoeftigheid tot aan verkoop en levering van de echtelijke woning bedraagt dan afgerond € 1.008,- [1.681 – (0,3 x 2.244)] per maand.
Draagkracht van de man
6.9.
De rechtbank ziet aanleiding om de draagkracht van de man over twee periodes te berekenen: de periode tot aan verkoop en levering van de woning aan een derde en de periode vanaf verkoop en levering van de woning aan een derde.
(Netto besteedbaar) inkomen
6.10.
Voor het inkomen van de man gaat de rechtbank uit van het inkomen in 2024, nu de man onweersproken heeft gesteld dat zijn inkomen erg wisselend is en er diverse herberekeningen hebben plaatsgevonden in 2025. Uit de aangifte IB 2024 blijkt een inkomen van € 82.987,-, nagenoeg overeenkomend met het door de vrouw geschatte inkomen van de man op € 83.000,-. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de (belasting)tarieven van 2025 berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man tot aan de datum van verkoop en levering van de echtelijke woning op € 4.542,- per maand en vanaf de datum van verkoop en levering op € 4.565,- per maand.
Woonlasten
6.11.
Uit de stellingen en uit de overgelegde stukken blijkt dat de man alle woonlasten van de echtelijke woning voldoet en dat hij sinds 1 februari 2024 een woning huurt waarvan de kale huur per 1 juli 2025 € 1.301,44 per maand bedraagt. Hoewel de vrouw stelt dat de man samenwoont met zijn partner en dat dus primair geen rekening moet worden gehouden met deze woonlast, subsidiair met een bedrag van maximaal € 800,- per maand, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw die stelling niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal tot aan verkoop en levering van de woning aan een derde rekening houden met de werkelijke woonlasten en vanaf de verkoop en levering van de woning aan een derde met het woonbudget.
6.12.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man de woning op 30 juni 2023 heeft verlaten. Dat is op het moment dat de onderhoudsverplichting ingaat langer dan twee jaar geleden. Dat betekent dat de echtelijke woning voor de man dan geen eigen woning meer is en de woning in box III wordt belast. De rente is voor de man dan niet meer aftrekbaar. Dat betekent dat onder post 104 de helft van de WOZ-waarde van € 347.000,- wordt opgenomen, alsmede de helft van de hypotheekschuld van € 229.496,75. Verder wordt onder post 123 de helft van de rente opgenomen en onder post 138 de betaalde rente voor de vrouw als partneralimentatie. De werkelijke woonlasten van de man bedragen dan € 1.646,- per maand.
6.13.
Vanaf het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd, gaat de rechtbank uit van een woonbudget van 30% omdat de man dan geen dubbele woonlasten meer heeft.
Schulden
6.14.
Tussen partijen is in geschil of, en zo ja, met welke schulden en met welk bedrag aan aflossing rekening moet worden gehouden.
6.15.
Volgens vaste jurisprudentie moet bij de draagkracht rekening gehouden worden met schulden van de onderhoudsplichtige, ook als daar niet op wordt afgelost, tenzij:
a. de schulden na het vaststellen van de onderhoudsplicht onnodig zijn aangegaan (HR 29 september 1978, NJ 1979/143);
b. de tot onderhoud verplichte de mogelijkheid heeft zich van de schuld waar het om gaat, te bevrijden of voor de voldoening daarvan een regeling te treffen (HR 29 september 1978, NJ 1979/143);
c. het gaat om zware financiële lasten die de onderhoudsplichtige louter voor zijn/haar eigen huisvesting op zich heeft genomen op een ogenblik waarop hij/zij wist dat de beslissing over
de alimentatie voor zijn/haar kinderen aanstaande was (HR 2 mei 1980, NJ 1980/442 en HR 21 november 1980, NJ 1981/345) en in het verlengde hiervan;
d. een (tweede) lening het totaal van de woonlasten van de onderhoudsplichtige op een niveau brengt dat, gezien de omstandigheden van het geval, onredelijk hoog is (HR 20 oktober 1995, NJ 1996/91);
e. betalingen leiden tot vermogensvorming bij de onderhoudsplichtige (HR 15 juli 1985, NJ 1986/398 en HR 20 oktober 1995, NJ 1996/91).
6.16.
De rechtbank overweegt per schuld als volgt:
  • advocaatkosten:de man heeft ter onderbouwing van deze schuld productie 37 overgelegd, waaruit een aflossingsverplichting blijkt van € 100,- per maand. Gelet op hetgeen is opgenomen in het rapport alimentatienormen onder 4.6.2. en de uitgangspunten van de Hoge Raad zal de rechtbank rekening houden met deze aflossing;
  • Santander:de man heeft ter onderbouwing van deze schuld productie 38 overgelegd, waaruit blijkt dat in maart 2025 nog een schuld open stond van € 14.003,80 en een aflossing blijkt van € 213,79 per maand. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een situatie als hierboven onder a. tot en met e. genoemd. De rechtbank zal dus rekening houden met deze aflossing;
  • Creditcard ANBW:de man heeft ter onderbouwing van deze schuld productie 36 overgelegd. Daaruit blijkt een schuld van € 4.711,05. Gelet op hetgeen de man hierover heeft verklaard, namelijk dat hij deze creditcard gebruikt om gaten te dichten en ook weer op deze schuld aflost, houdt de rechtbank geen rekening met aflossing op deze schuld;
  • [naam] :de man heeft ter onderbouwing van deze schuld productie 39 overgelegd. Dat is een kopie van een handgeschreven briefje dat niet is ondertekend en waaruit niet blijkt of en zo ja, hoeveel de man aflost. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man deze schuld onvoldoende onderbouwd en daarom zal de rechtbank geen rekening houden met deze schuld.
6.17.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande dus rekening houden met aflossing op schulden ter hoogte van in totaal afgerond € 314,- (100 + 213,79) per maand tot aan verkoop en levering van de woning aan een derde. Vanaf het moment dat de woning is verkocht en geleverd aan een derde houdt de rechtbank geen rekening met aflossing op schulden, nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat met de verwachte overwaarde de schulden kunnen worden afgelost.
Berekening draagkracht
6.18.
Op grond van het voorgaande berekent de rechtbank de draagkracht van de man als volgt:
  • in de periode tot aan verkoop en levering van de woning aan een derde: 60% van [4.542 - (1.646 + 1.310 + 314). Hieruit volgt een bedrag van afgerond € 763,- per maand. Rekening houdend met de door de man betaalde hypotheekrente als partneralimentatie aan de vrouw van € 370,- per maand en het fiscale voordeel in verband met betaling hiervan ter hoogte van € 138,- bedraagt de draagkracht van de man in die periode € 538,- netto per maand, dat is € 849,- bruto per maand;
  • vanaf het moment dat de woning verkocht en geleverd is aan een derde: 60% van [4.565 – (0,3 x 4.565) + 1.310]. Hieruit volgt een bedrag van € 1.131,- netto per maand, dat is
€ 1.809,- bruto per maand.
Inkomensvergelijking
6.19.
Tussen partijen is in geschil of een inkomensvergelijking moet worden gemaakt en zo ja, over welke periode(s). Uit het rapport Alimentatienormen blijkt dat de onderhoudsplichtige een beroep kan doen op een inkomensvergelijking als de onderhoudsgerechtigde na ontvangst van partneralimentatie een hoger netto inkomen overhoudt dan de onderhoudsplichtige. Daarbij wordt rekening gehouden met bijzondere niet-verwijtbare en niet-vermijdbare lasten. De rechtbank ziet aanleiding om over beide periodes een inkomensvergelijking te maken.
6.20.
Uit de inkomensvergelijking over beide periodes blijkt
nietdat de vrouw na betaling van de partneralimentatie een hoger netto inkomen overhoudt dan de man.
Conclusie
6.21.
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat de draagkracht van de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand tot aan verkoop en levering van de woning aan een derde toereikend is voor het betalen van een bijdrage van € 849,- bruto per maand. Met ingang van de datum waarop de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde is de draagkracht van de man toereikend om in de behoefte van de vrouw van € 1.681,- te voorzien. De rechtbank zal de man betaling van die bijdragen opleggen en het meer of anders door de vrouw verzochte afwijzen. Op grond van artikel 1:157 eerste lid BW eindigt de onderhoudsverplichting van de man van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaar.
6.22.
Met verwijzing naar hetgeen hierboven in rechtsoverweging 6.13. is overwogen over de woonlasten van de man en de wijze waarop de rechtbank hiermee rekening houdt in de draagkracht berekening zal de rechtbank het verzoek van de man om te bepalen dat de man de helft van de hypotheekrente en -aflossing van de op de echtelijke woning rustende hypothecaire geldlening ten behoeve van de vrouw voldoet in het kader van een op de man rustende onderhoudsverplichting jegens de vrouw, toewijzen.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
6.23.
Tussen partijen is het voortgezet gebruik van de echtelijke woning in geschil. Tijdens de mondelinge behandeling is uit de stellingen van partijen dat beiden belang hebben bij een spoedige verkoop van de woning: de man in verband met zijn dubbele woonlasten en de vrouw om een andere woning te kunnen kopen. Tegelijkertijd stelt de vrouw dat zij ingeschreven staat voor een huurwoning, maar zij heeft niets overgelegd waar dat uit blijkt en dat zij actie heeft ondernomen om elders woonruimte te vinden, terwijl zij daar ruimschoots de tijd heeft gehad aangezien de echtscheidingsprocedure al geruime tijd loopt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd waarom het in haar belang is om nog langer gebruik te maken van de woning. Dat de echtelijke woning haar enige veilige haven is, zoals de vrouw stelt en dat verkoop op dit moment nog niet van haar kan worden gevergd in verband met haar persoonlijke omstandigheden, weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van beiden op een zo spoedig mogelijke verkoop van de woning en afwikkeling van de echtscheiding. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw afwijzen.
De verdeling
Peildatum omvang en samenstelling
6.24.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat voor de peildatum moet worden uitgegaan van 18 september 2023.
Peildatum waardering
6.25.
Hoofdregel qua datum waardering is de waarde van de vermogensbestanddelen op de datum waarop de rechter verdeelt, tenzij de man en de vrouw een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
Omvang
6.26.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de volgende bestanddelen tot de ontbonden gemeenschap behoren:
  • de echtelijke woning aan de [adres] en de daaraan gekoppelde hypotheek bij IQWoon;
  • Overlijdensrisicoverzekering;
  • lijfrentepolis Nationale Nederlanden;
  • banksaldi;
  • auto Toyota Corolla;
  • auto Mazda 2;
  • motor Honda [kenteken 1] ;
  • scooter Peugeot Vivacity met kenteken [kenteken 2] ;
  • klassieke brommer Honda;
  • aanhanger;
  • boot Rhea 43 classic model 430 met trailer Marlin;
  • inboedel.
Echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypotheek
6.26.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de woning moet worden verkocht en dat [bedrijf 2] de woning in de verkoop moet zetten. Tevens zijn zij het erover eens dat met de verkoopopbrengst van de woning de hypotheek moet worden afgelost en dat de overwaarde bij helfte moet worden gedeeld. De rechtbank zal met betrekking tot de woning de wijze van verdeling gelasten conform de over en weer gedane verzoeken zoals hieronder staat vermeld. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen, voor zover zij aan die verzoeken toekomt.
Overlijdensrisicoverzekering
6.27.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat deze verzekering op naam van de vrouw staat, dat de vrouw de premie hiervoor betaalt en dat deze verzekering aan haar moet worden toegedeeld. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Lijfrentepolis Nationale Nederlanden
6.28.
De man en de vrouw zijn het er uiteindelijk over eens geworden dat de polis moet worden gesplitst en dat de waarde per 18 september 2023 bij helfte moet worden verdeeld. De rechtbank zal partijen veroordelen om over te gaan tot het (laten) splitsen van deze polis.
Banksaldi
6.29.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat ieder de bankrekening houdt die op zijn/haar naam staat en dat de banksaldi bij helfte moeten worden verdeeld, maar zij verschillen over de datum waarop dat moet gebeuren omdat vlak voor de peildatum van de rekening op naam van de man eindigend op .875 nog in totaal bijna € 2.000,- is afgeschreven. De vrouw wil daarom verdeling van het saldo op die rekening per 24 augustus 2023. De man heeft geen verklaring voor het feit dat er kort voor de peildatum ongeveer
€ 2.000,- is afgeschreven, maar het betreft volgens hem een bankrekening waar veel bij- en afschrijvingen plaatsvinden. De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van de overgelegde bankafschriften geen aanleiding om af te wijken van verdeling per peildatum, nu niet is gebleken dat er bewust grote bedragen door de man aan de gemeenschap zijn onttrokken. De rechtbank zal beslissen zoals hieronder staat vermeld.
Auto Toyota Corolla
6.30.
Uit productie 43 van de man blijkt dat de Toyota op 28 maart 2025 door de man is verkocht voor € 1.356,-. De vrouw heeft daarom nog recht op de helft van dit bedrag, dat is
€ 678,-. De rechtbank zal de man veroordelen tot het betalen van dit bedrag aan de vrouw.
Auto Mazda 2
6.41.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de Mazda aan de vrouw moet worden toegedeeld met verrekening van de helft van de waarde. Zij verschillen echter over de waarde. De man stelt de waarde op € 4.150,- aan de hand van de ANWB-koerslijst. De vrouw heeft bij [bedrijf 3] , die de auto ook in onderhoud heeft, de dagwaarde opgevraagd en die ligt tussen de € 700,- en € 1.000,- dus de vrouw stelt zich op het standpunt dat de waarde € 850,- is. De rechtbank ziet aanleiding de gestelde waardes te middelen, nu enerzijds bij de ANWB-koerslijst geen rekening gehouden is met gebreken en anderzijds schade en de vrouw niet heeft onderbouwd op welke wijze [bedrijf 3] tot deze dagwaarde is gekomen. De rechtbank waardeert de Mazda daarom op een bedrag van (4.150 + 850) / 2 =
€ 2.500,- en zal deze auto toedelen aan de vrouw met verrekening van de helft van de waarde, dat is € 1.250,- aan de man.
Motor Honda
6.42.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de Honda aan de man moet worden toebedeeld. Zij verschillen van mening over de waarde. De vrouw stelt de waarde uiteindelijk op € 2.000,- en de man stelt de waarde op € 1.200,-. De rechtbank zal, bij gebrek aan onderbouwing, de waardes middelen en waardeert de Honda op (2.000 + 1.200) / 2 =
€ 1.600,- en zal de motor toedelen aan de man met verrekening van de helft van de waarde, dat is € 800,- aan de vrouw.
Scooter, klassieke brommer, aanhanger, boot met trailer
6.43.
De man en de vrouw hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de vrouw deze goederen gaat verkopen en dat zij hiervoor de tijd krijgt tot aan de datum van deze beschikking (zes weken na zittingsdatum). Als dit niet lukt, zal de man deze goederen via [naam] aan een derde verkopen. De verkoopopbrengst zal in beide gevallen bij helfte worden gedeeld. De rechtbank zal conform deze afspraken beslissen.
Inboedel
6.44.
Met betrekking tot de inboedel hebben partijen de volgende afspraken gemaakt:
- de fiets van de man, de werkkleding en de sporttas met inhoud zullen aan hem worden toebedeeld zonder nadere verrekening;
- de drie dozen met persoonlijke spullen van de man van vroeger zal de vrouw klaar zetten om op te halen;
- de zegelring en de goudkleurige (drie kleuren) ketting zullen aan de man worden toebedeeld zonder nadere verrekening, waarbij de vrouw zich zal inspannen om deze op te zoeken;
- de man haalt het gereedschap op dat hij nodig heeft. Het gereedschap zit (onder andere) in twee kasten in de garage en betreft tevens een zaagmachine, boormachine en een slaapapneu apparaat;
- de man zal op vrijdag 13 juni 2025 tussen 16:30 uur en 17:30 uur of op woensdag 18 juni 2025 van 16:30 uur tot 17:30 uur in aanwezigheid van een derde de fiets, de drie dozen, de sieraden en het gereedschap ophalen bij de vrouw thuis, waarbij de vrouw zorgt dat een derde bij haar in de woning is en ervoor zorgt dat de garage en de kasten met het gereedschap open zijn;
- de man ziet af van toedeling van de overige inboedelgoederen, zodat de overige inboedel zal worden toebedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening.
De rechtbank zal conform deze afspraken beslissen, zoals hieronder staat vermeld.
Overige geschilpunten en posten
  • Belastingaangiftes en -restituties;
  • Nalatenschappen;
  • Airmiles;
  • Kosten dierenarts;
  • Schadevrije jaren;
  • Kosten afvoer spullen;
  • (Gebruikers)lasten;
  • Pensioenrechten;
  • Motor Suzuki;
  • Afvoerkosten.
Belastingaangiftes en -restituties
6.45.
Tussen partijen is in geschil of er nog een verrekening moet plaatsvinden van de belastingaanslagen en -restituties over de jaren 2022, 2023 en 2024. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw dit verzoek niet onderbouwd. De rechtbank zal dus het verzoek van de vrouw afwijzen. Overigens vallen de eventuele aanslagen over 2024 niet in de ontbonden gemeenschap omdat partijen in 2024 geen fiscale partners meer van elkaar waren, en de verantwoordelijkheid van die aangifte bij partijen zelf ligt en er dus niets meer verrekend hoeft te worden. Wel zijn de man en de vrouw het erover eens dat er voor iedereen kenbare fouten zitten in de aangifte IB 2024 van de man, hetgeen financiële consequenties heeft. De man heeft toegezegd hier achteraan te zullen gaan.
Nalatenschappen
6.46.
Met betrekking tot de nalatenschap van de vader van de man en van de vader van de vrouw zijn de man en de vrouw het er over eens dat er sprake is van een uitsluitingsclausule zodat die niet tot de ontbonden gemeenschap behoren en dat er dus geen beslissing over genomen hoeft te worden.
Koopzegels en Airmiles
6.47.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw dit verzoek tot verrekening van de tijdens het huwelijk gespaarde punten bij de Albert Heijn niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Kosten dierenarts
6.48.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw het verzoek om verrekening van de kosten voor één van de katten van partijen niet heeft onderbouwd. Zo heeft zij geen factuur overgelegd en is niet duidelijk geworden of deze kosten voor de peildatum zijn gemaakt. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Schadevrije jaren
6.49.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling dit verzoek ingetrokken, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.
(Gebruikers)lasten
6.50.
Tussen partijen is nog in geschil de verrekening van over en weer betaalde (gebruikers)lasten. De rechtbank overweegt dat zij in het kader van deze procedure geen beslissing kan nemen over gebruikerslasten die na de peildatum zijn voldaan omdat die niet vallen onder de verdeling van de ontbonden gemeenschap. Voor zover het lasten betreft die zijn voldaan tot aan de peildatum, gaat de rechtbank ervan uit dat dit is gebeurd op grond van artikel 1:84 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal dus dit verzoek afwijzen.
Pensioenrechten
6.51.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat over en weer inzage moet worden gegeven in het pensioenoverzicht zodat pensioenverevening op grond van de Wet Verevening Pensioenrechten na Scheiding kan plaatsvinden. Zij hebben dat inmiddels beiden gedaan door het overleggen van de betreffende stukken in deze procedure. Het ligt dus op de weg van partijen om tot afwikkeling over te gaan. Er ligt verder geen verzoek hieromtrent aan de rechtbank voor, zodat een beslissing achterwege kan blijven.
Motor Suzuki
6.52.
Tussen partijen is in geschil of de Suzuki tot de te verdelen gemeenschap behoort. Uit de door de man overgelegde productie 26 blijkt dat de Suzuki sinds 20 maart 1992 op naam van de broer van de man staat. De rechtbank is van oordeel dat de Suzuki dus niet tot de verdelen gemeenschap behoort en dat daarover geen beslissing kan worden genomen. Dat de man wel op de motor rijdt in verband met lichamelijke beperkingen van de broer van de man en het volgens de vrouw wel de bedoeling van partijen was om de tenaamstelling te wijzigen, doet daaraan niet af. De rechtbank zal dus het verzoek van de vrouw hieromtrent afwijzen.
Afvoerkosten
6.53.
Tussen partijen is ten slotte nog in geschil de mogelijke afvoerkosten bij verkoop en levering van de woning. De rechtbank zal dit verzoek als onvoldoende bepaald en onvoldoende onderbouwd afwijzen, nu nog volstrekt onduidelijk is of er kosten gemaakt moeten worden. Gelet op de verdeling van de inboedelgoederen en de omstandigheid dat de vrouw tot op heden gebruik maakt van de woning ligt het ook op de weg van de vrouw om zo nodig op te gaan ruimen en spullen te gaan afvoeren en de eventuele kosten daarvan te dragen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dus afwijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] te [plaats] gehuwd;
7.2.
bepaalt dat de man met ingaan van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot aan verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde een bedrag van
€ 849,- (ACHT HONDERD NEGENENVEERTIG EURO)per maand aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
7.3.
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw na verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde op
€ 1.618,- (ZESTIEN HONDERD ACHTTIEN EURO)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
7.4.
bepaalt dat de man de helft van de hypotheekrente en -aflossing van de op de echtelijke woning rustende hypothecaire geldlening ten behoeve van de vrouw voldoet in het kader van een op de man rustende onderhoudsverplichting jegens de vrouw;
7.5.
gelast de wijze van verdeling van de echtelijke woning aan de [adres] en de daaraan verbonden hypothecaire lening als volgt:
- bepaalt dat de woning in de verkoop moet worden gezet door [bedrijf 2] , waarvoor beide partijen binnen vier weken na heden de opdracht moeten geven;
- bepaalt dat deze beschikking in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en de wilsverklaring van beide partijen voor het in de verkoop geven van de woning;
- bepaalt dat de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt als partijen er niet binnen twee weken na het geven van de opdracht in slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen;
- bepaalt dat beide partijen zich moeten houden aan de voorwaarden voor de verkoop van de woning;
- bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst moeten aangaan met degene die de hoogste prijs biedt voor zover die prijs, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is;
- bepaalt dat in het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, de makelaar dit naar beste weten voor partijen bindend vaststelt;
- bepaalt dat de beschikking in de plaats zal treden van de door de partijen te verrichten benodigde rechtshandelingen voor de levering van de woning aan de koper;
- bepaalt iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- bepaalt de op de woning rustende de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
- bepaalt dat de netto verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld;
7.6.
stelt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor het overige vast:
- deelt de overlijdensrisicoverzekering toe aan de vrouw, zonder nadere verrekening;
- veroordeelt partijen om over te gaan tot het (laten) splitsen van de lijfrentepolis, waarbij de waarde op 18 september 2023 bij helfte wordt gedeeld;
- deelt aan ieder van partijen toe de helft van de banksaldi op de bankrekeningen met de nummers eindigend op [nummers 1] , [nummers 2] , [nummers 3] , [nummers 4] , en [nummers 5] op 18 september 2023;
- veroordeelt de man tot het betalen van een bedrag van € 678,- aan de vrouw wegens overbedeling in verband met de verkoop van de auto Toyota;
- deelt de auto Mazda toe aan de vrouw tegen een waarde van € 2.500,- met verrekening van een bedrag van € 1.250,- aan de man wegens overbedeling en veroordeelt de vrouw tot betaling van dit bedrag aan de man;
- deelt de motor Honda toe aan de man tegen een waarde van € 1.600,- met verrekening van een bedrag van € 800,- aan de vrouw wegens overbedeling en veroordeelt de man tot betaling van dit bedrag aan de vrouw;
- bepaalt dat de scooter, de klassieke brommer, de aanhanger en de boot met trailer door de man via [naam] aan een derde worden verkocht als het de vrouw op de datum van deze beschikking niet is gelukt om deze goederen zelf te verkopen, waarbij in beide gevallen de verkoopopbrengst bij helfte wordt gedeeld;
- deelt aan de man toe: zijn fiets, zijn werkkleding, de sporttas met inhoud, de drie dozen met persoonlijke spullen van de man van vroeger, de zegelring en de goudkleurige (drie kleuren) ketting en het gereedschap dat hij nodig heeft dat (onder andere) in twee kasten in de garage zit en tevens een zaagmachine, boormachine en slaapapneu apparaat betreft, niet zijnde het gereedschap van de vader van de vrouw, alles zonder nadere verrekening;
- stelt vast dat partijen hebben afgesproken dat de man op vrijdag 13 juni 2025 tussen 16:30 uur en 17:30 uur of op woensdag 18 juni 2025 van 16:30 uur tot 17:30 uur in aanwezigheid van een derde de fiets, de drie dozen, de sieraden en het gereedschap zal ophalen bij de vrouw thuis, waarbij de vrouw ervoor zorgt dat een derde bij haar in de woning is en ervoor zorgt dat de garage en de kasten met het gereedschap open zijn;
- deelt de overige inboedelgoederen toe aan de vrouw, zonder nadere verrekening;
7.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft;
7.8.
wijst af al het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Bruggen en in het openbaar uitgesproken op
27 juni 2025 in tegenwoordigheid van J.C. Bouman, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door de echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.